TS. Tijdschrift voor tijdschriftstudies. Jaargang 2011
(2011)– [tijdschrift] TS– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 70]
| |
AbstractEmigré journals in Cold War Europe have long been considered isolated islands of Central and East European communities with limited relevance. In the second half of the Cold War some of these journals functioned as crucial intersections of communication between dissidents, emigrants and West-European intellectuals. They were the greenhouses for the development of new definitions of Central Europe, Eastern Europe and Europe at large. This article studies Cold War émigré journals from a spatial perspective and argues that they can be analysed as European cultural spaces. In this approach European cultural spaces are insular components of a European public sphere. The particular settings (spaces) within which the journals developed have contributed greatly to the ideas that were expressed in the journals. The specific limits and functions of journals such as Kultura or Svědectví have triggered perceptions of Central European and European solidarity. The originally Russian journal Kontinent promoted eventually less successful East European-Russian solidarity. | |
KeywordsCentral and Eastern Europe, emigrants, dissidents, European cultural spaces
Kort voordat de Europese tweedeling het begaf onder hervormingspolitiek en bulderende menigtes nam de Hongaarse dissident, romancier, essayist, en latere archetypische Midden-Europese intellectueel György Konrád een ‘internationale ideeënmarkt van dissidenten’ waar.Ga naar voetnoot1 Dissidenten bereikten in toenemende mate gelijkgezinden in buurlanden, maar meer nog in het Westen. Ook in het Westen bleef deze ontwikkeling niet opgemerkt: Alain Finkielkraut liet in 1987 weten dat de aandacht voor Midden-Europa ‘de ogen had geopend’.Ga naar voetnoot2 Deze ideeënmarkt van Oost-West communicatie had het tijdschrift | |
[pagina 71]
| |
als belangrijkste kanaal. In de communicatie tussen dissidenten onderling speelden de emigrantentijdschriften een belangrijke rol. Vertaalde versies bereikten ook een West-Europees en Amerikaans publiek. Vanaf begin jaren tachtig ontstonden op basis van deze communicatiestromen ook speciale tijdschriften die de anticommunistische, Oost-Europese thematiek duidden voor een breder intellectueel publiek. Parallel aan de genese van deze podia en nieuwe lezersgroepen ontstond een nieuwe Europese culturele ruimte waar nieuwe visies op Europese solidariteit ingang vonden. Dit artikel laat zien dat op de pagina's van deze tijdschriften ook nieuwe of hernieuwde Europese verwantschappen ontstonden. Het debat over de Midden-Europese cultuur en de verhouding daarvan tot Europa in de jaren tachtig van de twintigste eeuw is daarvan het belangrijkste voorbeeld. Een belangrijk inzicht hierin is dat de tijdschriften niet slechts de podia waren van die nieuwe ideeën, maar ook van directe invloed geweest zijn op de inhoud van de ideeën. Met dit uitgangspunt kan het emigrantentijdschrift ook gezien worden als een Europese culturele ruimte: het produceerde Europese identiteiten en visies op Europa. Dit artikel opent met een positionering van de bestudering van het tijdschrift en van Europese identiteiten binnen de spatial turn in de geesteswetenschappen. Vervolgens is er bijzondere aandacht voor drie belangrijke emigrantentijdschriften en hun positie in het Midden-Europadebat: het Poolse Kultura (1947-2000), het Tsjechische Svědectví (1956-1992) en het multinationale Kontinent (1974-). | |
Het ruimtedenkenIm Raume lesen wir die Zeit (2003), zo noemde Karl Schlögel zijn inmiddels klassieke liefdesverklaring aan de spatial turn in de geschiedwetenschap. Schlögel wijt het aan de negentiende-eeuwse obsessie met het historisme, dat ‘durée, nicht espace’ onze perceptie is gaan domineren.Ga naar voetnoot3 De spatial turn in de geesteswetenschappen gaat terug op ontwikkelingen in de sociale wetenschappen, met name in de geografie en sociologie. Het beginpunt van de spatial turn wordt veelal bij de Amerikaanse Edward Soja en zijn Postmodern Geographies (1989) gelegd. Zijn inspiratiebron was La production de l'espace (1973) van de marxistische Franse filosoof Henri Lefèbvre, die op een wat ontoegankelijke manier voor het eerst expliciet ruimte had geïntroduceerd als een analytische categorie. Soja ontleende zijn centrale concept thirdspace aan Lefèbvres onderscheid tussen drie typen ruimte. Lefèbvre definieerde naast de espace per§u (waargenomen ruimte) een espace con§u (mentale of gerepresenteerde ruimte), die samen een derde ruimte opleverden, de espace vécu (geleefde ruimte). Tegenover de waargenomen ruimte die in hoofdzaak de waarneming van de fysieke of geografische ruimte betreft, staat de gerepresenteerde mentale of sociale ruimte van bijvoorbeeld wetenschappers of technocraten. De geleefde ruimte of Soja's thirdspace is moeilijker concretiseerbaar, maar lijkt in essentie overeen te komen met de combinatie van de eerste en de tweede ruimte. Soja past dit ruimtebegrip in hoofdzaak toe op de analyse van stedelijke omgeving. | |
[pagina 72]
| |
In Soja's betekenis is het ruimtedenken ook verwant aan Bourdieu's analyse van het culturele bedrijf. Soja, die zich graag bedient van programmatische en soms controversiële slogans, plaatste naast Bourdieu's notie van het culturele kapitaal het ruimtelijke kapitaal.Ga naar voetnoot4 Dit is een zinvolle toevoeging. Immers, iemand met een bepaald cultureel kapitaal kan zich niet op gelijke wijze in alle ruimtes, fysiek of mentaal, bewegen. Ook cultureel kapitaal is ruimteafhankelijk en creëert ruimtes. Het expliciete aanhaken bij het discours van othering en het gebruik van noties als derde ruimte verraden een emancipatoire agenda achter Soja's ruimteconcept.Ga naar voetnoot5 De laatste jaren verkent Soja de ruimte vanuit een spatial justice benadering, met Seeking Spatial Justice (2010) als kroon. Zijn centrale voorbeeld is het openbare busvervoer in Los Angeles. Hij beschrijft hoe het busnetwerk, dat vooral gebruikt wordt door arbeiders en lager opgeleiden, vervangen dreigde te worden door spoor en op autogebruik afgestemde voorzieningen.Ga naar voetnoot6 Georganiseerd verzet kon dit voorkomen, maar het voorbeeld illustreert hoe een bepaald vervoermiddel bijdraagt aan de constructie van de fysieke en mentale ruimte. Reisdoelen en de medepassagiers bepalen of creëren ruimtes. Soja's ruimtebenadering probeert de normen binnen dergelijke ruimtes bloot te leggen. De spatial turn in de geesteswetenschappen, en met name in de historische wetenschappen, heeft zich voor een belangrijk gedeelte in een andere richting ontwikkeld dan de eerste aanzetten van genoemde poststructuralistische (Lefèbvre) en postmoderne (Soja) geografen. Hier neemt de spatial turn vaak een topografische of cartografische dimensie aan. Onder de noemer mental mapping is inspirerend onderzoek van de grond gekomen naar de mentale constructie van regio's, zoals Midden- of Oost-Europa of het Midden-Oosten en naar hoe die mentale constructies vervolgens denken en handelen gaan bepalen.Ga naar voetnoot7 Larry Wolff liet in Inventing Eastern Europe (1991) zien hoe Franse verlichte filosofen beschavingsgrenzen uittekenden in hun ‘ontdekking’ van het Oosten.Ga naar voetnoot8 Zijn boek Venice and the Slavs (2001) thematiseerde hoe het ontstaan van de beschavingskloof tussen Oost-Europa en het Westen ook het model werd waarmee de achttiende-eeuwse Venetianen in de microkosmos van de Adriatische zee Dalmatië ‘ontdekten’.Ga naar voetnoot9 | |
[pagina 73]
| |
De wortels van dit perspectief liggen in Midden-Europa en zijn ook niet los te zien van de dissidenten- en emigrantencultuur die centraal staat in dit artikel. Binnen academische, maar ook politieke en intellectuele kringen in West-Duitsland kwam een discussie op gang over de mentale grenzen tussen Midden-Europa en Oost-Europa en meer nog over de positie van Duitsland in Midden-Europa. Deze nieuwe aanzetten steunden wellicht ook weer op een lange traditie van politisering van de cartografie en geografie in de Duitse intellectuele wereld.Ga naar voetnoot10 Ook Karl Schlögels werk heeft zijn oorsprong in de herontdekking van Midden-Europa in de jaren tachtig.Ga naar voetnoot11 Net zoals het postmoderne ruimtedenken heeft ook de cartografische of mental mapping traditie een zekere emancipatoire inslag. Het gaat dikwijls om de erkenning van onzichtbare machtsverhoudingen of om de miskenning van volken, naties of regio's. Het ruimtedenken introduceert enkele uiterst nuttige inzichten in het tijdschrift-onderzoek en in de bestudering van Europese identiteit. Vooral de normatieve dimensie ervan genereert nieuwe inzichten. Het tijdschrift is te zien als een niet slechts fysieke, maar mentale ruimte waarin hiërarchieën en processen van in- en uitsluiting actief zijn. Gangbare en bruikbare theorieën over het tijdschrift als ‘kring’ zijn hieraan weliswaar verwant, maar verschillen ervan zoals ‘cultureel kapitaal’ verschilt van ‘ruimtelijk kapitaal’. Zoals de bus in Los Angeles een ruimte creëert waarvan culturele, sociale en economische verschillen onderdeel zijn, kan ook het tijdschrift niet gereduceerd worden tot enkel intellectuele of sociaal-economische verhoudingen. Het tijdschrift is een fysieke en mentale ruimte waarin verhoudingen en betekenissen geproduceerd worden. | |
Europese culturele ruimtesDe meerwaarde van dit perspectief blijkt goed bij de studie van de ontwikkeling van ideeën over Europa en van Europese identiteiten. De literatuur over de idee Europa neigt ertoe om individuele uitingen samen te nemen en in een lange chronologie te plaatsen. Daarmee wordt ten onrechte de suggestie gewekt dat al die stellingnames reflecteren op elkaar. De Europese publieke sfeer verschilt van de nationale publieke sfeer in het feit dat zij niet rond een politiek centrum centreert. Het zijn eerder contingente, incidentele, geografisch verspreide crisismomenten in de vorm van oorlogen en revoluties die voor impulsen zorgen.Ga naar voetnoot12 Voor de periode van de Koude Oorlog gelden de Hongaarse Opstand, de studentenopstanden van 1968 of de groei van de dissidentenbewegingen rond de opkomst van Solidarnośč in Polen als voorbeelden. Dit artikel werkt daarom met het | |
[pagina 74]
| |
concept van de Europese culturele ruimtes en stelt zo het idee van een homogene Europese publieke sfeer ter discussie. Een goede poging om het concept van de homogene publieke sfeer te vermijden werd ondernomen door Kiran Klaus Patel en Veronika Lipphardt die voorstelden om niet alleen de ideeën over Europa te reconstrueren, maar juist ook de ‘praktijken’ waarin deze ideeën ontstaan en de Schauplätze waarop ze geventileerd worden.Ga naar voetnoot13 Europese culturele ruimtes zouden gedefinieerd kunnen worden als de optelsom van praktijk en toneel. Het Europese debat kan vervolgens geduid worden door het te denken in ‘parallelle ruimtes’, die zowel geografisch als wat betreft sociale groep of infrastructuur niet noodzakelijk overlappen of met elkaar verbonden zijn. Zo is het discours van de prille Europese politieke samenwerking van de late jaren vijftig en zestig maar beperkt verbonden met idealistische federalisten uit de Tweede Wereldoorlog, of met de radicale studentenbewegingen van de jaren zestig, ondanks hun deels gemeenschappelijke Europese retoriek. De particuliere spelregels binnen die culturele ruimtes en de incidentele coalities tussen ruimtes bepalen de ontwikkeling van ideeën over Europa. Deze fragmentatie van de Europese publieke sfeer is niet noodzakelijk duurzaam en kan verder ‘europeaniseren’ als reactie op crisismomenten. Transnationale momenten van verandering, zoals oorlogen en revoluties, kunnen maken dat de parallelle ruimtes met elkaar in contact treden en zich verbinden. Deze europeanisering, begrepen als proces van homogenisering in Europa, dat niet noodzakelijk uniform verloopt, niet gebonden is aan een bepaalde regio of aan het concept Europa, is bijzonder relevant voor de contemporaine geschiedenis.Ga naar voetnoot14 Emigranten- en dissidententijdschriften zijn uitstekende voorbeelden van deze parallelle, in zekere zin marginale of geïsoleerde Europese ruimtes.Ga naar voetnoot15 Aan het einde van de Koude Oorlog waren ze zelf onderhevig aan een proces van europeanisering, maar droegen zo ook bij aan de europeanisering van Europa. | |
EmigrantentijdschriftenDe emigrantenstromen vanuit de Midden- en Oost-Europese staten resulteerden in een reeks emigrantentijdschriften in het Westen. Er ontwikkelden zich belangrijke intellectuele emigrantencentra in allereerst Parijs, Londen en München, maar ook in Wenen, New York en Toronto.Ga naar voetnoot16 Het bekendste emigrantenblad is ongetwijfeld het Poolse | |
[pagina 75]
| |
Kultura (Parijs). Daarnaast zijn er het eveneens Poolse Wiadomości (Londen), Polska w Europie (London), het Tsjechische Svědectví (New York en later Parijs) en Listy (Rome), of het Hongaarse Irodalmi Újság (Wenen). De meeste bladen ontstonden parallel aan de grote emigratiegolven en ontleenden daar hun identiteit aan. De eerste emigratiegolf volgde direct op de introductie van het communisme in de regio (1945-1949), snel gevolgd door een nieuwe golf in reactie op de Hongaarse Opstand (1956). In deze prille fase van het communisme waren veel emigrantenpublicaties gericht op het claimen van het intellectuele en morele recht op de natie en de nationale cultuur. Latere groepen, na de inval van de Warschaupacttroepen in Tsjecho-Slowakije (1968) en na het neerslaan van de arbeidersstakingen in Polen (1980/81), hoefden die strijd minder te voeren en stonden veel meer in het teken van het groeiende verzet in het thuisland. Het eerste nummer van Kultura (1947) opende met vertalingen van Paul Valéry's ‘Over de crisis van de geest’ en Benedetto Croce's ‘Ondergang van de civilisatie’.Ga naar voetnoot17 In de eerste naoorlogse jaren tekende zich een patroon af waarin de anticommunistische emigranten uit Oost-Europa zich vastklampten aan de Europese gedachte. Geëmigreerde Tsjechen, zoals de voormalig Tsjechoslowaakse minister Hubert Ripka of de Praagse oudburgemeester Petr Zenkl, probeerden het vermeende Europese federalisme van vooroorlogse Tsjechoslowaakse presidenten aan de man te brengen.Ga naar voetnoot18 Andere emigranten wendden zich tot Radio Free Europe in de strijd tegen het communisme. De expliciete verwijzingen naar Europa in het emigrantendiscours namen af in kracht en frequentie in de jaren zestig en zeventig, maar kwamen sterker dan ooit tevoren terug in de emigrantenbladen in de jaren tachtig. De opleving van de Europese gedachte ging hand in hand met de terugkeer van ‘Midden-Europa’ als politiek en cultureel concept en met de waarneming van solidariteit tussen anticommunisten in Oost en West. Emigrantentijdschriften waren niet alleen motoren van de Europese gedachte, ze stonden ook aan de bron van de ideeëntransfer tijdens de Koude Oorlog. De waarde van de emigrantentijdschriften oversteeg het bevestigen van de nationale of emigrantenidentiteit in het buitenland, ondanks dat ze bescheiden oplages maakten voor veelal kleine taalgebieden. Veel bladen namen bijvoorbeeld vertaald werk uit het Westen op, of klassiekers uit de eigen nationale canon. Bladen als Kultura, Svědectví of Listy fungeerden vanaf de jaren zeventig ook als een podium en als een bron van kennis voor dissidenten in het thuisland. Kopij werd over de grens gesmokkeld, gedrukt en vaak ook weer de grens over gebracht. Het emigrantentijdschrift was daarmee een venster op het Westen, een medium voor communicatie met migranten en in beperkte mate ook weer een platform met omwegen voor dissidenten zélf. | |
[pagina 76]
| |
Vanwege deze kruispuntfunctie kunnen de emigrantentijdschriften als geheel aangemerkt worden als ‘symbolische structuur’, of als ‘tekst’.Ga naar voetnoot19 De Europese gedachte was een centraal motief in die tekst. De aanvankelijke kloof tussen de emigrantentijdschriften en het thuisfront werd pas in de jaren zeventig opgeheven. Die toenadering ging gepaard met de introductie van een nieuwe impuls voor de Europese thematiek in de emigrantenkringen.Ga naar voetnoot20 Vanaf deze jaren maakte de Europese gedachte plaats voor de wederopstanding van de notie Midden-Europa. Emigrantentijdschriften speelden een vooraanstaande rol bij die wederopstanding. | |
Kultura en SvědectvíHet maandblad Kultura werd vanaf de oprichting tot aan het laatste nummer geleid door Jerzy Giedroyc (1906-2000). Hoewel de redactie altijd slechts uit Giedroyc bestond, vormde zich rond hem een kring van verwante intellectuelen, waartoe aanvankelijk ook de bekende kunstenaars en schrijvers Józef Czapski, Czesław Miłosz en Witold Gombrowicz behoorden. Van de oplage van rond 10.000 exemplaren bereikten er volgens schattingen ongeveer 1600 ook het Poolse thuisland.Ga naar voetnoot21 Het strenge verbod op smokkel in Polen doet vermoeden dat het regime van mening was dat Kultura een grote invloed had op de Poolse oppositie. Een eenduidig ideologisch programma kende Kultura niet, maar het blad opereerde duidelijk met een Europese agenda en zonder een etnisch-nationale blik. Zeker de beginjaren stonden in het teken van aanhaken bij Europees gedachtengoed. Met die Europese referenties gaf Kultura de ballingschap van de Polen in West-Europa een bredere betekenis. De nieuwe groep Poolse emigranten was zo niet het resultaat van een doodlopende steeg van de Poolse staatsvorming, maar was het bewijsstuk van de diepere Europese, en misschien juist wel West-Europese crisis. Parallel aan de wordingsgeschiedenis van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal publiceerde Kultura bijvoorbeeld een ‘Democratisch manifest’ met daarin zelfs een oproep voor een ‘Verenigde Staten van Europa’. Nationaal gezien viel het blad in zekere zin terug op de restanten van de oude Jagielloonse traditie, die in Polen staat voor een multinationale, op de oosterburen gerichte blik.Ga naar voetnoot22 Hoewel het blad vanaf het begin veel ruimte gaf aan ideeën over Europese of Midden-Europese eenheid en integratie werd deze lijn vanaf begin jaren zeventig steeds sterker gericht op verzoening en broederschap. Een goed voorbeeld daarvan is dat Kultura niet slechts toenadering zocht tot het Oosten, maar vanaf deze jaren ook met | |
[pagina 77]
| |
betrekking tot Duitsland een opmerkelijk open koers kende. Zo werden paradigmatische ‘verzoenende’ artikelen over de Duits-Poolse relatie afgedrukt, zoals ‘Over de Duitsers’ van Czapski, of meer nog Jan Józef Lipski's ‘Twee vaderlanden, twee patriottismes’.Ga naar voetnoot23 In 1980 formuleerde Giedroyc tegenover een medewerker de missie van Kultura zelf als ‘de rol en de betekenis van Polen in Oost-Europa te benadrukken’. Hij voegde daaraan toe dat dit nadrukkelijk geen expansie inhield, maar eerder een oplossing van de conflicten rond het Pools-Litouwse Vilnius (Wilno) en het Pools-Oekraïense L'viv (Lwów).Ga naar voetnoot24 Beide steden speelden een sleutelrol in de Poolse geschiedenis, maar waren na de Tweede Wereldoorlog buiten Pools grondgebied terechtgekomen. De toenadering tot Oekraïne en in mindere mate ook tot Litouwen en Wit-Rusland was een van de centrale lijnen in Kultura. Publicist Juliusz Mieroszewski (1906-1976) was, samen met Giedroyc, de belangrijkste initiator ervan.Ga naar voetnoot25 De huidige preoccupatie met Oekraïne en Wit-Rusland in de Poolse politiek wordt vaak teruggevoerd op Kultura.Ga naar voetnoot26 Hoewel de koers ondubbelzinnig anticommunistisch was, kreeg Rusland of de Russische cultuur in Kultura toch het voordeel van de twijfel. Zo steunde Giedroyc ook Russische emigranten en stelde in de loop der jaren zelfs drie Russischtalige nummers (1960, 1971 en 1981) samen. Sterker was de band met buurlanden. In 1969 verscheen ook een Tsjechisch themanummer en in 1984 een speciaal Duitstalig nummer.Ga naar voetnoot27 Hoewel Midden-Europa als concept in Kultura nooit zo zou doordringen als in Tsjechische of Hongaarse bladen, was het tijdschrift uiterst effectief in het definiëren en afbakenen van Midden-Europese solidariteit. Midden-Europa als concept en als thematiek werd wel expliciet gemaakt in Svědectví. Svědectví beleefde zijn eerste edities in New York, maar verhuisde vrij snel naar Parijs, waar het tot 1989 gevestigd bleef. Wat Jerzy Giedroyc voor Kultura was, was Pavel Tigrid (1917-2003), de na de machtswisseling in 1948 uit Tsjechoslowakije geëmigreerde jonge katholieke journalist, voor Svědectví. Tigrid was aan het einde van zijn leven een van de morele ankers van het Tsjechische nationale geweten tijdens de post-communistische transitie. Korte tijd was hij zelfs minister van cultuur (1994-1996) en adviseur van president en voormalig dissident Havel. Dit morele kapitaal ontleende hij goeddeels aan zijn rol in Svědectví. Direct na zijn emigratie vervulde hij enige tijd een belangrijke rol binnen de Tsjechoslowaakse afdeling van Radio Free Europe en schreef later vanuit de Verenigde Staten van tijd tot tijd voor Voice of America. Het was tekenend dat Svědectví in 1956, het jaar van de Hongaarse Opstand, werd opgericht. De lotsverwantschap mag achteraf vanzelfsprekend worden gevonden, maar stond op dat | |
[pagina 78]
| |
moment toch nog tegen de achtergrond van een lange geschiedenis van animositeit tussen de Hongaren, de Tsjechen en de Slowaken. Het eerste nummer van Svědectví opende met een ‘Groet aan Polen en Hongarije’, maar ook met de verzekering dat de revolutie in Hongarije niet gericht was ‘tegen het socialisme, maar tegen een land dat het werkelijke socialisme had verraden’.Ga naar voetnoot28 Deze toon was tekenend voor Tigrid, die als een van de weinige katholieke Tsjechen in het intellectuele domein oog had voor de mogelijkheid van een toenadering tussen katholicisme en socialisme. Ook in de reactie op de Poolse vakbondsopstanden in 1980-1981 viel op dat hij juist voor een sterke communistische partij pleitte, om de revolte in goede banen te leiden.Ga naar voetnoot29 Dat was ongetwijfeld ook een gevolg van de angst voor escalatie waarmee de Poolse situatie werd bekeken in het Westen en in de buurlanden. Dat er toch een Midden-Europa discours op gang kwam was daarom des te opmerkelijker. Kultura en Svědectví kunnen gelezen worden als poging een canon van de Poolse of Tsjechische traditie, cultuur en loyaliteiten te definiëren. Dit moest zowel een antwoord zijn op de behoefte aan een gemeenschappelijke identiteit onder de geografisch verspreide emigranten als op de pogingen van de communisten om zich het Pools en Tsjechische verleden toe te eigenen. In Svědectví verschenen stukken van of over de vooroorlogse president Masaryk en gelijkgezinden, en op cultureel vlak fragmenten van legendarische schrijvers en kunstenaars zoals René Wellek (1903-1995) of Karel Teige (1900-1951). Het geval Teige was veelzeggend. Teige was een vormgever en kunsttheoreticus met linkse en communistische overtuigingen en kon daarom vanuit emigrantenperspectief gemakkelijk buiten de nationale canon vallen. Hij bleek juist een bijzonder geschikt instrument om een ‘goede’ socialist te scheiden van een vreemde, niet Tsjechische. Teige had kort voor de oorlog voor de internationalistische, avantgardistische richting binnen de Tsjechische communisten gekozen, die steeds sterker opschoven naar het Stalinisme. Dit scheiden der wegen vond plaats in zijn manifest Surrealisme tegen de stroom (1938). Hierin rekende hij af met het stalinistische en socialistisch-realistische kamp, dat hem na de oorlog het leven onmogelijk zou maken. Fragmenten uit juist dit manifest werden afgedrukt in Svědectví.Ga naar voetnoot30 Ook het omslagontwerp droeg diezelfde boodschap: Ladislav Sutnar, een inmiddels beroemde linksgezinde geëmigreerde typograaf en vormgever, die nauw verbonden was met de vooroorlogse avant-gardekringen, tekende voor het ontwerp. Zo werden verbannen Tsjechen weer opgenomen, maar werd ook een nationale canon vastgelegd met daarin conservatieve én progressieve ideeën. Dit mag enerzijds gezien worden als een uitvloeisel van Tigrids wereldbeeld, maar draagt anderzijds ook de realiteit van de geïsoleerde culturele ruimte van de emigrantenwereld in zich. Een van de belangrijkste slagaders van deze transnationale Europese ruimte van emigranten, dissidenten en West-Europese intellectuelen was stellingname in het Midden-Europa debat. Milan Kundera's paradigmatische stuk ‘De tragedie van Midden-Europa’, dat eerst onder de titel ‘Un occident kidnappé’ in Frankrijk en later in de New | |
[pagina 79]
| |
York Review of Books was verschenen, was niet het begin van het debat, maar al snel wel het centrum ervan.Ga naar voetnoot31 In dit buitengewoon polemische stuk, dat geschreven was voor West-Europees publiek, definieerde hij de landen onder Sovjet-dominantie als een stuk gekidnapt Westen, dat daarmee enerzijds onrecht was aangedaan, maar anderzijds, wellicht juist daarom, de Europese waarden en cultuur hoger hield dan het Westen zelf. Met het beeld van de kidnapping werd impliciet duidelijk dat Kundera Rusland niet tot het Westen of Europa rekende. Hoewel Svědectví ook eerder al stukken had geplaatst van Solzjenitsyn of Pasternak werd er als reactie op Kundera expliciet gereflecteerd op de vraag of Rusland wel bij Europa hoorde en hoe sterk het communisme een voorzetting was van Russische tradities. Snel verschenen tegenwerpingen zoals dat het communisme eerder een Westers exportproduct was (Milan Šimečka).Ga naar voetnoot32 Een eindoordeel is nooit gegeven, ook al drukte Svědectví in de jaren tachtig ook werk van Brodsky af, een van Kundera's vurigste tegenstanders, die vond dat Kundera zich teveel liet misleiden door eenvoudige tegenstellingen tussen ‘Oost en West’ en ‘emotie en rationaliteit’.Ga naar voetnoot33 Het belang van het Midden-Europadebat is echter veel groter dan het gekissebis over de positie van Rusland, dat in zekere zin vooral een dankbaar thema was om de discussie te kunnen voortzetten. Ook over de vraag of Midden-Europa wel als een aparte historische cultuur aangemerkt kon worden, werd gedebatteerd. Josef Kroutvor steunde Kundera voluit, al meende hij dat Kundera's stuk naast ‘waarheid’ en ‘wijsheid’ ook ‘treurnis’ verried.Ga naar voetnoot34 Milan Hauner plaatste kanttekeningen bij Kundera's pathos in zijn constatering dat men in Midden-Europa nog bereid was voor Europa te sterven: Hauner wees erop dat ook Duitse nazi's in de Tweede Wereldoorlog sneuvelden met Europa in hun hoofd.Ga naar voetnoot35 Dit debat beperkte zich geenszins tot Svědectví. Veel van de artikelen werden ook elders afgedrukt, vaak ook in andere talen. Een flinke lijst nationaliteiten mengde zich in het debat, waaronder Polen (o.a. Czesław Miłosz), Hongaren (o.a. György Konrád), Joegoslaven (o.a. Danilo Kiš) of Duitsers (o.a. Peter Bender).Ga naar voetnoot36 | |
[pagina 80]
| |
De achtergrond van de renaissance van de expliciet Europese retoriek in de tijdschriften was tweeledig. Ten eerste begon zich in de meeste Midden- en Oost-Europese staten zelf pas vanaf de jaren zeventig een dissidentencultuur te ontwikkelen, en zij waren tot op zekere hoogte aangewezen op de emigranten, of waren er nauw aan verwant. In Tsjechoslowakije bijvoorbeeld kwamen uit de generatie van de Praagse Lente zowel dissidenten als emigranten voort. Ten tweede klom in de jaren tachtig in West-Europa de Europese gedachte weer enigszins uit het dal waarin zij zich sinds begin jaren zestig had bevonden. Voor beide ontwikkelingen zijn de Helsinki-akkoorden van doorslaggevende betekenis geweest. In het machtsspel tussen de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie om erkenning, veiligheid en handelscontacten, wist het aanvankelijk onmachtige Europa relatief goed de mensenrechten op de kaart te krijgen. Dat bleek een gouden greep voor het Europese zelfbeeld en de beweegruimte van de dissidenten.Ga naar voetnoot37 In de nasleep van die akkoorden ging Europa voor het eerst sinds de Tweede Wereldoorlog een eigen koers varen in de internationale betrekkingen. Amerikaanse (nucleaire) aanwezigheid werd bekritiseerd en met name in Duitsland werd expliciet gedebatteerd over een Europese ‘derde weg’ in de Koude Oorlog.Ga naar voetnoot38 Midden jaren tachtig gaf de Europese Akte ook de politieke samenwerking een flinke impuls. Deze debatten hadden een sterke rituele functie. Schrijven over Midden-Europa was loyaliteit aan de Europese cultuur verklaren. Er werden weliswaar uiteenlopende kampen gecreëerd, maar uiteindelijk was elke stellingname toch ook een rite de passage voor de toegang tot een gemeenschap van Europese intellectuelen, die tot diep in de jaren negentig redelijk hecht zou blijven. De tijdschriften en de debatten creëerden biografieën en carrières. Jiří Pelikán, de frontman van de Romeinse evenknie van Svědectví, Listy, was een goed voorbeeld daarvan.Ga naar voetnoot39 Listy was tot stand gekomen na de Praagse Lente en stond ook geheel in het teken daarvan. Pelikáns levensloop is een ondubbelzinnige bevestiging van de hypothese dat de emigrantenkringen en hun tijdschriften Europese culturele ruimtes werden die in de jaren tachtig via de transnationale reflectie op Midden-Europa en Europa uit hun isolement kwamen. Pelikán was vanuit het verzet tijdens de Tweede Wereldoorlog aanvankelijk diep verankerd in de communistische partij en vervulde ook functies daarin. In de tweede helft van de jaren zestig klom hij op tot directeur van de Tsjechoslowaakse televisie en speelde in deze functie een sleutelrol in de Praagse Lente. In ballingschap in Rome begon hij Listy, dat zich vol in de internationale emigrantendebatten stortte. Via deze kringen naderde Pelikán ook tot de Italiaanse socialistische partij, waarvoor hij vanaf 1979 twee termijnen in het Europees | |
[pagina 81]
| |
Parlement diende. De emigrantennetwerken brachten hem, zoals veel anderen, in de voorhoede van de Europese gedachte. | |
De Europese markt: KontinentEmigranten vormden een schakel tussen dissidenten in het thuisland en gelijkgezinden in Oost en West. Hun bladen hadden een duidelijke brugfunctie, tussen tijdperken en tussen regio's, maar het lezerspubliek beperkte zich uiteraard wel voornamelijk tot het betreffende taalgebied. Enkele bladen probeerden ook een groter publiek te bereiken. Vanaf de tweede helft van de jaren zeventig ontwikkelde zich in West-Europa en Noord-Amerika een markt voor Oost-West debatten.Ga naar voetnoot40 In Frankrijk verschenen bijvoorbeeld Les cahiers de l'est (1975-1979), L'autre Europe (1984), La nouvelle alternative (1979-1998) en vooral Lettre internationale (1984-1993). Dat laatste tijdschrift werd opgericht door de Tsjechische emigrant Antonín J. Liehm (1924), die in de jaren zestig een van de culturele katalysatoren was geweest van de Praagse Lente. Lettre internationale was een waar transnationaal podium doordat het ook in een Duitse, Italiaanse, Spaanse en later ook Hongaarse en Roemeense editie verscheen. Juist omdat niet al deze tijdschriften exclusief op Midden- en Oost-Europa gericht waren, tekende zich goed af welke discoursen zich met elkaar verbonden. In Duitsland was Kursbuch (1965-2008) een voorbeeld van een dergelijk discoursverbindend tijdschrift. Kursbuch was geïnitieerd door tijdsgeestbepalende intellectuelen uit de generatie van de 68'ers Hans Magnus Enzensberger en Karl Markus Michel. Daarmee waren het Oost-West thema en de lotgevallen van Oost-Europese dissidenten automatisch een vraagstuk over de toekomst van het socialisme. Daarnaast ontstonden ook bladen die zich expliciet richtten op het aanbieden van vertaalde Oost-Europese bronnen. Hoewel deze categorie minder geschikt is voor een analyse als deze, fungeerden deze bladen wel als voedingsbron voor de auteurs die actief waren in de emigrantentijdschriften. Met enige regelmaat werden artikelen ook rechtstreeks overgenomen. Een goed voorbeeld is Index on Censorship (1972), dat een idee was van twee Russische dissidenten, maar meteen vanaf de oprichting in Londen fungeerde als een schandpaal voor alle dictaturen in de wereld. Op een wat kleinschaliger en sterker gepolitiseerd vlak was het een komen en gaan van ideologische of religieus geïnspireerde actieblaadjes met nieuws uit Oost-Europa, zoals het socialistische Osteuropa-info in Duitsland of Gegenstimmen in Oostenrijk.Ga naar voetnoot41 In de Verenigde Staten bood Cross Currents een breed aanbod van essays en proza aangevuld met werk van academici van Midden- en Oost-Europese afkomst. Hoewel deze publicaties op een Westers publiek gericht waren, en daarmee eerder een almanakfunctie hadden, bereikten ze soms ook Midden- en Oost-Europeanen doordat uiteindelijk Frans, Duits of Engels als schakeltalen tussen de dissidenten en emigranten gingen fungeren. | |
[pagina 82]
| |
Kontinent is een tijdschrift dat veel van de besproken functies combineerde. Het was zowel een klassiek emigrantentenforum als een directe brug naar een West-Europees en Noord-Amerikaans publiek. Kontinent ontstond in 1974 op initiatief van de Russische schrijver Wladimir Maximow, die in datzelfde jaar geëmigreerd was naar Parijs. In Duitsland vond Kontinent meteen vanaf de oprichting een gewillig oor bij het Ullstein Verlag, dat sinds twee decennia onderdeel was van het Axel Springer concern. Het eerste Duitse nummer alleen al bereikte een oplage van 30.000 exemplaren. Het was Axel Springer persoonlijk die het blad een warm hart toedroeg. Deze intellectuele en financiële achtergrond was van groot belang voor de ontvangst en de inhoud van het tijdschrift. Springer had zich gemanifesteerd als een conservatieve geest in het Duitse medialandschap en was in die hoedanigheid in de jaren zestig in botsing gekomen met de linkse 68'ers. Het ideologisch gefundeerde anticommunisme van geldschieters en publiek in het Westen plaatste Kontinent in een duidelijk ideologisch kader. Sommigen meenden dat Springer met Kontinent zijn antisocialistische gelijk trachtte te halen. De Duitse 68'ers hadden nogal eens met het Oosten geflirt waardoor elke dissident gemakkelijk als het ongelijk van links op te voeren was.Ga naar voetnoot42 Kontinent werd ook door gezaghebbende Duitse intellectuelen bekritiseerd vanwege de alliantie met Springer. In Die Zeit vroeg Günther Grass zich in een brief aan Solzjenitsyn en Sinjavski onder verwijzing naar Springers oorlogsverleden af of het wel verstandig was om de ‘kommunistischen Teufel’, met de ‘antifaschistischen Beelzebub’ te verdrijven.Ga naar voetnoot43 Toch was Kontinent geenszins een Duits-Russisch experiment. Er verschenen maar liefst tien taaledities van Kontinent: naast Duitse, Franse en Engelse, verschenen er ook kortere tijd Italiaanse, Spaanse, Griekse en Nederlandse edities. De redacties versplinterden, waardoor niet alle edities gelijk bleven. Zo maakte ook Maximow zelf zich na enige tijd ongerust over de Duitse editie en deed in Le Figaro zelfs een oproep om een einde te maken aan de Duitse editie. Maximow zelf was tot aan zijn emigratie naar Parijs in 1974 vrij exclusief actief binnen de Russische literaire wereld. Hij vervulde enige tijd een rol binnen de Sovjet Schrijversbond. Toen hij in onmin raakte bij het regime en daarvoor naar verluidt op last van de KGB zelfs tweemaal gedwongen opgenomen werd in een psychiatrische inrichting publiceerde hij begin jaren zeventig aanvankelijk via West-Europa, waardoor er spoedig ook geen andere optie overbleef dan emigratie. Maximow leek in hoofdzaak een blad voor Russische poëzie en proza voor ogen te staan. Als nieuwkomer was Maximow echter afhankelijk van het kapitaal en de kennis van anderen. In Duitsland leverde Springer een bijdrage, maar in Parijs, Maximows woonplaats, ontstond er bijvoorbeeld een goede relatie met Giedroyc van Kultura, die kennis en advies leverde. Zo openden zich gemakkelijk de deuren naar de Midden- en Oost-Europeanen in het tijdschrift. Zoals ook al in Kultura, Svědectví en Listy bleek, kende die | |
[pagina 83]
| |
Russisch-Oost-Europese lotsverwantschap geen lange traditie, maar kwam deze in relatief korte tijd tot stand. Het isolement van de emigrantengroepen en hun zoektocht naar middelen en gelijkgezinden lijkt een belangrijke factor hierin. Solzjenitsyn toonde zich in 1974 in Kontinent bijzonder opgetogen over deze unieke Oost-Europese alliantie, die vier decennia eerder nog onvoorstelbaar was geweest.Ga naar voetnoot44 Daarnaast bleek de spanning tussen de Oost-Europese en Russische wereld goed in het eerste nummer. Er was een woord ten geleide van tegenpolen Solzjenitsyn en Sacharow en daarnaast een brief aan de redactie van de Frans-Roemeense Eugène Ionesco, die vooral naar het Franse zelfbedrog inzake socialisme verwees.Ga naar voetnoot45 De Midden- en Oost-Europeanen kwamen pas verderop aan het woord. Na twee kortere stukken over de Praagse lente (Luděk Pachman en Ota Filip) volgde een passage van de Hongaarse kardinaal Mindszenty. Het sleutelstuk was echter de brief van de redactie van het Poolse Kultura, die inging op het onbegrip waarmee Solzjenitsyns beroemde Open brief aan de sovjetleiders was ontvangen in Oost-Europa en het Westen.Ga naar voetnoot46 Het was vooral Solzjenitsyns patriottisme dat voor bedenkingen zorgde. Ondanks de wat moeizame Russisch-Oost-Europese alliantie werd gaandeweg het accent op Oost- en Midden-Europa groter. Er verschenen zelfs themanummers, zoals over Praag.Ga naar voetnoot47 In 1979 veranderde bovendien de Duitse ondertitel in Forum für Ost-West Fragen, waarmee het aanvankelijke uitgangspunt om een podium te bieden aan auteurs die vanwege censuur hun publiek niet vonden, geleidelijk opschoof naar culturele en politieke kwesties rond de Europese deling. De bijzondere bijdrage van Kontinent bestond erin dat het een poging was om een ‘continentale’ definitie van Europese cultuur te introduceren, met daarin een veel vanzelfsprekendere toenadering tussen Oost-Europa en Rusland dan in andere emigrantenbladen. Deze definitie had de culturele verwantschap tussen West en Oost (inclusief Rusland) als fundament. Kontinent bracht anticommunisten in één kamp samen en poogde West- en Oost-Europa te verenigen. De dagelijkse realiteit van het blad, inclusief de financiering, het potentiële publiek, de afhankelijkheid van de Russische redactie en de geografisch verdeelde redacties maakten dat een Russisch project een podium werd dat zich legitimeerde door anticommunistische en culturele verwantschappen op basis van een continentale definitie van Europa. Zo gedroeg Kontinent zich, net als andere emigrantenbladen, naar de specifieke ruimte waarin het opereerde, maar droeg zo ook bij aan de herdefiniëring van de grenzen van die ruimte. | |
[pagina 84]
| |
Het tijdschrift als plaats delict van de idee EuropaMaximow benoemde in het eerste nummer van Kontinent het boek als ‘corpus delicti, bewijs van schuld, vergrijp en strafgrond’ van de kritische intellectuelen.Ga naar voetnoot48 Als Maximow gelijk had, dan is het tijdschrift - en de culturele ruimte die het vertegenwoordigt - de plaats delict van de Europese gedachte. De ambitieuze en nieuwe continentale definitie van Europa, die zowel achter Maximows Kontinent als Gorbatsjovs gedachte van het ‘Europese huis’ schuil leek te gaan, was geen lang leven beschoren. Het artificiële van de dissidentencoalities in Kontinent bleek duidelijk toen het tijdschrift in 1990 verhuisde naar Moskou en daar terugkeerde tot zijn strikt Russische wortels. Onder de titel Kontinent. Literair, journalistiek en religieus magazine bestaat het daar nog steeds. Net als Kontinent migreerde ook Listy succesvol naar het thuisland, waar het nog steeds bestaat. Svědectví vestigde zich ook in Praag, maar werd in 1992 stopgezet. Kultura bleef altijd in Parijs verschijnen, tot aan Giedroyc's dood (2000). Het Europese gedachtengoed dat zij produceerden is bestendiger gebleken dan de bladen zelf. Hun visie op een gemeenschappelijk Europa was een direct gevolg van het isolement van de culturele ruimtes van de emigrantenkringen. De Europese blik was voor de emigrantentijdschriften in eigen taal aanvankelijk minder een aangelegenheid van praktische dan van intellectuele noodzaak. Wel kwam de Midden-Europese gedachte pas echt op gang toen via de emigrantentijdschriften en de dissidenten de communicatie tussen Oost en West toenam, zoals in Svědectví. De debatten over Europa zijn daarmee niet slechts intellectuele exercities die in individueel isolement of in een ivoren toren tot stand kwamen, maar eerder het directe resultaat van de fysieke en intellectuele ruimte van de emigrantentijdschriften. Bijzonder interessant vervolgens is hoe deze relatief marginale Europese ruimtes in het volle zonlicht kwamen toen de slagschaduw van de Berlijnse muur wegviel. Opeens waren ze de antwoorden op de vragen die het nieuwe Europa zichzelf moest stellen. Zo waren er grote Europese erkenningen als de Karlspreis of de Vredesprijs van de Duitse boekhandel voor György Konrád en Václav Havel, die beiden orakels van Europese integratie werden. Auteurs als Milan Kundera of Czesław Miłosz werden gecanoniseerd als het geweten van de Europese cultuur. Kontinent bleek niet bestand tegen dit nieuwe zonlicht, het concept Midden-Europa evenmin, maar de daaraan gerelateerde historische, culturele definitie van Europa des te meer. •> carlos reijnen is universitair docent Oost-Europese Studies aan de Universiteit van Amsterdam. Hij publiceerde onder meer Op de drempel van Europa: de Tsjechen en Europa in de twintigste eeuw (2005). |
|