leerde informatie over haar inboedel (wat meubels, boeken en prenten, enkele tientjes aan contanten, met als uitschieter een paar zilveren theelepeltjes), haar sociale status als ongehuwde onderwijzeres en haar inkomen (vijfhonderd gulden), effecten en spaargelden.
Opsommingen van titels, huisraad en allerhande percentages en bedragen vervelen niet in dit boek. Het leest als een trein vanwege de anekdotes en persoonlijke verhalen zoals die van Arendsen, maar ook door de sprankelende stijl, met hier en daar een kwinkslag. Waar De Vries bijvoorbeeld stelt dat ‘rijke mensen vaker veel boeken in huis hadden dan arme’, voegt ze daar onmiddellijk aan toe dat iedereen zich dat natuurlijk ook zonder haar tabel wel had kunnen bedenken. Telkens is ze de lezer een stap voor met het stellen van vragen en het aanbrengen van nuanceringen, en op speelse toon loodst ze de lezer door haar onderzoeksresultaten. Zo leert hij of zij het verschil tussen een gestratificeerde en een aselecte steekproef, en wordt uitgelegd hoe gegevens over inkomens verantwoord aan die van een leesbibliotheek moeten worden gekoppeld.
Vanaf microniveau bouwt De Vries het onderzoek op, waardoor in de delen twee en drie ook grotere groepen lezers tegelijk aan bod komen. Inkomen speelt bij die groepsvorming een rol, omdat een hoog bedrag aan lidmaatschapsgeld in de praktijk een ‘doeltreffende manier was om minder beschaafde stadsgenoten buiten de deur te houden’, schrijft De Vries over het vrij elitaire Haarlemse Leesmuseum. Ook religie vormde daarin een belangrijk aspect, daar protestanten en rooms-katholieken hun eigen verenigingen hadden waar specifieke lectuur werd gelezen. Deze instituties krijgen een aparte behandeling. Waar het kan of moet, maakt De Vries het kader nog wat groter en worden Haarlemse verenigingen en leesmusea met die uit andere Nederlandse steden vergeleken.
De bronnen brengt de auteur in verband met alle denkbare andere factoren die van invloed zouden kunnen zijn op leesgedrag. Alfabetisering, vrije tijd, inkomen, levensverwachting, interieur, maatschappelijke status, onderwijs, politieke bewustwording, religie en demografische ontwikkelingen: door al deze facetten te benoemen en te beschrijven, overstijgt het werk het domein van de boekgeschiedenis en wordt het cultuurgeschiedenis. De conclusie is desondanks bescheiden, in lijn met de toon van het boek: gaandeweg veranderde Haarlem tussen 1850 en 1920 in een stad vol lezers. Kinderen van wie de ouders nog geen geld hadden gehad om boeken te kopen of te lenen, kregen door de stijging van de welvaart het lezen binnen handbereik. Er vond dus een geleidelijke ‘leesrevolutie’ plaats en De Vries maakt in diverse hoofdstukken aannemelijk dat haar onderzoeksresultaten gelden voor meerdere Nederlandse steden. Een stad vol lezers laat dus zien wie er las, wat er gelezen werd en waar men aan lectuur kon komen in de jaren van 1850 tot 1920. De illustraties begeleiden dat verhaal. Talloze prenten uit boeken en tijdschriften, foto's van leeslokalen en boekhandels, advertenties en portretten, ook van Arentina Arendsen, sieren dit formidabele boek.
•> janneke weijermars is als postdoc onderzoeker verbonden aan de Radboud Universiteit Nijmegen.