TS. Tijdschrift voor tijdschriftstudies. Jaargang 2010 (nrs 27-28)
(2010)– [tijdschrift] TS– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 108]
| |||
AbstractThe board members of the Dutch East India Company (1602-1795), the Heren Zeventien, promulgated various decrees in which they forbade to bring out information regarding their colonies in the Dutch East Indies and Batavia in letters, manuscripts and printed matter. But in Batavia some inventive Company servants and even staff members got around these regulations, as did some printers in Holland. They published newspapers like Bataviase Nouvelles and Vendu-Nieuws, and also the specialized journal Verhandelingen van het Bataviaasch Genootschap. The initiators of this journal joined hands with the Dutch world of learning and its journals. This article provides an overview of early journalism in the Dutch East Indies and thus contributes to the reconstruction of the literary and cultural climate in Batavia at the time of the VOC. | |||
Keywords
| |||
Au courantMet de oprichting van de Verenigde Oost-Indische Compagnie in 1602 kregen haar bestuurders grote behoefte aan informatie over Oost-Indië. Vanaf 1615 hielden hun trouwe dienaren van het eerste uur Jan Pietersz Coen (1587-1619) en Pieter Both (ca. 1550-1615) met hun brieven de Heren Zeventien op de hoogte van mogelijke geschikte locaties, zoals Banten en Jakatra op Java, of die op Banka, Ambon, Banda en Ternate, voor het stichten van nederzettingen.Ga naar voetnoot1 Hun uitgebreide berichten waren maandenlang onderweg en werden na bespreking en beantwoording opgeborgen in het archief van het Amsterdamse Oost-Indisch Huis. Om te voorkomen dat de brieven in de golven zouden verdwijnen of door vijandelijke ogen, denk aan Engelse en Portugese, zouden worden | |||
[pagina 109]
| |||
gelezen, werden de brieven gekopieerd en met verschillende schepen meegegeven. Omdat er ongeveer anderhalf jaar verstreek tussen vraag en antwoord losten Coen en Both zelf heel wat kwesties op. Deze bijdrage laat zien hoe moeizaam maar bovenal hoe inventief sommige VOC-personeelsleden evenals vaderlandse drukkers en uitgevers uitwegen zochten voor het omzeilen van de door de Heren Zeventien opgelegde verbod van persvrijheid. Bij gebrek aan kranten en tijdschriften was een ieder afhankelijk van de informatie in de brieven van het VOC-personeel naar hun familie en vrienden in het vaderland. De brief naar huis vormt volgens Rob Nieuwenhuys, nestor van de Indisch-Nederlandse literatuur, de basis voor de Indisch-Nederlandse letterkunde. In de Oost-Indische VOC-samenleving was geen plaats voor literatuurbeoefenaars. De Heren Zeventien prefeerden het genereren van inkomsten, het vullen van vaderlandse pakhuizen met kostbare specerijen en linnengoed boven het uitdragen van kennis over hun bezittingen. Desondanks lukte het een aantal slimmeriken toch hun krant uit te brengen waarbij ze het risico liepen door diezelfde bewindvoerders tot de orde te worden geroepen. Doelbewust wisten de oprichters van het Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen in 1779 een tijdschrift te publiceren. Met hun Verhandelingen sloten ze aan bij vaderlandse geleerdentijdschriften. De Bataviase samenleving was een smeltkroes van culturen en nationaliteiten, waar de Raad van Indië de scepter zwaaide, aangestuurd vanuit het vaderland door de Heren Zeventien. De speelruimte voor het creëren van een literair klimaat en een literaire traditie ontbrak. Desondanks waren er in die twee eeuwen dat de VOC in Batavia en elders in Oost-Indië het voor het zeggen had, bij vlagen literaire uitingen. Het zijn er te weinig om daarover welomschreven theorieën te ontwikkelen, waardoor deze bijdrage die eindigt bij de opheffing van de VOC, anecdotisch, parafraserend en commentariërend van aard is. Dit overzicht van de nieuwsgaring is onderdeel van de reconstructie van het culturele en in het bijzonder literaire leven tijdens de VOC in Batavia. Na de stichting van Batavia in 1619 was er onder de inwoners een niet te stillen honger naar vaderlands nieuws. Ze speculeerden op wat de VOC-vloot en de schepen van de inter-Aziatische vaart hen zouden brengen. De Pinangpoort van het Kasteel, het bestuurscentrum van Oost-Indië, was de plaats waar men au courant kon geraken. Het afmeren van de schepen op de rede kon de inwoners niet snel genoeg gebeuren en ze keken reikhalzend uit naar de opvarenden, want die brachten immers nieuwtjes, verhalen en brieven van familie en vrienden. Dat het vaderlandse nieuws maanden oud was, namen ze, zoals wordt bezongen in het Oost-Indische liedje ‘Matrozenwellekomst op de rede van Batavia’, op de koop toe: Naar nieuwe tijding
Met alle man
Tot een verblijding
Zo vraagt men dan.
d'Een naar zijn broertjen,
Of naar zijn zus,
d'Ander naar moertjen,
| |||
[pagina 110]
| |||
Zo vraagt men dus.
Of ook naar zijn lief,
Bescheid of een brief,
Zo krijgt een ieder vrager
Zijn gerief.Ga naar voetnoot2
De Heren Zeventien stelden strikte voorschriften op voor berichtgeving over Oost-Indië. Zo eisten ze geheimhoudingsplicht en censuur op al het nieuws. Met name het gewone VOC-personeel mocht geen letter schrijven over handelsproducten, oorlogshandelingen en dergelijke. Er was alles aangelegen geen informatie over de verworven bezittingen bekend te laten worden. Zo vaardigde Coen in 1629 een verbod uit tot het voordragen, zingen of uitspreken van ‘schandaleuse, faemrovige liedekens, gedichten, refereynen’.Ga naar voetnoot3 Dergelijke teksten kennen we als schotschriften, paskwillen of libellen. Op overtreding stond lijfstraf of beslagname van bezittingen. In 1642 werd Coens resolutie opgenomen in de Bataviase Statuten. | |||
Geen grip op Oost-Indisch NieuwsOndanks deze strenge maatregelen kon het toch gebeuren dat op 11 september 1654 bij de Haagse drukker en boekhandelaar Willem Breeckevelt een pamflet verkrijgbaar was, getiteld Numero 2. Extract uyt eene missive, geschreven uyt Batavia, in Oost-Indië, over gekomen met de letste Retour-Schepen. Dit pamflet berichtte dat Batavia op de hoogte was van de vaderlandse oorlog met Engeland en dat men zich realiseerde dat deze krijgsverrichtingen ook voor Oost-Indië gevolgen zouden kunnen hebben. Deze gedrukte brief informeerde de vaderlandse lezers ook over Perzië en Ambon, waar de VOC op oorlogspad was. Het nieuws over Batavia hield niet over. Klip en klaar werd vermeld dat de welvaart zeer snel afnam, dat de inwoners minder waar voor hun geld kregen en dat er nauwelijks nog werd geïnvesteerd. Volgens de anonieme briefschrijver waren Chinese handelaren daar debet aan. Het wachten was op de komst van de VOC-vloot. Tot slot werd het overlijden van gouverneur-generaal Carel Reniers (1650-1653) vermeld.Ga naar voetnoot4 Willem Breeckevelt dacht er goed aan te doen de Bataviase brief te drukken en te verspreiden. Maar toen de Heren Zeventien een exemplaar van Numero 2 in handen kregen, hadden die een hele andere mening. Ze stuurden een dwingende brief naar de nieuwe gouverneur-generaal Joan Maetsuyker (1653-1678) waarin ze wederom wezen op de geheimhoudingsplicht voor hun personeel. Maetsuyker publiceerde hun missive zodat iedereen wist dat alle navale informatie geheim was en dat die bij aankomst moest worden afgegeven aan de gouverneur-generaal in Batavia of aan de Heren Zeventien in | |||
[pagina 111]
| |||
Amsterdam. In deze brief werd bovendien vermeld dat alle berichtgeving over de VOC zelf eveneens aan banden was gelegd: Niemant van hoedanich ampt ofte qualiteyt hy zy, 't sy in Politycque ofte Kerckelycke, ofte eenige andere bedieningen, van den minsten tot den meesten, in den dienst vande Compagnie in Oost-Indien synde, sal vermogen aen eenige syne Vrienden ofte bekenden, ofte yemandt anders, selfs vande Bewindhebberen in 't particulier, eenige Brieven te schryven, ofte eenich advys te geven vande ghelegentheyt vanden handel, Oorloge, compartementen van eenige Dienaers van de Compagnie in Oost-Indien, oft yets de Compagnie concernerend [...].Ga naar voetnoot5 Het moge duidelijk zijn dat de Heren Zeventien grip probeerden te houden op het briefverkeer. Tevergeefs want een maand voordat Breeckevelt zijn Numero 2 uitbracht, had het vaderlandse tijdschrift Hollandtschen Mercurius eveneens het nieuws over de teruggang van Bataviase welvaart en het overlijden van de gouverneur-generaal Reniers gepubliceerd.Ga naar voetnoot6 | |||
Maetsuykers liberaliseringsbeleidIn Batavia wisten de Heren Zeventien zich gesteund door de gouverneur-generaal en de Raad van Indië. Een aparte positie bekleedde de Bataviase kerkenraad. Die had vanaf de stichting van de stad ook een voorlichtende taak. In de Bataviase samenleving waren kerk en bestuur nauw met elkaar verbonden. Ieder VOC-personeelslid, van matroos tot gouverneur-generaal en ongeacht of die een ander geloof beleed dan het Nederduitse, was verplicht de zondagse kerkdiensten bij te wonen. Immers, kerstening van Oost-Indië stond hoog in het vaandel van de VOC. In 1624 overwoog de kerkenraad een drukkerij op te richten voor het drukken van catechismusboekjes en psalmbundels. De raad beschikte wel over letters, maar er waren geen zetters.Ga naar voetnoot7 De vraag is of de Bataviaan wel geïnteresseerd was in stichtelijke lectuur. Wellicht herlas hij liever zijn grootboek of journaal. De wens van de kerkenraad kon pas in vervulling gaan tijdens Maetsuykers bestuur. Bij het aantreden van deze gouverneurgeneraal verrees een gouden zon boven het cultuurarme Batavia. Op 14 augustus 1668 werd Hendrik Brants voor drie jaar benoemd tot stads- en Compagniesdrukker.Ga naar voetnoot8 Samen met zijn assistent Jan Bruyning opende Brants een drukkerij annex boekhandel in de Prinsenstraat, nabij het Kasteel. Een maand eerder was waterfiscaal en jurist Pieter Pauw tot censor benoemd. Pauw moest voorkomen dat er | |||
[pagina 112]
| |||
‘geen ontugtige, infame, schandeleuse of anders onstigtige werken en werden in 't ligt gebracht’.Ga naar voetnoot9 Met zijn benoemingen leek Maetsuyker een bewaker van de geheimhoudingsplicht. Desondanks werd er toch informatief drukwerk over de VOC op Brants' pers gedrukt. Want op 14 maart 1668 gaven Maetsuyker zélf en de Raad van Indië toestemming tot het drukken van een vredestraktaat tussen de vorst van Malakka en de oudgouverneur van Coromandel Cornelis Speelman. Daarmee leken ze de oekaze op de geheimhoudingsplicht van de Heren Zeventien aan hun laars te lappen. Want dit veertien bladzijden tellende drukwerk was namelijk een nieuwstijding en geen, zoals we zouden verwachten, catechismus, schoolboekje of plakkaat. De verkorte titel van dit oudst bewaarde drukwerk luidt Naerder Artyculen ende Poincten. Dit vredestraktaat luidde een periode van liberalisering van de Bataviase drukpers in. Er rolde divers drukwerk van de pers. Behalve drukwerk voor particulieren zoals rouwbrieven,Ga naar voetnoot10 werden er ook dichtbundels, nieuwsbulletins en naslagwerken gedrukt. Bijvoorbeeld de gedichtenbundel van weesvader Jacob Steendam (1616-voor september 1673), getiteld Zeede-Sangen voor de Batavische jonkheyt (1671). Deze religieuze bundel was opgedragen aan Elisabeth Abbema, de echtgenote van Maetsuyker. Een jaar later verscheen er een ander boekje voor de jeugd. Het was de bewerking van de fabels van Aesopus door de predikant van Portugese afkomst Joaõ Ferreira A. d'Almeida (1628-circa 1693). Het bundeltje heeft de verkorte titel Esopete redi vivo (1672). Maar er werd ook vaderlands nieuws gedrukt, getuige het Kort bericht van den tegenwoordigen toe-standt van Europa (1676). Behalve Nederlandse berichten bood deze overdruk van een brief uit Amsterdam ook nieuwsberichten uit Polen, Frankrijk, Duitsland, Spanje, Engeland, Zweden en Denemarken. Of men kon kennis nemen van de aardbeving op Ambon op 17 februari 1674 via het Waerachtigh verhaal, van de schrickelijcke aerdbevinge (1675). Een berijming van de leer van Confucius was te lezen in Eenige voorname eygenschappen van de ware deugdt, voorsichtigheydt, wysheydt en volmaecktheydt (1675), samengesteld door de buitengewoon raad van Indië en voormalig gezantschapsleider naar het Chinese hof Pieter van Hoorn (1619-1682). Maar ook medische verhandelingen zagen het licht zoals de farmacopee van medicus Hermanus Grimm (1641-1711) Thesaurus medicus insulae Ceyloniae (1677), of het Laboratorium chymicum (1677) en Compendium medico-chimicum (1679). Het laatste naslagwerk verscheen een jaar na Maetsuykers overlijden en besloot deze productiereeks van de Bataviase drukpers. Het is opvallend dat Maetsuyker zijn gang kon gaan en in de officiële Compagnies-drukkerij teksten kon laten drukken over oorlogshandelingen en een aardbeving in Oost-Indië, zonder daarvoor door de Heren Zeventien op zijn vingers te worden getikt. Maar ook dat hij toestemming gaf tot het drukken van poëzie en naslagwerken. Blijkbaar achtte Maetsuyker cultuur en opvoeding even belangrijk als het verzendklaar maken van handelswaar. Hij was de eerste gouverneur-generaal die dit toestond, zonder zichzelf op de voorgrond te plaatsen. Wellicht kon hij zich vinden in de relativerende woorden die Jacob Steendam voor zijn vrouw Elisabeth Abbema schreef in het opdrachtgedicht van | |||
[pagina 113]
| |||
Zeede-Sangen: ‘'t Is maar een speel-tuygh, voor de jeugd:/ nochtans een wijser tot de deugd.’Ga naar voetnoot11 | |||
Oost-Indische thee-postBlijkbaar rook een drukker zijn kans de strenge maatregelen op de door de Heren Zeventien ingestelde geheimhoudingsplicht te doorbreken. Op 25 april 1687 verscheen De Oost-Indische Thee-Post. No. 2. Het is een curieus nieuwsbulletin van 56 bladzijden dat volgens de titelpagina in Batavia was gedrukt door Hans Sienblint op de ‘Stremmende gracht in de Radde Lammigheyt’. Aangezien in Batavia noch een drukker noch een gracht met deze hyperbolische namen bestonden, hebben we hier te maken hebben met een paskwil. De toevoeging ‘No. 2’ in de titel doet vermoeden dat er ook een eerste aflevering heeft bestaan, maar wellicht werd de koper hier eveneens op het verkeerde been gezet. De anonieme auteur vermeldde hoe hij aan zijn informatie was gekomen: ‘Met brieven van China over Land gekoomen’,Ga naar voetnoot12 en daarmee zogenaamd veilig buiten het bereik van de VOC en de Heren Zeventien. Naast berichten uit China, Turkije, Spanje, Portugal, Duitsland en de Republiek bevatte De Oost-Indische Thee-Post ook Bataviaas nieuws: Batavia den eersten January. Het aanstaande Retour dat men meent naar Patria te senden, sal voor het meest in kasjens Thee bestaan, alsoo hier soo veel van dat kruyd is, dat men der honden en katten sou mede vergeeven, en de meeste Hollandsche Juffrouws haar tyd, om kanten te naayen, daar door koomen te versuymen.Ga naar voetnoot13 Het was gebruikelijk dat Batavianen met de retourvloot ‘kasjens’ of kisten met Oost-Indische waar meegaven voor familie en vrienden in het vaderland. Voor de interpretatie van ‘Thee’ moeten we voorzichtig zijn. Vaak bevatten de kisten inderdaad thee, maar ook porselein of atjar. Maar thee werd ook gebruikt als verpakkingsmateriaal om textiel van de Indiase kust te beschermen tegen vocht, zoals tegenwoordig zakjes silicagel. | |||
Bataviase nouvellesRuim een halve eeuw na het overlijden van Joan Maetsuyker brak er met het aantreden van Gustaaf Willem van Imhoff als gouverneur-generaal (1743-1750) een nieuwe periode van intellectuele bloei aan. Tijdens zijn bestuur gaf Van Imhoff op 7 augustus 1744 toestemming ‘ter preuve [en], met redelyk succes’ de uitgave van de eerste Bataviase krant.Ga naar voetnoot14 De Bataviase Nouvelles verschenen op maandag en waren vanaf 10 augustus dat jaar verkrijgbaar bij de Compagniesdrukkers Jacobus Bout (in Batavia 1741-1745) en Jan van | |||
[pagina 114]
| |||
Putten (in Batavia 1744-1751) in het Kasteel; een jaar later bij boekbinder Jan Abel (in Batavia 1735-1755), eveneens in het Kasteel. Omdat de krant ‘ter preuve [en], met redelyk succes’ verscheen, verleende Van Imhoff op 9 februari 1745 een driejarig octrooi voor het drukken en uitgeven van de ‘wekelykse Bataviasche nouvelles’ aan de eerste administrateur van de Medicinale Winkel in koopmansrang en de latere eerste klerk van de Generale Secretarie Jan Erdman Jordens (in Batavia 1738-1751).Ga naar voetnoot15 Van Imhoff berichtte de verschijning van zijn krant niet aan de Heren Zeventien. Misschien wilde hij dat op een later tijdstip doen of belette zijn ziekte hem zijn voornemen. Dat hij toen ziek was, blijkt uit de brief van de Raad van Indië van 15 maart 1746 aan de VOC-bestuurders, waarin wel de opening van een van zijn ander projecten namelijk het Seminarium op 1 november 1745 werd aangekondigd, maar met geen woord werd gerept over de Bataviase Nouvelles en Jordens' aanstelling.Ga naar voetnoot16 Het blijft gissen waarom men het zwijgen er toe deed. Het is uitgesloten dat een privébrief van Van Imhoff aan de Heren Zeventien was verdwenen, omdat alle schepen van de retourvloten tussen 1744 en 1745 de Republiek hadden bereikt.Ga naar voetnoot17 Gezien Van Imhoffs eigenzinnig optreden ligt het voor de hand te veronderstellen dat hij als verlicht bestuurder een lans wilde breken voor de persvrijheid in Batavia. Dat hij daarmee de geheimhoudingsplicht doorbrak, nam hij blijkbaar op de koop toe. Toen de Heren Zeventien van de Bataviase Nouvelles ruchtbaarheid kregen - inmiddels waren er namelijk overgedrukte exemplaren in roulatie - waren ze woedend. Opnieuw lag informatie over hun Oost-Indische bezittingen op straat. Per kerende vloot sommeerden ze dan ook Van Imhoff de publicatie van de Bataviase Nouvelles onmiddellijk te staken: ‘dewijl men van het drukken en uitgeven van de couranten te Batavia, 't geen nu sedert kort is gepractiseerd, al nadeelige gevolgen hier te lande heeft bespeurd, zoo zal Ued. aanstonds na de ontvangst dezer [brief] het drukken en uitgeven verbieden.’Ga naar voetnoot18 Een halve eeuw later zou de toenmalige directeur-generaal Nicolaus Engelhard (1802-1808) terugblikkend op de verkrampte houding van de VOC-bestuurders opmerken: ‘Men mag zeer gepasselijk hier de vraag doen, van wat nut kon het voor het algemeen zijn, kennis te erlangen van de financieele staatsvertooning, waarop geen staat kon worden gemaakt.’Ga naar voetnoot19 Aldus kon het gebeuren dat een kleine anderhalf jaar nadat | |||
[pagina 115]
| |||
Jordens de vergunning was verleend, de Raad van Indië en Van Imhoff hun machtiging voor het drukken van de Bataviase Nouvelles op 20 juni 1746 introkken.Ga naar voetnoot20 De Heren Zeventien konden niet verhinderen dat het Bataviaas nieuws gesprekstof was in de vaderlandse koffiehuizen, zoals is te lezen in Het Koffy-Huis der Nieusgierigen, of, de Klapbank der Nouvellisten (1745) waarin Van Imhoffs bestuur werd geprezen: ‘ondertussen is hy in heel veel opzigten een zeer nuttig werktuig ten dienste der Compagnie, want hy practitseert alles wat tot haar voordeel kan dienen’.Ga naar voetnoot21 Deze ‘klapbank’-analisten putten hun Oost-Indische kennis uit de edities van de Bataviase krant die in de Republiek werden nagedrukt. Om te beginnen door de Amsterdamse drukker Arnoldus Olofsen die de nieuwstijdingen uitgaf en daarbij de oorspronkelijke titel aanvulde met politieke betogen, getuige diens Bataviase Nouvelles en Politique Raisonnementen. Zo als dezelve zedert den vierden january tot den 8sten maart dezes jaars 1745. aldaar gebeurt zijn. En na de eerste tien uytgekoomen gedrukte nieuwspapieren den inhoud daar van exactelyk nagevolgd. Eerste stuk. Gezien de toevoeging aan deze lange titel ‘Eerste stuk’ zou verwacht mogen worden dat Olofsen ook de Nouvelles van 1746 van plan was uit te geven. Echter ook Olofsen was afhankelijk van de aanlevering van de kranten met de schepen van de retourvloot. In zijn uitgave van de tien kranten volgde Olofsen de tekst van de Bataviase editie, de advertenties bundelde hij in een afzonderlijke rubriek.Ga naar voetnoot22 Wellicht had Olofsons toevoeging ‘Politique Raisonnementen’ aan de oorspronkelijke titel Bataviase Nouvelles de Heren Zeventien doen huiveren. Maar het nieuws was onschuldig en niet politiek beladen. Ook de Amsterdamse drukker Tjeert Bliek kreeg exemplaren van de originele Bataviase Nouvelles toegestuurd. De afzender was Cornelis Bliek (in Batavia 1715-na juni 1744) die in Batavia doodgraver was. Bliek drukte de in zijn bezit zijnde kranten min of meer na en publiceerde ze met de uitgebreide titel Oost-Indische Nouvelles, of journaal van alle het nieuws 't geene op Batavia bekent is geworden, van den 5. july tot den 19. october, ao 1745 incluis te samen getrokken uit de nu jongst aangekomene Bataviase couranten. Een jaar later verscheen bij Bliek een tweede reeks, getiteld Twede vervolg der Oostindische Nouvelles, of journaal van alle het nieuws 't geene op Batavia bekent is geworden, tot den 14. maart ao 1746 incluys. Te samengetrokken uit de nu jongst aangekomene Bataviase Couranten. En andere berichten. Tjeert Bliek ontving 35 nummers uit Batavia, waarvan 11 uit 1746. Het nieuws uit 1745 herordende hij alfabetisch-geografisch, de exemplaren uit 1746 drukte hij na. Voorts liet hij de advertenties weg.Ga naar voetnoot23 De krant bestond uit twee bladzijden. Onder het logo, het wapen van Batavia met aan weerszijden twee leeuwen, stond de datum en daaronder in twee kolommen het nieuws. De krant deed haar naam eer aan. Het meeste nieuws was afkomstig uit Batavia, maar er waren ook berichten uit de VOC-comptoiren opgenomen. Het Bataviase nieuws was een bonte mengeling en bestond uit benoemingen van predikanten of de commandant van de retourvloot, een bericht over het bezoek van de vorst van Banten, | |||
[pagina 116]
| |||
Afb. 1: Bataviase Nouvelles. Uit F. de Haan, Oud Batavia. Gedenkboek uitgegeven door het Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen naar aanleiding van het driehonderdjarig bestaan der stad in 1919. Platenalbum. Batavia 1922.
| |||
[pagina 117]
| |||
berichtgevingen over ondertrouw, overlijden en begrafenis van prominente Batavianen, maar ook de krachtige explosie van een schip op de Bataviase rede waardoor de ramen van de huizen binnen en buiten de stad kapot sprongen. De advertenties betroffen meestal venduties of verkoop van roerende en onroerende goederen of persoonlijke berichten. Een bijzondere advertentie in de editie van 12 september 1744 is de aankondiging van de verkoop van de lijkrede ter nagedachtenis aan Van Imhoffs echtgenote Catharina Magdalena Huysman door baas-boekbinder Rudolph van S/Zant (in Batavia 1735-1755). Catharina was op 22 juli dat jaar overleden. De Bataviase Nouvelles was Van Imhoffs spreekbuis. Zijn daden werden er breed in uitgemeten. Bijvoorbeeld diens Nieuwjaarsreceptie in 1745, de oprichting van de door hem geïnitieerde opleiding voor Maleise predikanten het Seminarium op 12 juli 1745 en de openingsceremonie ervan vier maanden later. Jordens was Van Imhoffs ijverige journalist, die ook vermeldde dat Van Imhoff de festiviteiten voor zijn verjaardagsfeest ontvluchtte: ‘Den 9 dito [augustus], heden zynde de verjaring van den regerend Heere Gouverneur-Generaal, die in zijn 41 jaar getreden is, heeft zyn Edelheid sig desen morgen heel vroeg na buyten begeven, om de Complimenten en Cermonien van dien dag te ontwyken.’Ga naar voetnoot24 Dat Van Imhoff zijn snor drukte, had vermoedelijk met zijn slechte gezondheid te maken want onder normale omstandigheden liet hij zich uitgebreid fêteren. Blijkbaar was hij een paar weken later weer hersteld. Want van 18 augustus tot 7 september 1745 maakte hij een rondreis over West-Java. Jordens vulde vele kolommen met Van Imhoffs bevindingen, diens ter plekke genomen beslissingen, de zondagse kerkdiensten en de jachtpartijen onderweg. Maar het bleef tobben met Van Imhoffs gezondheid. Hij was niet de enige, getuige het hoge sterftecijfer dat eveneens in de Bataviase Nouvelles werd gepubliceerd,Ga naar voetnoot25 waardoor Batavia de bijnaam ‘kerkhof van het Oosten’ kreeg. Zo lezen we: Den 17 January, zyn Hoog Edelheit, die de voorlede week aan een felle Koorts bedlegerig geweest is, bevind zig thans veel beter, en men verhoopt desselfs spoedige herstelling. De Bataviase Nouvelles spreken ook in de twintigste-eeuwse Indisch-Nederlandse belletrie tot verbeelding. Zo schreef S. Franke (1880-1957) in Fa. De roman van een Chinese in het oude Batavia (1947) over Van Imhoffs krant: Gustaaf Willem is de grote schepper, voor wien geen moeilijkheden bestaan. | |||
[pagina 118]
| |||
En, o ja, hij heeft nog meer ter hand te nemen. Met de opmerking over de door Van Imhoff ingerichte drukkerij verwees Simon Franke naar een ander project van Van Imhoff, en wel de kerstening van Batavia en Oost-Indië. Op Van Imhoffs verzoek had de VOC met haar schip Hollandia twee drukpersen en de drukletters augustijn en garamond romijn, en augustijn arabisch-maleis verscheept.Ga naar voetnoot28 Dat de Hollandia in juli 1743 met alle opvarenden en lading in de golven verdween, belette Van Imhoff niet zijn plan door te zetten. Hij liet nieuwe drukpersen en -letters naar Batavia overvaren zodat in 1746 in de drukkerij van het Seminarium vijfhonderd exemplaren van de Catechismus of Onderwysing in de waare Christelyke Godsdienst in het Nederlands en Arabisch-Maleis konden worden gedrukt. Van een literaire opleving zoals tijdens Maetsuykers bestuur was bij Van Imhoff geen sprake. Als een verlicht bestuurder initieerde Van Imhoff vele uiteenlopende projecten die Batavia steviger op de kaart moesten zeten. | |||
Vendu-nieuwsNa het korte bestaan van de Bataviase Nouvelles moesten de Batavianen dertig jaar wachten voor er weer een krant verscheen. Een week voor zijn overlijden gaf gouverneur-generaal Petrus van der Parra (1761-1775) toestemming aan stadsdrukker Lodewijk Dominicus (in Batavia 1756-1781) in zijn drukkerij op de Tijgersgracht voor het drukken en wekelijks ‘op een zekeren vastgestelden dag’ uitgeven van het Vendu-Nieuws.Ga naar voetnoot29 Daarmee leek ook Van der Parra het verbod op verspreiding van nieuws te overtreden, voor zover dit weekblad nieuws bracht. Maar dat was niet het geval. Van der Parra's krant was eigenlijk een advertentieblad, waarin openbare verkopingen of venduties van bezittingen van vertrekkende of overleden Batavianen werden aangekondigd. Van der Parra was tot deze maatregel overgegaan omdat Dominicus inkomstenderving leed als gevolg van het besluit dat alleen de Bataviase elite rouwbrieven op folioformaat mocht laten drukken. Voorheen | |||
[pagina 119]
| |||
was het drukken van rouwbrieven op een dergelijk formaat uitermate lucratief voor iedere drukker.Ga naar voetnoot30 De krant telde vermoedelijk drie aan weerszijden bedrukte pagina's op folioformaat. Het kwam in de plaats van het surat lelang of veilingbericht, dat bij de huizen werd opgehangen waar venduties plaatsvonden. Inwoners van de stad konden zich op dit advertentieblad voor één rijksdaalder per maand abonneren. Dat deed onder andere Johannes Rach (1721/2-1783), kapitein van Deense afkomst die in de tweede helft van de achttiende eeuw Batavia op prent vastlegde.Ga naar voetnoot31 Het vaderlandse tijdschrift Maandelyksche uittreksels of Boekzaal der geleerde waereld vermeldde in haar aflevering van juni 1780 terloops de edities van 1778.Ga naar voetnoot32 Ook voor het Vendu-Nieuws gold, zoals voor alle advertentiekrantjes, dat het na lezing of vendutie werd weggegooid. Tot in het begin van de vorige eeuw konden nog enkele exemplaren worden geraadpleegd: een ongenummerd exemplaar van mei 1780 en nummer 45 van 6 november 1796.Ga naar voetnoot33 Dankzij de archivaris van het Bataviase Landsarchief F. de Haan (1863-1938) is een afbeelding van het Vendu-Nieuws van 23 mei 1780 bewaard. De Haan nam het op in het platenalbum van Oud Batavia.Ga naar voetnoot34 Dit exemplaar informeerde de lezer over de veiling door de weeshuismeesters van de goederen van de overleden oppertimmerman en vrijburger Tjerk de Jong (in Batavia na juli 1776-1780). In zijn woonhuis in het westelijk stadsdeel op de hoek van de Lepelstraat werden meubels, goud- en zilverwerk, drank, levensmiddelen en andere goederen aangeboden maar ook slaven en slavinnen. Evenals zijn erf met woonhuis tussen de Rinocerosgracht en de Grote Rivier, een straat verderop. Het werd bewoond door Anna Rebecca de Paap, weduwe van de overleden opperchirgijn van het Wees- en Armenhuis Pieter Root (in Batavia 1765-1779). En er werden nog andere erven aangeboden. Ook lezen we over de verkoop van Bengaalse handelsgoederen en een partij opium. Dergelijke venduties zoals ook die van de stedelijke vendumeesters de jurist en majoor der genie Johannes Christoffel Schultz, koopman Thomas van Son en Joost Breekpot, vonden plaats in het Heerenlogement, een soort herberg. De toevoeging ‘ENZ:’ in de naamgeving van het Vendu-Nieuws maakt de hedendaagse onderzoeker ook nieuwsgierig. Wellicht werden er in dit advertentieblad ook andere berichten dan venduties afgedrukt, zoals bijvoorbeeld de op 3 juni 1809 publieke waarschuwing aan een Bataviase dame die er geen geheim van maakte dat zij er niet aan dacht maarschalk Daendels in zijn woning in Buitenzorg te bezoeken al werd ze er | |||
[pagina 120]
| |||
‘Duizendmaal gevraagd, want 't past niet aan Vrouwen te gaan Logeren, daar geen getrouwde Vrouw in Huis is’. In het roddelgrage en perkaraminnende circuit was het geen geheim dat H.W. Daendels (1762-1818) zowel van blonde als van donkerharige vrouwen hield en dat hij de echtgenoten van deze door hem ge-enfileerde schonen goed beloonde. De waarschuwing in dit nummer van het Vendu-Nieuws was ondertekend door Daendels’ kapitein-adjudant C. Papet.Ga naar voetnoot35 Daendels was op dat moment net één jaar gouverneur-generaal van Nederlands Oost-Indië en zou dat tot 1811 blijven. | |||
Bataviasche koloniale courantEen klein half jaar later voerde Daendels een grote reorganisatie in de drukkerswereld door. Dit ging ten koste van het Vendu-Nieuws, dat vanaf 1796 door Jeremias Dominicus werd gedrukt en waarvan het abonnement ondanks Dominicus' verzoek het bedrag met een rijksdaalder te verhogen, ongewijzigd was gebleven.Ga naar voetnoot36 Daendels schreef: Tevens mijne gedachten hebbende laten gaan over het nut, t welk uit de vereeniging der gewezene stads- met de landsdrukkerij zou kunnen worden getrokken door, in stede van het zoo weinig interesserende vendu-nieuws, te doen uitgeven een weeklad of courant, door middel van hetwelk de publieke handelingen van het gouvernement, als ook de consecutief inkomende nieuwstijdingen, voor zoover dit met een goede staatkunde is overeentebrengen, ter kennisse zouden kunnen worden gebragt van de gemeente, hetgeen vooral in eene kolonie zoo voordeelig en nuttig, als aangenaam voor de ingezetenen is [...].Ga naar voetnoot37 Het Vendu-Nieuws dat 35 jaar lang was verschenen en de opheffing van de VOC in 1795 had overleefd, was niet langer welkom in Nederlands Oost-Indië. Met het uitvaardigen van het reglement betreffende de directie en administratie van 's Lands-Drukkerij op 22 november 1809 werd in het derde artikel het volgende bekend gemaakt: Er zal, gerekend van primo Januarij aanstaande, in stede van het Vendu-Nieuws op gemelde drukkerij worden gedrukt en uitgegeven een weekblad, in groot quarto formaat, bestaande uit vier bladzijden onder den naam van Bataviasche Koloniale Courant, aan het hoofd voorzien met 's Konings wapen en afgedrukt in twee kolommen. Dankzij het opkopen van alle drukletters op Java kon de Bataviasche Koloniale Courant worden gedrukt.Ga naar voetnoot38 Daendels had stevige grip op de nieuwsgaring en berichtgeving in de Nederlands-Oost-Indische hoofdstad. De krant die vanaf het eerste nummer zijn | |||
[pagina 121]
| |||
spreekbuis was en daarmee een staatscourant, bestond tot 2 augustus 1811. Toen was het ook gedaan met Oost-Indië als Nederlands bezit. Op 5 augustus landden Engelse troepen even buiten Batavia en bereikten drie dagen later de Nederlands Oost-Indische hoofdstad. In de twintig maanden dat de Bataviasche Koloniale Courant heeft bestaan, voorzag ze de Batavianen met regelmaat van nieuws. Of zoals Daendels later in diens Staat der Nederlandsche Oostindische bezittingen (1814) op de doelstelling van zijn krant terugblikkend zou verwoorden: Behalve om aan de inwoners het genoegen te verschaffen, van alle nieuwstijdingen te kunnen lezen, zoo was het doel van de uitgave dier courant, om al de handelingen van het Generaal-Gouvernement, voor zoo verre dezelve van algemeen belang waren, als mede den staat der finantie en het gebruik der geldmiddelen opentlijk kenbaar te maken, opdat alzoo aan eenen iegelijk gelegenheid zou gegeven worden, om den staat der zaken na te gaan en de groote veranderingen, welke in het bestuur en de directie waren ingevoerd, te leeren kennen en wegens derzever heilzame bedoelingen en uitwerksels volkomen overtuigd te worden.Ga naar voetnoot39 | |||
Verhandelingen van het Bataviaasch GenootschapTot nu toe is in deze bijdrage over de nieuwsgaring in Batavia tijdens de VOC de nadruk gelegd op kranten. Maar er verscheen ook een tijdschrift, en wel de Verhandelingen van het Bataviaasch Genootschap der Konsten en Wetenschappen.Ga naar voetnoot40 Op 24 april 1778 kreeg dit genootschap op initiatief van Jacobus Radermacher (1741-1783) bestaansrecht. Radermacher wist zich gesteund door de jurist Willem van Hogendorp (1735/6-1784/6), de predikanten Johannes Hooyman (1766-1789) en Josua van Iperen (1726-1780), chirurgijn-majoor Jaocbus van der Steege (in Batavia van 1774-1788) en advocaat-fiscaal Jacob Meijer. Bij dit gezelschap voegden zich schepen van Batavia Sirardus Bartlo en de onderkooplieden de jurist Pauls Gevers en de uit een van de Duitse vorstenlanden afkomstige Carl Frederich baron Von Wurmb (1742/1781). Twee maanden later gaf de Raad van Indië haar definitieve goedkeuring. De oprichters hadden het genootschap de zinspreuk ‘Ten nutte van het Gemeen’ meegegeven. Ze beoogden met de oprichting ‘de fraye letteren en kundigheden, te Batavia, en in de overige Oostersche Volksplantingen, op den troon te vestigen’.Ga naar voetnoot41 Beoogd werd de bevordering van kunsten en wetenschappen. Voorts was er belangstelling voor ‘de natuurlyke Historie, Oudheden, Zeden en Gewoonten der Volken’.Ga naar voetnoot42 Vervolgens formuleerde Radermacher de objecten van onderzoek: ‘tot voorwerpen van zyn onderzoek te laten dienen, zulke zaaken die, ten | |||
[pagina 122]
| |||
nutte van Landbouw, Koophandel en byzondere Welvaart deezer Volkplantingen, kunnen strekken, en, in alle opzichten, als uitvoerlyk beöordeeld worden.’ Het was lastig om de toestemming van de Heren Zeventien te verkrijgen. De strategische zet het beschermheerschap aan Stadhouder Willem V aan te bieden, leverde niets op. Tot in het eerste bestaansjaar was het onzeker of de VOC-bestuurders zich met het tijdschrift konden verenigen. Predikant Josua van Iperen (1726-1780), die sinds zijn komst naar Batavia in februari 1779 secretaris van het genootschap was, uitte in oktober dat jaar in een van zijn brieven aan zijn Zeeuwse collega Jona te Water zijn bezorgdheid: Ai lieve, draag toch zorg, dat de Nijd en een Veranderlijkheid onzer verkiesbare Regeringe ons Genootschap hier niet overhoop werpen. Mogte de Heeren Bewindhebberen daar voor waaken! De Colonie plukt al vruchten van dezen boom. [...] Doe toch Uw best, om het genootschap bij de Heeren Zeventienen bevestigd te krijgen.Ga naar voetnoot43 Pas op 10 november 1780 stemden de Heren Zeventien in, maar ze konden niet nalaten opnieuw de geheimhoudingsplicht te benadrukken: En in de Uitgave van desselfs Stukken de vereischte Omzigtigheid zal gebruiken, ten Einde geene Zaaken door den druk onder het Oog van het publicq te brengen, welke van dien aard zijn, dat derselvers Kennis zo veel mogelijk, alleen in den boesem van de Compagnie dient te blijven; En die overzulx ten minsten van harentwegen of met haare Toestemming niet behooren te worden bekend gemaakt.Ga naar voetnoot44 De erkenning door de Heren Zeventien bracht voordelen. Het tijdschrift mocht worden gedrukt op de Compagniedrukpers door Egbert Heemen (in Batavia 1758-1781) en officieel worden verzonden naar de abonnees in de zeventien comptoiren, inclusief Batavia, en naar genootschappen in het vaderland.Ga naar voetnoot45 Van het eerste nummer werden zeshonderd exemplaren gedrukt. De helft was bestemd voor de directeuren en de leden, de andere helft was voor promotiedoeleinden en losse verkoop. Van 1779 tot 1794 schommelde het aantal abonnees tussen de 192 en 204. De leden betaalden elf rijksdaalders per jaar. In Batavia en de buitencomptoiren waren dat merendeels kooplieden, boekhouders, predikanten en militaire of rechterlijke functionarissen. De lezers waren goed opgeleid en sommigen waren minnaars van de letteren en de historie der natuur. De belangrijkste bestuursleden waren lid van vaderlandse genootschappen maar ook van de Oost-Indische vrijmetselaarsloges La Choisie, La Vertueuse en La Fidèle Sincérité. Het eerste nummer van de Verhandelingen verscheen in 1779. Tot zijn overlijden een jaar later vervulde Van Iperen een prominente rol. Geveld door koortsaanvallen en met de dood voor ogen corrigeerde hij de drukproeven van de tweede aflevering. De eerste drie nummers werden in Batavia gedrukt door Egbert Heemen. De kopij van de vierde aflevering zat in de kisten van Jacobus Radermacher, die vanwege zijn slechte gezondheid - hij leed aan jicht - toestemming had gekregen om met zijn vrouw Anna Bosch te | |||
[pagina 123]
| |||
repatriëren. Als commandant van de retourvloot maakte hij de overtocht op de Java. Terug in de Republiek wilde hij bemiddelen voor de Bataviase wetenschapsbeoefenaren en voor het drukken van de Verhandelingen. Dat laatste was nodig vanwege het gebrek aan papier en drukletters in Batavia. Maar de rustige reis veranderde in een hel. Muitende matrozen op de Java richtten een bloedbad aan en onder de dodelijke slachtoffers bevond zich Radermacher. Daarom verscheen het vierde nummer pas in 1786 bij de Rotterdamse drukker Reinier Arrenberg maar de daarop volgende afleveringen vijf en zes werden weer in Batavia gedrukt door Compagniedrukker Pieter van Geemen (in Batavia 1774-1800). Het zesde nummer besluit de reeks Verhandelingen tijdens het VOC-bewind in Oost-Indië. Afb. 2: Verhandelingen van het Bataviaasch Genootschap der Konsten en Wetenschappen I, 1779. Leeszaal KITLV.
Radermacher en de zijnen waren vol goede moed gestart met hun tijdschrift. Omdat de Bataviase uitgave uitverkocht was, wilde men bij de vaderlandse boekverkopers Reinier Arrenberg in Rotterdam en Joannes Allart in Amsterdam een tweede druk ‘met eenige noodige Kunstplaaten versierd’ laten verschijnen, omdat dat in Batavia niet mogelijk was, zoals was te lezen in de vaderlandse Maandelyksche uittreksels of Boekzaal der geleerde waereld van juni 1780.Ga naar voetnoot46 | |||
[pagina 124]
| |||
Wat werd er zoal gepubliceerd in de Verhandelingen van het Bataviaasch Genootschap der Konsten en Wetenschappen? Dat was uiteenlopend.Ga naar voetnoot47 Het eerste nummer (1779) telde behalve het voorwoord en de lijst met de namen van de directeuren en leden, dertien bijdragen - van zeven auteurs, waarvan zes genootschapbestuurders - variërend van een ‘Korte schets van de bezittingen der Nederlandsche Oostindische Maatschappy’ door de oprichters van het genootschap Willem van Hogendorp en Jacobus Radermacher, tot bijdragen over de inenting van koepokken, proefneming met een magneet, over de landbouw, palmbomen en een beschrijving van een albino of ‘witte Neger of Kakkerlak’ door Josua van Iperen. In het ‘Nabericht’ werd verslag gedaan van enkele antwoorden op de uitgeschreven prijsvragen en er was een richtlijn hoe de leden van de buitencomptoiren hun naturalia het veiligst naar Batavia konden verschepen. Het tweede nummer (1780) bevatte naast het voorwoord en de namenlijst van de leden ook geografische, landbouwkundige, natuurhistorische en historische bijdragen, gevolgd door bekroonde en niet bekroonde antwoorden op prijsvragen. In totaal waren er zevenentwintig bijdragen waarvan de meeste waren geschreven door vijf actieve bestuursleden. Een opvallende plaats nam het gedicht ‘De belemmeringen, Treurzang’ van Josua van Iperen in, waarin deugd en wijsheid het moesten afleggen tegen schijndeugd, gewoonte, eigenzinnigheid en onwetendheid. Van Iperen liet zijn gedicht volgen door de ‘Toezang aan het Bataviaasch Genootschap’. Daarin liet hij zowel zijn medeleden als vaderlandse lezers zien dat deugd en wijsheid wel degelijk in Batavia aanwezig waren: Kunstmaecenen, kunstgenooten,
Neen! dez' droeve jammerklagt
Mag Batavia niet stooten:
Pallas heeft hier groter magt.
Zij beveiligt hier den ijver
Voor de deugd en wetenschap:
Klio spant de snaren stijver:
Alles vordert, stap bij stap,
Laat stantvaste trouw ons binden,
Om, in weerwil van den Nijd,
Nuttigheden uit te vinden,
Die braveeren dood en tijd.
Laat Europa eens ontwaarden,
Dat men, hier in dezen oord,
Deugd en Wijsheid weet te paaren,
Weet te zingen ongestoord.Ga naar voetnoot48
In de derde aflevering (1787) vielen tussen de elf artikelen de natuurhistorische bijdragen van Carl Friederich baron von Wurmb op, van wie in het eerste nummer al een bijdrage over de palmboom was opgenomen. Boekhouder en vrijmetselaar Van Wurmb woonde sinds juni 1775 in Batavia. Hij was Van Iperens secretaris en na diens overlijden penning- | |||
[pagina 125]
| |||
meester en beheerder van de genootschappelijke bibliotheek en verzamelingen. Trots schreef Von Wurmb op 6 februari 1779 naar zijn familie: dasz auch ich mich unter die Glieder dieser Gesellschaft mitrechne, und in der That gehöre dazu, und man hat mir so gar die Ehre angethan, mich zum dirigirenden Mitgliede und Sekretair dabei zu erwählen. Du wirst Dich wundern, dasz ich es schon in der holländischen Sprache so weit gebracht habe, um diesem Ambte vorstehen zu können. [...] Indessen bin ich auch sehr überzeugt, dasz man mehr meinen Eifer fürs Gute und guten Willen, als meine Geschiklichkeit in Betrachtung gezogen hat. Die Pflichten, die mir dadurch aufgelegt sind, will ich gern nach allen meinen Kräften zu erfüllen suchen, wenn mir nur, so wie ich hoffe und wünsche Gelegenheit dadurch wird, die Meinung unsrer Sinnpruches mit zu bewirken.Ga naar voetnoot49 In november 1780 stuurde hij het eerste nummer van de Verhandelingen naar zijn familie: Hierbei erhälst Du den ersten Theil unsrer Abhandlungen. Du wirst daraus ersehen, dasz auch ich es gewagt habe, als Schriftsteller mit anzutreten. Ich habe geurtheilt, dasz man um eine nüzliche Sache zu befördern, auch bei geringen Kräften und Vermögen nicht anstehen müsse Hand ans Werk zu legen, und vielleicht segnet die Vorsicht meine Bemühung, mich nützlicher zu machen, und mit der Zeit wichtigere Aufsäzze zu liefern.Ga naar voetnoot50 Het vierde deel van de Verhandelingen (1786) bevat grotendeels bijdragen van de vermoorde oprichter en drijfveer van het genootschap Radermacher. Het is de aflevering die immers in Rotterdam was gedrukt en waarvoor de kopij door hem was meegenomen. Aflevering vijf (1790) kwam moeizaam tot stand. Eindredacteur was de Luthers predikant Johannes Hooijman (in Batavia 1766-1789) tevens een van de drie oprichters van het genootschap. Hooijman volgde Von Wurmb na diens overlijden in december 1781 op als bibliotheek- en kabinetbeheerder en runde vrijwel alleen het genootschap. Met negen bijdragen, waarvan er vijf door drie bestuursleden waren geschreven, was dit nummer een dunne aflevering. Een van de artikelen was Hooijmans verslag van zijn experiment met tarwe. Hooijman heeft de publicatie van zijn nummer, waarin hij zoveel energie had gestoken, niet meer mee mogen maken. Hij overleed op 30 juni 1789 aan zijn verwondingen als gevolg van een steekpartij in zijn thuyn Pondok Gedeh. Na zijn overlijden werd de half-blinde directeur-generaal Adriaan Moens (1728-1792) vanaf augustus 1789 geassisteerd door predikant en vice-voorzitter Theodorus Vermeer (in Batavia 1771-1798).Ga naar voetnoot51 Als opvolger van Radermacher in 1783 had Moens een hard hoofd in de voortgang van de Verhandelingen, maar tussen 1789-1790 was er dankzij Vermeers inzet een opleving. In de zesde aflevering (1792) plaatste de nieuwe secretaris en predikant Johan Ross (in Batavia 1788-1824) postuum Hooijmans bijdrage over het Chinese dodenfeest, dat hij twee maanden voor zijn overlijden had bijgewoond. Aflevering zes laat tevens zien hoe | |||
[pagina 126]
| |||
moeizaam Ross aan kopij kwam. Van de vier bijdragen heeft het musicologische artikel van de toen reeds overleden onderkoopman op Ceijlon Johannes Gratiaan (in Batavia 1746-1788) niets met Batavia te maken. Na Moens overlijden in oktober 1792 rustte het tijdschrift op Vermeers en Ross' schouders. Het Bataviaasch Genootschap had de publicatiedrift over wetenschappelijke onderwerpen in een select klein gezelschap aangewakkerd, maar na het vertrek van initiator en animator Radermacher was er ondanks de inzet van Hooijman, Moens, Vermeer en Ross slechts sprake van flauwe flikkeringen. Niet alleen in het vaderland werd het Bataviase tijdschrift gelezen. Het verscheen eveneens als Abhandlungen der Geselschaft der Künste und Wissenschaften in Batavia (deel 1, 1782) en als Transaction of the Batavian Society of Arts and Sciences (deel 7, 1814). | |||
‘Weet te zingen ongestoord’Dat het ontstaan van een literair klimaat en een literaire traditie in Oost-Indië door de Heren Zeventien eerder werd tegengewerkt dan aangemoedigd, moge duidelijk zijn. In de twee eeuwen dat zij het in Batavia voor het zeggen hadden, kon er een enkel literair vonkje opvlammen maar dat werd weldra in de kiem gesmoord. Nieuwsgierig waren de Batavianen zeker, maar ze waren afhankelijk van opgewarmd nieuws en kregen met regelmaat de oekazes op geheimhoudingsplicht door de Heren Zeventien over zich uitgeworpen. Desondanks lukte het hen met de verschijning van de Bataviase Nouvelles en het Vendu-Nieuws de regelgeving van de Heren Zeventien te negeren. Vaderlandse drukkers en boekhandelaren probeerden met hun uitgaven van Numero 2. Extract uyt eene missive, geschreven uyt Batavia en de Bataviase Nouvelles een graantje mee te pikken of met De Oost-Indische Thee-Post zelfs een parodie te publiceren. Dankzij diplomatiek onderhandelen mochten de Verhandelingen van het Bataviaasch Genootschap der Konsten en Wetenschappen zelfs officieel verschijnen! Daendels was met zijn Bataviasche Koloniale Courant niet meer van de Heren Zeventien afhankelijk. De Verhandelingen overleefden hen uiteindelijk ook. Daarmee zijn we in de negentiende eeuw aanbeland en lijken Van Iperens woorden in de ‘Toezang’ aan de leden van het Bataviaasch Genootschap profetische waarde te hebben: ‘weet te zingen ongestoord’. De Batavianen konden hun honger naar nieuws en kennis stillen met de eerste echte Nederlandstalige krant, de Bataviasche Courant (1816-1828) en met een tweede tijdschrift, het Tijdschrift voor Neêrland's Indië (vanaf april 1838) van predikant en genootschapslid Wolter baron van Hoëvell (1812-1879). •> adrienne zuiderweg is neerlandica en doet onderzoek naar het literaire en culturele leven in Batavia (1619-1811). Ze is redactielid van het tijdschrift Indische Letteren van de Werkgroep Indisch-Nederlandse letterkunde. |
|