TS. Tijdschrift voor tijdschriftstudies. Jaargang 2010 (nrs 27-28)
(2010)– [tijdschrift] TS– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 127]
| |||
AbstractThe years 1930-1931, when the famous international colonial exhibition in Vincennes was held, can be considered as the heyday of French colonialism. In these years of colonial consensus, not many newspapers dared to publish ‘anticolonial’ articles. In 1930, Le Petit Parisien, the biggest and most influential newspaper of France, published a report by Louis Roubaud that was critical of the French colonisation of Indochina. This was not the only critical newspaper report of that time. On the contrary, the genre had been quite popular since the First World War. To guarantee readership, the reports had to find a balance between, on the one hand, the emotion the readers could feel reading shocking faits divers or revelations, and on the other hand the seriousness of actuality. These characteristics made it possible for critical reports to be published, even in a newspaper that was close to the political establishment. Some reports had real consequences and induced political changes. Although the genre of the ‘colonial reportage’ may have roused some discussions, the colonial consensus was still so dominant that a real long-term debate on colonialism was out of the question. | |||
Keywords
‘Hiermee wil ik noch een pleidooi noch een requisitoir schrijven’, zegt journalist Louis Roubaud in een reportage die verder toch getuigt van een kritische houding ten opzichte van het Franse kolonialisme.Ga naar voetnoot1 Ofschoon het Franse interbellum wordt gekenmerkt door vertrouwen in het koloniale project, zijn er in die jaren tal van reportages gepubliceerd waarin journalisten zich kritisch uitlieten over wat ze in de gekoloniseerde gebieden aantroffen. Het ging hierbij zowel om bekende als om minder bekende namen als Albert Londres, Andrée Viollis, Louise Weiss, Henri Béraud, Joseph Kessel, Georges Simenon | |||
[pagina 128]
| |||
en Louis Roubaud. Hun reisverslagen vanuit de koloniën - en van elders in de wereld - werden in feuilletonvorm gepubliceerd in de grote Franse dagbladen: Le Petit Journal, Le Matin, Le Journal en Le Petit Parisien, waarna ze vaak gebundeld werden en in boekvorm verschenen. Wij zullen ons hier beperken tot Le Petit Parisien (1876-1944), destijds de grootste krant ter wereld - ‘grootste oplage van de hele wereld’ luidde de trotse ondertitel.Ga naar voetnoot2 Volgens Micheline Dupuy, in haar biografie van de krant, behoudt Le Petit Parisien zijn ondertitel tot februari 1935, toen de Times liet weten een hogere oplage te hebben.Ga naar voetnoot3 Tijdens de eerste wereldoorlog verkocht het blad twee miljoenen exemplaren; dit cijfer daalde tot een miljoen in 1939, maar dat was nog steeds het dubbele van zijn grootste concurrenten.Ga naar voetnoot4 Le Petit Parisien werd gelezen in verschillende lagen van de bevolking, door mannen en vrouwen, in Parijs en in de provincie. Als algemene avondkrant gaf Le Petit Parisien zowel politiek en economisch nieuws als saillante faits divers. Ook had de krant veel ruimte voor reclames op met name de laatste van de gemiddeld 6 à 7 pagina's. Oorspronkelijk een linkse krant, kenmerkte Le Petit Parisien zich vooral door het feit dat men hand in hand liep met de Derde Republiek. De krant had veel reporters in dienst genomen om over nieuwe ontwikkelingen in de wereld te rapporteren. Henri Béraud ging in 1920 voor Le Petit Parisien naar Ierland in verband met de onafhankelijkheidsstrijd aldaar; Albert Londres reisde o.a. naar de Franse strafkolonie in Cayenne (Frans Guyana) en naar zwart Afrika (respectievelijk in 1923 en 1929); Andrée Viollis bezocht in 1930 Brits India, waar Gandhi en Nehru in opstand waren gekomen; en Louis Roubaud deed in 1930 Frans Indochina aan.Ga naar voetnoot5 Hun reportages vonden gretig aftrek, zowel in feuilleton- als in boekvorm. Roubauds reportage uit Frans Indochina vormt een bijzonder geval, dat het waard is hier nader te bezien omdat dit verslag precies op het hoogtepunt van het Franse kolonialisme verscheen, namelijk tussen juni 1930 en februari 1931.Ga naar voetnoot6 In 1930 vierde Frankrijk op uitbundige wijze, ondanks de economische crisis, haar rijke koloniën en de successen van haar mission civilisatrice. De honderdste verjaardag van Frans Algerije en de promotiecampagne en voorbereidingen ten behoeve van de Internationale Koloniale Tentoonstelling te Vincennes (mei-oktober 1931) zijn tekenend voor die tijd. Het is uitgerekend in deze periode en in dit hooggestemde klimaat dat de ‘kritische’ reportage van Roubaud over Frankrijks Aziatische bezittingen verschijnt. Als er in die reportage van Roubaud, in deze uitgesproken pro-koloniale tijd en in het meest gelezen dagblad van die dagen, inderdaad kritiek werd geleverd, dan kan men zich afvragen welke ontwikkelingen | |||
[pagina 129]
| |||
in de pers dit mogelijk maakten, waarom Le Petit Parisien de stukken van Roubaud publiceerde, en wat de eventuele consequenties waren. De bijzondere ideologische en journalistieke context van de publicaties van Roubaud kan misschien licht werpen op de vraag of de Franse pers heeft bijgedragen aan het koloniale debat in het interbellum. Zo ja, in welke mate, op welke wijze en met welke consequenties? Zo nee, waarom dan niet? Om deze vragen te beantwoorden zullen we eerst een helderder beeld moeten hebben van de context waarin de reportage werd geschreven en van de receptie ervan. | |||
Synchronie ‘Vincennes’-‘Viet Nam’Hoewel de verslagen van Roubaud niet exact samenvielen met de Internationale Koloniale Tentoonstelling in Vincennes (Parijs), beschouw ik ze toch als synchroon aangezien ze plaatsvonden in hetzelfde ideologische tijdsgewricht. Tussen 6 mei en 15 november 1931 werden bijna 34 miljoen toegangsbewijzen verkocht voor ‘Vincennes’ - Frankrijk telde destijds nog geen 40 miljoen inwoners! Dit hoge aantal wordt deels verklaard door het feit dat sommige mensen er meerdere keren naartoe gingen, en natuurlijk tevens doordat de tentoonstelling ook veel buitenlandse bezoekers trok. Niettemin blijft het een goede indicatie van de populariteit van de tentoonstelling en van de aldaar gepropageerde ideologie. In Vincennes werd immers met trots de loftrompet gestoken over het Franse kolonialisme, het succes van de beschavingsmissie en de glorie van het ‘grotere Frankrijk’ (‘la plus grande France’), dat zich etaleerde in de verschillende paviljoens die waren gewijd aan de overzeese gebiedsdelen.Ga naar voetnoot7 Deze internationale koloniale tentoonstelling huisvestte overigens ook paviljoens die koloniën van andere landen representeerden, zoals Nederland, Amerika, Portugal, België, Denemarken en Italië.Ga naar voetnoot8 Door het internationale karakter van de tentoonstelling wilde Frankrijk zich profileren als één van de grootste koloniale mogendheden in de wereld en de macht en het aanzien terugwinnen die het door de Eerste Wereldoorlog verloren had.Ga naar voetnoot9 De Franse publieke opinie leek volledig overtuigd van het succes van het koloniale project; historici beschouwen deze tentoonstelling dan ook als het hoogtepunt van het Franse kolonialisme.Ga naar voetnoot10 Historicus Pascal Blanchard, die de Franse pers van 1930- | |||
[pagina 130]
| |||
1931 heeft geanalyseerd, constateerde dat er een sterke koloniale consensus heerste: zowel links als rechts waren overtuigd van de zin en het succes van het Franse kolonialisme.Ga naar voetnoot11 Deze periode, concludeert hij, moet worden geanalyseerd als een uitzonderlijk moment van nationale eenheid achter de banier van het koloniale imperium. Tot wat ik de ‘Vincennes-jaren’ zou willen noemen, moeten we m.i. niet alleen 1931 maar ook 1930 en mogelijkerwijs 1932 rekenen. Het jaar 1930 getuigt reeds op meerdere fronten van dezelfde ideologische atmosfeer en haast tastbare aanwezigheid van het kolonialisme in de hoofdstad, niet in de laatste plaats omdat de tentoonstelling ook via kranten, voorstellingen en tal van wetenschappelijke en meer algemene publicaties werd voorbereid, maar ook omdat de feestelijkheden rondom de honderdste verjaardag van Frans Algerije nauwelijks enig protest opriepen.Ga naar voetnoot12 In de ‘Vincennes-jaren’ genoot het Franse koloniale rijk, waarvan het bestaansrecht na de Eerste Wereldoorlog steeds minder betwist werd, als het ware van de hierboven beschreven consensus.Ga naar voetnoot13 Toch betekent dit alles niet per se dat er in het interbellum in het geheel geen tegengeluiden te vinden waren. Van enige mate van contestatie is altijd sprake geweest, maar deze tegengeluiden vormden slechts, zoals Alain Ruscio het formuleert, een antikoloniale ‘ruis’ in een land waar een luidruchtige koloniale consensus overheerste.Ga naar voetnoot14 Tijdens Vincennes kwam die weerstand van de kant van communisten en surrealisten, die een tegententoonstelling hielden onder de titel La vérité sur les colonies. Ondanks haar lange looptijd (juli 1931-februari 1932), trok deze tegententoonstelling echter nog geen vijfduizend bezoekers.Ga naar voetnoot15 Gezien het heersende klimaat was het uitermate moeilijk een kritisch geluid te laten horen en daarmee ook daadwerkelijk een publiek van enige omvang te bereiken. Sociale censuur speelde sinds het einde van de oorlog nu eenmaal een rol van betekenis. Schrijver Léon Werth, die enkele jaren voor Roubaud door Frans Indochina trok, vertelt dat al wie ook maar de minste kritiek over de kolonie durfde te uiten - al betrof het slechts de methoden die het systeem hanteerde - werd uitgemaakt voor ‘anti-Frans’, een zeer zware beschuldiging die gelijk stond met ‘verrader’ en ‘antipatriot’, bekende schrikfiguren sinds de Eerste Wereldoorlog. Werth schrijft: | |||
[pagina 131]
| |||
De formule ‘anti-Frans’ is even universeel en vaag als de aanduiding ‘defaitistisch’ gedurende de oorlog. Degenen die tot de ‘anti-Fransen’ worden gerekend zijn de Annamieten [Franse naam voor de oorspronkelijke inwoners van Frans Indochina] en de Fransen die door hun daden, teksten en woorden, door protest, kritiek of commentaar, de durf hebben te tornen aan het absolutisme en het goddelijk recht van de koloniale overheid.Ga naar voetnoot16 ‘Anti-Frans’ was het toverwoord van de toenmalige politieke correctheid en dreigde degenen die voor dit stigma in aanmerking kwamen met sociale en professionele uitsluiting. Werth voegt hier nog aan toe dat er veel moed voor nodig is om dit soort koloniale afkeuring te uiten, en dat zulks verre van eenvoudig is.Ga naar voetnoot17 Toonde Roubaud deze moed in zijn reportage? Welnu, reeds aan de titel die hij koos voor de gebundelde versie van zijn artikelen - Viet Nam - kunnen we zien dat zijn werk in aanmerking kwam voor het label ‘anti-Frans’, en dat hij ten aanzien van de kolonie wel degelijk een ander geluid liet horen dan de haast verplichte loftrompet van de ‘Vincennes-jaren’. Wat maakt die titel zo bijzonder? Bij Viet Nam denkt men in de 21ste eeuw automatisch aan het Aziatische land dat ooit een Franse kolonie was. Maar in 1930 was ‘Viet Nam’ in Frankrijk nog een volledig onbekend concept. Het land dat we nu als Vietnam kennen, maakte deel uit van Frans Indochina (waar ook Laos en Cambodja toe behoorden) en bestond op zijn beurt uit drie afzonderlijke delen: Tonkin, Annam en Cochinchine. De inwoners werden door de Fransen dus Annamieten genoemd. Roubaud legt uit dat ‘An’ (dat door de Fransen werd gebruikt, zoals in An-namieten) in het Vietnamees ‘gepacificeerd’ betekent, terwijl ‘Viet’ het idee van vaderland oproept.Ga naar voetnoot18 Met de titel die hij voor zijn bundel koos, geeft de schrijver/reiziger meteen al een politieke kleur aan zijn tekst. Hij ontwaart in Indochina een nationalistische stroming die vóór ‘Viet Nam’ is en tegen ‘An Nam’, dat de bevolking verbeeldt als door de Fransen getemd. Dit was op zich al tamelijk choquerend. Maar nog erger was de situatie waarin Roubaud de term tegenkwam. En die hing weer samen met de reden waarom hij überhaupt naar Indochina was gegaan. Hij was verbaasd over de laconieke berichten in Frankrijk over een soort onduidelijke onrust in de Aziatische kolonie en over het gebrek aan reactie hierop in Frankrijk. Hij wilde begrijpen wat er precies was gebeurd en ging ter plekke op onderzoek uit naar de gebeurtenissen die later bekend zouden worden als ‘Yen Bay’. In de nacht van 9 op 10 februari 1930 brak er muiterij uit onder een aantal Indochinese garnizoenen, waaronder dat van Yen Bay. Daarbij vielen slachtoffers, zowel aan de kant van de Franse commandanten als onder de Annamitische soldaten.Ga naar voetnoot19 Op dezelfde dag werden er bommen gelegd in de koloniale hoofdstad Hanoi. ‘Yen Bay’ was eerst de naam van de muiterij georganiseerd door de nationalistische partij maar heeft een | |||
[pagina 132]
| |||
keten van andere opstanden veroorzaakt, zoals stakingen in fabrieken, demonstraties van boeren enz. die deels ook acties van de communisten waren. Het begrip ‘Yen Bay’ refereert aan zowel de muiterijen als aan de andere ‘Annamitische’ acties, alsmede aan de vergeldingsacties van de koloniale overheid. De Franse pers maakte hier slechts zeer beperkt melding van en karakteriseerde ‘Yen Bay’ als een vaag soort onrust veroorzaakt door ‘communistische propaganda’ en als een actie van ‘piraten’.Ga naar voetnoot20 Deze interpretaties konden Roubaud niet overtuigen en, geïntrigeerd door het gebrek aan concrete informatie, besloot hij op reis te gaan om er in het land zelf achter te komen wat er nu precies was voorgevallen. Op 16 juni komt hij aan in Yen Bay, waar hij voor het eerst de kreet ‘Viet Nam!’ hoort, maar liefst dertien keer achter elkaar; het was namelijk de laatste uitroep van dertien leiders van ‘Yen Bay’, vlak voor ze onder de koloniale guillotine werden onthoofd.Ga naar voetnoot21 Roubaud is aanwezig bij hun publiekelijke executie en hij zou, zo vertelt hij in de laatste aflevering van zijn feuilleton, die kreet nooit meer vergeten. ‘Viet Nam’ waren de laatste woorden, de eis en het politieke testament van mannen die voor hun vaderland wilden strijden. Deze nationalistische kreet had, in de beschrijving van Roubaud, niets te maken met het koloniale succes dat onder meer in Vincennes werd gepropageerd en stond haaks op de lezing met ‘communisten’ en ‘piraten’. Bovendien ontdekt Roubaud dat ‘Yen Bay’ niet uitsluitend de actie van een intellectuele elite is. ‘De verzetsbeweging heeft, vertelt de journalist, een hoofd [de politiek geëngageerde intellectuelen: royalisten, nationalisten, communisten] en een lichaam [boeren, arbeiders en andere bevolkingsgroepen]’.Ga naar voetnoot22 Terwijl hij onderzoekt waarom hoofd en lichaam liever niet onder de Fransen willen leven, brengt hij het lijden van het volk onder het koloniale regime aan het licht: ‘slavernij’, ‘vergiftiging’, ‘minachting voor hun leven’ zijn de woorden die hij gebruikt. Zijn verslag komt zeker in aanmerking voor de aanduiding ‘anti-Frans’. Het is daarom verbazingwekkend dat Le Petit Parisien besloot deze reportage te publiceren. Zowel Roubaud als de krant waren zich bewust van de gevaren. Niet voor niets verdedigt Roubaud zich en zijn krant verdedigt hem ook. Aan de laatste aflevering gaat bijvoorbeeld een introductie vooraf waarin de redactie benadrukt dat Roubaud wel degelijk een patriot is.Ga naar voetnoot23 Het is juist omdat hij in de waarden van de Republiek gelooft, en dus ook in de Franse beschavingsmissie, dat hij de werkelijkheid van de kolonie kritiseert. En die werkelijkheid heeft niets te maken met het beeld dat men er in het moederland van heeft. Het is de plicht van de journalist de werkelijkheid aan zijn landgenoten te onthullen. Maar bovendien is zijn eigen patriottisme eigenlijk de reden dat hij dat van de Annamieten kan begrijpen. Door Roubaud aldus te verdedigen, had Le Petit Parisien wellicht ook het label ‘anti-Frans’ opgeplakt kunnen krijgen. Toch zou dat een te gemakkelijke conclusie zijn; Le Petit Parisien was zeker geen anticonventionele krant die zich profileerde tegen de macht. Integendeel: het was een machtige krant, twee handen | |||
[pagina 133]
| |||
op één buik met het establishment van de Derde Republiek. Waarom publiceerde men dan toch, nota bene midden in de Vincennes-jaren, deze ‘anti-Franse’ reportage? | |||
De opkomst van de reportagesIn de ontwikkelingsgang van de Franse pers zijn verschillende periodes te onderscheiden. Allereerst een ‘gouden tijd’ aan het begin van de Derde Republiek, toen de oplagen voortdurend groeiden (1871-1913); in 1870 werden in Parijs één miljoen kranten verkocht, in 1914 niet minder dan 5,5 miljoen.Ga naar voetnoot24 Tijdens de oorlog ziet men de opkomst van de reportages van oorlogscorrespondenten die de lezers berichtten over wat er aan het front gebeurde. Zo maakten reporters als Albert Londres naam.Ga naar voetnoot25 Na de oorlog houdt de populariteit van het genre van de reportage aan. Zelfs de gebundelde artikelen die soms al een paar weken na de laatste aflevering in de krant in boekvorm verschijnen, genieten een grote populariteit.Ga naar voetnoot26 Het succes van het genre zet in de jaren dertig door en krijgt bovendien ook formele literaire erkenning in de vorm van de ‘Albert Londres-prijs’ (1933), genoemd naar de in 1932 onder tragische omstandigheden overleden journalist. Feitelijk verandert de persbranche na de Grote Oorlog als geheel; het beroep professionaliseert. Gedurende het interbellum had de branche namelijk te kampen met twee problemen, het ene economisch, het andere moreel; maar een en ander had ook te maken met de veranderingen in de structuur van de krantenbedrijven.Ga naar voetnoot27 In plaats van de talloze familiebedrijfjes van vóór 1914 kwamen er nu echte bedrijven met aandeelhouders die erop rekenden dat er winst werd gemaakt. Tegelijkertijd was winst maken nu juist moeilijk omdat de kosten stevig stegen door verhoging van de papierprijs en doordat de distributie niet altijd even goed verliep ten gevolge van de gebrekkige naoorlogse infrastructuur in het land. De concurrentie, zowel van kranten onderling als vanaf het einde van de jaren twintig met de radio, was nijpend en dwong de pers zich aan te passen en te professionaliseren, iets waar Le Petit Parisien dus kennelijk bij uitstek in was geslaagd, gezien het feit dat het blad zich tot in de jaren dertig de grootste krant ter wereld mocht noemen. Het familiebedrijf had zich snel aangepast en een waar imperium gecreëerd. Het bedrijf (La Société du Petit Parisien et d'Editions) was eigenaar van meerdere tijdschriften (Excelsior, Ciné-Miroir, Le Miroir du monde en La Science et la vie - titel vanaf 1963: Science et vie), een radiozender (vanaf 1924), een eigen papierfabriek en een eigen distributienetwerk.Ga naar voetnoot28 Ook had de krant invloed binnen de politiek. Sommige van haar directeuren en redacteuren waren parlementariërs, ministers, formateurs van regeringen enz. Het ging dus om een | |||
[pagina 134]
| |||
vrij directe macht. Maar de reportages hadden ook invloed op de politiek en sommige beslissingen werden mede genomen door hun druk en invloed op de publieke opinie. Dit was bijvoorbeeld het geval bij de reportage van Albert Londres in Cayenne, die direct leidde tot de sluiting van de strafkolonie. Hetzelfde gold voor de reportage van Louis Roubaud, Les Enfants de Caïn die hervormingen in de Franse kindergevangenissen tot gevolg had.Ga naar voetnoot29 We kunnen deze krant daarom typeren als een economisch en politiek sterke institutie; een krant die hand in hand liep met de macht van de Derde Republiek. Het voornaamste morele probleem van de pers was in deze periode gelegen in de gebrekkige geloofwaardigheid van de journalisten. In de oorlog hadden ze weleens leugens gepubliceerd onder druk van de macht. Ook nog na de oorlog publiceerden sommige journalisten, gedreven door de jacht op scoops, informatie die later onjuist bleek te zijn, hetgeen tot grote schandalen leidde.Ga naar voetnoot30 Een andere reden voor schaamte was de corruptie binnen de pers. Hadden journalisten voor de oorlog een onafhankelijk intellectueel beroep uitgeoefend, nu waren ze eigenlijk alleen nog maar de arbeiders van het persbedrijf. Omdat ze in status waren gedaald en over minder aanzien, macht en geld beschikten, werden het makkelijker ze om te kopen. De schandalen waren dermate talrijk dat de behoefte werd gevoeld aan een ‘morele garantie’. Reeds in 1918 werd een code voor de journalistiek geschreven, die in 1938 werd aangepast. In 1935 werd de beroepsgroep bij wet een formeel statuut toegekend en in 1936 werd de perskaart ingevoerd.Ga naar voetnoot31 De Franse pers moest zich aanpassen aan de nieuwe omstandigheden en de jaren twintig en dertig van de twintigste eeuw worden dan ook gezien als de jaren waarin de moderne Franse pers ontstond. Zoals we zullen zien, kon het genre van de reportage zowel financieel als moreel een antwoord bieden op de problemen van de pers. Dat begrepen de grote kranten heel goed en Le Petit Parisien investeerde, evenals zijn concurrenten, dan ook veel geld om goede reporters in dienst te nemen en om ze over de hele aardbol te sturen op zoek naar de actualiteit.Ga naar voetnoot32 Dat kwam in de eerste plaats doordat de status van de journalist als reiziger na de oorlog veranderd was. Voordien werd reizen meestal geassocieerd met avonturiers en exotische schrijvers en werden reisverslagen als journalistiek genre dus niet bijzonder serieus genomen. Na de oorlog kwam in de perswereld het idee op dat een grote reiziger ook een grote journalist kon worden.Ga naar voetnoot33 En zoals gezegd verkocht dit type reportage sinds de oorlog ook goed. Ze waren populair, niet het minst doordat de schrijvers vaak veel zorg besteedden aan vorm en stijl en doordat ze narratieve technieken toepasten om hun reportages spannend te maken en te houden. De aandacht voor stijl door de grands reporters is volgens veel specialisten één van de oorzaken van hun | |||
[pagina 135]
| |||
populariteit.Ga naar voetnoot34 In boekvorm werd hun tekstproduct meestal ook ingedeeld bij de categorie literatuur - tot 1933 toen het eerder genoemde Albert Londres-prijs het genre een eigen erkenning verschafte.Ga naar voetnoot35 Hun stijl stond garant voor hun succes. Grote schrijvers die als journalist hadden gewerkt (Zola, Voltaire, Diderot, Chateaubriand, Victor Hugo) inspireerden de reporters in kwestie, die vaak tevens dichters of romanschrijvers waren.Ga naar voetnoot36 De grens tussen hoge literatuur en reportage vervaagt nog meer wanneer de grootste schrijvers zoals Roland Dorgelès, André Gide, Henri Michaux en Michel Leiris ook overgaan tot het schrijven van reportages.Ga naar voetnoot37 De status van de reporters veranderde dusdanig dat zij ertoe overgingen hun eigen naam onder hun artikelen te plaatsen.Ga naar voetnoot38 Dergelijke klinkende namen voerden natuurlijk de krantenverkoop op. Bovendien symboliseerden die namen op den duur ook de verantwoordelijkheid die de schrijvers droegen ten opzichte van hun tekst, hetgeen hielp bij het overwinnen van de eerdere ‘vertrouwensbreuk’ tussen krant en lezers. Om de betrouwbaarheid van hun reportages te waarborgen lieten de journalisten zich ook inspireren door grote voorbeelden, zoals bijvoorbeeld door het realisme van Zola. Net als Zola leggen de journalisten voor de lezer onbekende milieus bloot en laten ze meerdere mogelijke perspectieven zien op dezelfde gebeurtenissen, om tot een completer beeld van de werkelijkheid te komen. Zo ontdekt de lezer samen met Roubaud het koloniale milieu en verneemt hij de uiteenlopende meningen van degenen die door de reporter worden geïnterviewd (communisten, nationalisten, politiecommissarissen, andere kolonialen, enz.). Hij krijgt een indrukwekkende lijst van bronnen gepresenteerd die Roubaud direct citeert: bijvoorbeeld lokale kranten en artikelen uit zowel het Annamitisch als het koloniaal wetboek. De journalist is meer toeschouwer dan rechter; vaak zegt hij niet alles te kunnen (laten) zien en begrijpen; hij houdt afstand en neemt geen duidelijke positie in. Maar juist deze afstand waarborgt zijn eerlijkheid en onpartijdigheid. Dat geldt evenzeer voor het feit dat hij daadwerkelijk meegemaakt heeft wat hij vertelt. Victor Hugo, die voorstaander was van het rapporteren van wat men zelf had gezien en beleefd, was hierbij het voorbeeld. Daarom wordt op de eerste pagina van Roubauds reportage aangegeven: ‘Le Petit Parisien en Indochine’: Roubaud - hier dus zelf de ‘petit Parisien’ - was speciaal vertegenwoordiger van de krant in Indochina.Ga naar voetnoot39 De boodschap van de redactie was: ‘Roubaud is er echt; wat volgt is geen fictie’. De lezer | |||
[pagina 136]
| |||
volgt de reporter Roubaud, held van de reis, in zijn onderzoek naar misstanden en misdaden. En die misstanden en misdaden worden van diverse kanten belicht. De eerste aflevering van het feuilleton gaat over het bombardement van het dorp Coam door Franse vliegtuigen (de journalist interviewde enkele overlevenden, onder wie de burgemeester van het dorp). Vervolgens onderzoekt hij wat het dorp gedaan had om deze vergelding te verdienen. Een paar afleveringen later krijgt de lezer, als onbetwistbaar bewijs, een foto van Roubaud zelf te zien samen met de burgemeester.Ga naar voetnoot40 De reporters waren de crème de la crème van het beroep en zogezegd nieuwe ‘morele figuren’. Hun neutraliteit en hun feitelijke ervaringen garandeerden waarheidsgetrouwheid en morele verantwoordelijkheid. Daarom wordt de reporter nu in de literatuur als moreel personage opgevoerd (zie ook de figuur van Kuifje, die zowel reporter als ‘moraalridder’ is). Maar een aantrekkelijke vorm en betrouwbaarheid zijn niet de enige eigenschappen van het populaire nieuwe genre. Een evenwichtige inhoud is essentieel voor het succes van de reportages en dus voor de verkoop. Volgens experts wordt de periode na de Eerste Wereldoorlog gekenmerkt door het feit dat de pure politieke actualiteit de lezers niet langer interesseert, terwijl ‘de misdaad’ juist loont. Om succes te hebben, zegt Blaise Cendrars, moet de journalist de faits divers duizend keer vergroten.Ga naar voetnoot41 Ook Pierre Mille zegt dat men vooral sensatie moet bieden.Ga naar voetnoot42 Volgens hem zouden de lezers die aan de gruwelijke emoties van de loopgraven gewend waren geraakt, de spanning missen en daarom nu juist behoefte hebben aan sensatie.Ga naar voetnoot43 Misdaad loonde inderdaad en de kranten stonden dan ook vol met artikelen over de beroemde crimineel Landru, die meer succes had dan Mussolini. Maar een serieuze krant als Le Petit Parisien kon geen genoegen nemen met het niveau van sensatiejournalistiek.Ga naar voetnoot44 Men besefte dat na het bloedbad van 1914-1918 simpele faits divers niet als krantenkop konden dienen.Ga naar voetnoot45 Er moest een evenwicht worden gevonden tussen de emotie van de sensatieberichten en informatie over belangrijke actuele gebeurtenissen en ontwikkelingen. In de reportage van Louis Roubaud werd een dergelijk evenwicht inderdaad gevonden: voor de Franse lezers was ‘Yen Bay’ een betrekkelijk oninteressant koloniaal fait divers, maar de artikelen in Le Petit Parisien veranderen het in een belangrijke politieke gebeurtenis. Tegelijkertijd hebben de emoties die komen kijken bij gewelddadige gebeurtenissen als onthoofdingen, dorpsbombardementen, verzetsdaden en repressie, waarschijnlijk ook een rol gespeeld bij zijn succes. ‘Viet Nam’ beantwoordde aan alle criteria van het genre en moest wel goed verkopen - dacht de eindredacteur van Le Petit Parisien terecht. Deze reportage is tegelijk een klassiek voorbeeld van het genre, dus publicabel, en choquerend, dus goed verkoopbaar. | |||
[pagina 137]
| |||
Het is dus wel verklaarbaar dat deze ‘anti-Franse’
Afb. 1: Stereotype van de Aziatische man. Hergé, Le Lotus bleu (1935).
reportage door het dagblad werd gepubliceerd; niet per se om een mogelijk koloniaal debat te starten, maar omdat de reportage door de integratie van emotie en politiek, door de verzorgde stijl en door de betrouwbare handtekening van Louis Roubaud, alle kans had om goed te verkopen. Zat er in Roubauds specifieke kritiek op het kolonialisme ook een dergelijk evenwicht? Dit zullen we hieronder verifiëren. | |||
Een ‘antikoloniale’ reportage?Het belangrijkste aspect van Roubauds kritiek is wat we de ‘demystificatie’ van de gangbare koloniale beelden kunnen noemen. Er bestonden meerdere stereotypen over de Aziaten, maar een telkens terugkerende figuur was die van de exotische piraat. Dat stereotype werd bijvoorbeeld ook opgevoerd in Kuifje.Ga naar voetnoot46 Wat er met het woord ‘piraat’ verbeeld wordt, is een geniepige, wrede, gewelddadige en uiterst exotische figuur.Ga naar voetnoot47 Dit stereotype vinden we ook terug in de afschuwelijke koloniale traditie van het sturen van ansichtkaarten met afbeeldingen van gekoloniseerden die fysieke straffen ondergaan. Kolonialen hadden zelfs de gewoonte kaarten met foto's van lijken van gekoloniseerden naar familie en vrienden in Frankrijk te sturen. Hiervan bestaan nog altijd veel exemplaren, die ook daadwerkelijk zijn verstuurd, zoals uit het poststempel blijkt. Sommige zijn tamelijk expliciet ten aanzien van de wijzeAfb. 2: Ansichtkaart met onderschrift ‘décapité selon la coutume annamite’ (±1905)
waarop de ontvanger geacht werd het beeld te interpreteren. Dat is bijvoorbeeld het geval bij een kaart met het onderschrift: ‘décapité selon la coutume annamite’. Hoewel de straf door de koloniale macht werd opgelegd en waarschijnlijk ook ten uitvoer gebracht, wordt getseld dat het hier om een ‘annamitisch’ gebruik gaat. Het is een duidelijk geval van exotisering van geweld, omdat het benadrukt hoe barbaars en | |||
[pagina 138]
| |||
Afb. 3: Ansichtkaart met onderschrift ‘Têtes de pirates décapités’. Gedateerd 17 juni 1930.
wreed de Annamieten zelf zijn, terwijl de Franse macht geheel afwezig lijkt. Mensen vonden dit soort kaarten kennelijk niet al te dramatisch, zoals uit afbeelding 2 blijkt. De kaart is gestuurd door een zekere Gaston; hij schrijft alleen dat hij in goede gezondheid verkeert. Van de dertien onthoofdingen in Yen Bay is ook een ansichtkaart gemaakt met als onderschrift: ‘hoofden van geguillotineerde piraten’. Daar zien we weer dat woord ‘piraat’, dat door Roubaud wordt ontkracht. Voor hem zijn de geëxecuteerden patriotten en hun lichamen worden niet getoond. Nergens in zijn reportage vinden we het woord ‘piraat’ of het bijbehorende beeld als het over ‘de dertien’ gaat. Integendeel, zijn beeld van hen is juist opvallend menselijk: geen anonieme Aziaten maar dertien mensen met elk een naam. Zo komt de lezer ook te weten dat Ngo bekend was om zijn succes bij de vrouwen, dat N'guyen een pacifist was en Ha een harde werker. De geëxecuteerden krijgen een persoonlijkheid. Deze beschrijving van de rebellen is niet vrij van emotie, vooral als een van hen een patriottisch gedicht voordraagt (van Rouget de Lisle, nota bene bekend van de Marseillaise) en een ander wordt getoond als de zoon van een wanhopige moeder. Wat in de executiescène bovenal opvalt, is dat de dertien dapper de dood ingaan; hun kreet ‘Viet Nam!’ toont hun waardigheid. Hier zijn het niet de ‘Annamieten’ die gluiperig zijn maar de Franse machthebbers die de guillotine stiekem 's nachts hebben laten komen.Ga naar voetnoot48 Maar duidt deze demystificatie ook op ‘antikolonialisme’? Zeker niet als we die term definiëren als het streven naar de afschaffing van de kolonisatie.Ga naar voetnoot49 Nergens bepleit Roubaud het vertrek van Frankrijk uit Indochina, maar hij wil wel meer macht en vrijheid voor de bevolking. Hij gelooft nog altijd in de oprechte waarden van de Franse beschavingsmissie. Zoals de Fransen Julius Caesar dankbaar kunnen zijn voor de Romeinse beschaving, zullen de Annamieten, zo hoopt hij, ooit dankbaar zijn voor de Franse kolonisatie. Tenminste, als er geen ‘Yen Bay’ meer nodig is. En dat is pas mogelijk wanneer de bevolking medeverantwoordelijk wordt gemaakt voor haar eigen lot. Maar al met al geeft hij eigenlijk geen eenduidige mening. Er zijn meerdere standpunten die elkaar deels tegenspreken. Roubaud is toch vooral toeschouwer en laat aan zijn lezers over wat ze moeten denken. Zijn standpunt is beslist niet vergelijkbaar met een engagement ‘à la Sartre’, maar juist daardoor kon het gepubliceerd worden. Deze neutraliteit was gedurende de ‘Vincennes-jaren’ waarschijnlijk effectiever dan rechtstreekse contes- | |||
[pagina 139]
| |||
tatie en past in ieder geval goed in de traditie van de reportage. De reporter blijft eerlijk maar trekt weinig of geen conclusies; de morele eindverantwoordelijkheid wordt gelegd bij de lezer in Frankrijk. | |||
Bijdrage aan het koloniale debat?Door het grote aantal lezers van Le Petit Parisien hebben Roubauds verslagen wel degelijk reacties uitgelokt. Al op 7 juni 1930 werd over het artikel van de dag ervoor in het parlement gedebatteerd.Ga naar voetnoot50 De discussie duurde enkele weken; sommige parlementariërs vroegen om een parlementaire enquête maar daar werd uiteindelijk vanaf gezien. Op 28 juni werd de zaak gesloten verklaard en verder op het bordje gelegd van de Minister van Koloniën.Ga naar voetnoot51 De Gouverneur van Indochina werd gevraagd een hervormingsplan op te stellen en vervolgens aan te bieden aan de Minister van Koloniën, die zelf overigens een jaar later naar Indochina ging om te kijken hoe de zaken ervoor stonden. Er zijn dus hervormingen aangekondigd en zelfs aangenomen, maar het is twijfelachtig of die in de kolonie ooit daadwerkelijk ten uitvoer zijn gebracht. Maar Roubaud werd ook door andere politieke figuren gelezen dan de leden van het Franse establishment. Zo zijn zijn argumenten van nut geweest voor de communisten in Indochina zelf. Ngo Van, een trotskist uit Saïgon, vertelt dat hij in 1936 gevangen genomen werd omdat hij subversieve geschriften bezat en hij noemt Louis Roubauds Viet Nam als een van de verdachte publicaties in zijn boekenkast.Ga naar voetnoot52 Kennelijk was de reportage inmiddels even bekend bij de revolutionairen als bij de Franse koloniale geheime dienst. Maar ook voor de Franse communisten bleek Roubaud bruikbaar: hij wordt uitgebreid geciteerd in het pamflet van de eerder genoemde tegententoonstelling georganiseerd in samenwerking met de surrealisten.Ga naar voetnoot53 Wat zelfs door een bourgeois journalist van Le Petit Parisien was gezegd, kon immers onmogelijk worden betwist! Viet Nam heeft echter geen wezenlijke bijdrage kunnen leveren aan een antikoloniaal debat - van een debat was er toen juist geen sprake. Toch heeft zijn reportage een blijvende impact gehad op enkele van zijn tijdgenoten. Andrée Viollis ging op reis naar Indochina nadat zij Viet Nam had gelezen.Ga naar voetnoot54 Roubauds verslag gaf voor sommige van zijn lezers de aanzet tot bewustwording van wat het kolonialisme daadwerkelijk was. Dit gold bijvoorbeeld voor de filosofe Simone Weil - bij wie het kolonialisme centraal staat in haar denken.Ga naar voetnoot55 Haar antikolonialisme werd geboren toen ze Roubauds reportage uit Indochina las, zo vertelde ze later.Ga naar voetnoot56 | |||
[pagina 140]
| |||
Afb. 4: Pamflet van de ‘tegententoonstelling’, 1931.
Wij hopen de vraag waarom Viet Nam gepubliceerd werd door Le Petit Parisien afdoende te hebben beantwoord. Tevens hebben wij gezien dat Roubauds reportage voor veel rumoer zorgde. Toch kan men zich erover verwonderen dat dit rumoer niet tot een echt koloniaal debat heeft geleid, en uiteindelijk dus ook niet tot echte veranderingen in Indochina. Simone Weil was verbaasd en teleurgesteld dat mensen die Roubaud hadden gelezen, plezier konden beleven aan de tentoonstelling van Vincennes.Ga naar voetnoot57 De reportages van Roubaud bezaten volgens haar de potentie om een echte antikoloniale beweging te inspireren. Maar tijdens de ‘Vincennes-jaren’ bleken zelfs Roubauds verontrustende berichten niet opgewassen tegen de dominante koloniale consensus. •> emmanuelle radar is aan de Universiteit van Amsterdam gepromoveerd op Franse reisliteratuur. Sinds 2008 doceert ze Franse Taal en Cultuur en Literatuurwetenschap van de Universiteit Utrecht. |
|