TS. Tijdschrift voor tijdschriftstudies. Jaargang 2010 (nrs 27-28)
(2010)– [tijdschrift] TS– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 62]
| |||
AbstractIn the historiography of the university the development of the student journals has rarely been the subject of research. These journals written by and for students, which first appeared in 1825, nevertheless did have an important role for student life. In this article, one of the early student journals, Panathenaeum, which appeared in Groningen in 1842 and 1843, will be studied in order to illustrate some aspects of the so-called early student press (1825-1855). These aspects are respectively the literary elements, the significance of the student journal for local student life and the contribution of the student journal to a growing awareness of a national student community. | |||
Keywords
‘In de tegenwoordigen tijd’, schreef in 1842 een redactielid van het studentenblad Panathenaeum, ‘[...] is het volstrekt geen ongewoonte meer, wederom een nieuw voor Studenten geschreven werk te zien uitkomen’.Ga naar voetnoot1 Dat was volgens hem in vroeger eeuwen wel anders geweest. Daarin had hij volkomen gelijk. Maar niet alleen in voorgaande eeuwen, zelfs nog aan het begin van de eeuw, in 1815, bij de oprichting van de rijksuniversiteiten in het pas gevestigde Koninkrijk der Nederlanden, was de uitgave van een blad als Panathenaeum nog helemaal niet aan de orde. Rond 1840 was een eigen studentenorgaan al niet meer ongewoon en in de tweede helft van de negentiende eeuw ontwikkelde de studentenpers zich tot een wezenlijk en niet meer weg te denken onderdeel van de moderne universiteit. Inmiddels wordt een kritisch en onafhankelijk universiteitsblad zelfs gezien als van grote waarde voor de universitaire gemeenschap. In 1825 verscheen te Utrecht het eerste studentenblad door en voor studenten. Vervolgens werden er ook bladen opgericht in de beide andere academiesteden Leiden en | |||
[pagina 63]
| |||
Groningen. Maar waarom richtten studenten eigen bladen op en waarom toen? Wat schreven zij in deze bladen? En hoe ontwikkelden de bladen zich? Vragen als deze zijn tot nu toe in de universiteitsgeschiedenis amper gesteld.Ga naar voetnoot2 Te lang is men ervan uitgegaan dat studenten altijd al hun eigen bladen hadden en dat zulke bladen een normaal onderdeel zijn van de (moderne) universiteit. De vroege Nederlandse studentenpers laat echter zien dat dit allesbehalve vanzelf spreekt. Van de bijna vijftien verschillende studentenbladen die tussen 1825 en 1855 in Nederland verschenen, hielden de meeste het niet lang vol. Gebrek aan kopij, het niet kunnen vinden van nieuwe redactieleden of een verlies aan abonnees konden al tot opheffing leiden. Dat weerhield studenten echter niet van nieuwe initiatieven. Kennelijk bestond er toch behoefte om in een eigen blad over studentenzaken te spreken, maar tegelijkertijd was het studentenblad een nieuw medium dat nog leek te zoeken naar een vorm. Ondanks hun korte bestaan en het uiteenlopende karakter speelden deze bladen wel degelijk een belangrijke rol. Ze publiceerden niet alleen literair werk van studenten en nieuws over belangrijke gebeurtenissen en ontwikkelingen in het studentenleven, maar brachten op hun beurt ook weer veranderingen aan in de studentenmaatschappij. Dat wil ik laten zien aan de hand van het hierboven geciteerde Panathenaeum uit Groningen waarin verschillende kenmerken van de vroege studentenpers goed naar voren komen. In de eerste plaats het literaire element. In navolging van de Studenten-typen van KlikspaanGa naar voetnoot3 werd het schrijven van studentenschetsen erg populair. Ook de redactie van Panathenaeum had een literair maandblad voor en door studenten voor ogen. In hoeverre slaagde de redactie in haar opzet een podium te bieden voor de literaire lettervruchten van studenten? Deze studentenschetsen - proza en poëzie - waren vaak niet alleen een weergave van het studentenleven, maar definieerden daarnaast ook wie student was en hoe een student zich diende te gedragen. Maar juist de typische kenmerken van het studentenleven: het corps, de sociëteit en het ontgroenen, stonden in de Groningse studentenmaatschappij rond 1840 fel ter discussie door de uittocht van een groot aantal studenten uit het Groninger Studenten Corps en de oprichting van een nieuwe studentenvereniging. De redactie reageerde in het blad ook op de plaatselijke gebeurtenissen. Hoe kwam die scheuring naar voren in Panathenaeum? Welk standpunt nam de redactie in aangaande de ware student en oefende ze daarmee ook invloed uit op de gang van zaken in de Groningse studentenmaatschappij? Panathenaeum was echter niet alleen gericht op de plaatselijke studentenmaatschappij. De ontwikkelingen in het hoger onderwijs leidden tot felle discussies over wie eigenlijk student was (en wie niet). Er ontstond een toenemende belangstelling voor de landelijke studentenmaatschappij. Zoals de titel al laat zien, had ook de redactie van Panathenaeum een landelijk studentenblad voor ogen. Slaagde ze in die opzet? Droeg het blad met andere woorden ook bij aan het ontstaan van een notie van een landelijke studentenmaatschappij? | |||
[pagina 64]
| |||
StudentendrukwerkTussen 1825 tot 1855 verschenen meer dan tien verschillende studentenbladen in Nederland. De oprichting van studentenbladen paste in een algemene groei van het studentendrukwerk in de eerste helft van de negentiende eeuw. Het groeiende ‘esprit de corps’ uitte zich niet alleen in de oprichting van studentencorpora, maar ook in de publicatie van drukwerk door en voor studenten. Tot de negentiende eeuw bestond het werk dat studenten lieten drukken voornamelijk uit stellingen en dissertaties.Ga naar voetnoot4 Naast deze vakinhoudelijke, in het Latijn gedrukte publicaties, werden steeds vaker verslagen van maskerades of academische feesten gedrukt. Er verschenen studentenzangen, strijdliederen en studentenbedes. Gedenkboeken van officiële plechtigheden rond het ten strijde gaan van studenten - bijvoorbeeld in 1830 tegen België - of juist van de terugkeer van studenten, zoals het in 1831 te Groningen gedrukte Dankbetuiging aan de Groningse jufferschap bij het omkransen van het vaandel, uit naam der terugkeerende studenten.Ga naar voetnoot5 Deze publicaties waren niet alleen de weerslag van de toenemende organisatie in de studentenwereld, ze bevestigden en versterkten die ook. Nog explicieter gebeurde dit in pamfletten waarin studenten hun ideeën aangaande actuele gebeurtenissen en ontwikkelingen in het academische leven kenbaar maakten. Nieuwe ontgroenwetten of een scheiding in het corps konden aanleiding zijn om een brochure te laten drukken. Het groeiende zelfbewustzijn en de toenemende organisatie van studenten leidden niet alleen tot een groeiend aantal incidentele publicaties, maar ook tot het ontstaan van studentenperiodieken. Naast de academische jaarboeken, waarin allerlei gegevens aangaande de faculteiten, de hoogleraren, de oraties, de promoties et cetera gepubliceerd werden, gingen studenten ook zelf jaarboeken uitgeven, de studentenalmanakken. De studentenalmanak verscheen echter slechts één keer per jaar en bood vooral een terugblik op het academische leven van het voorgaande jaar. Voor verslaggeving van actuele gebeurtenissen en ontwikkelingen waren studenten afhankelijk van de plaatselijke couranten. Maar konden studentenzaken niet veel beter door studenten zelf beoordeeld en besproken worden? Weliswaar kon een student zelf deelnemen aan een debat door een pamflet te laten drukken, maar zo'n publicatie was toch incidenteel. Het vertegenwoordigde slechts het standpunt van een enkele student en niet die van de studentenstand als geheel. Een eigen orgaan bood kortom veel meer mogelijkheden voor studenten. Dat betekende niet dat de oprichting van een eigen studentenblad zonder slag of stoot verliep. Integendeel, de toenemende organisatie en het zelfbewuste optreden van studenten stuitte op veel weerstand bij de academische gezaghebbers. Het parodiëren van | |||
[pagina 65]
| |||
de academische titulatuur in de studentenalmanakken en de studentenbladen zagen de hoogleraren als een aantasting van hun waardigheid.Ga naar voetnoot6 Ze vreesden een afbrokkeling van de natuurlijke, patriarchale gezagsverhoudingen. Dat was ook gebleken bij de oprichting van het eerste studentenblad: De Gekortwiekte Faam. Utrechts Akademie-blad dat door de Utrechtse hoogleraren was veroordeeld als ‘eene schaar in de handen van kinderen’.Ga naar voetnoot7 Het ontzag voor de hoogleraren en de vrees voor negatieve gevolgen op het examen had er in 1825 toe geleid dat sommige studenten hun medewerking aan het blad onttrokken. Tegelijkertijd liet de uitgave van het blad zien dat de bestaande gezagsverhoudingen niet meer vanzelfsprekend waren. De groeiende organisatie van de studentenmaatschappij was een voortgaand proces waarbij de studenten de regie niet meer uit handen gaven. | |||
Een Gronings studentenbladHoewel in Utrecht en Leiden in de jaren twintig en dertig al studentenbladen werden opgericht, verscheen in Groningen het eerste studentenblad pas in 1842. De stand van zaken in de Groningse academie was op dat moment bepaald niet rooskleurig. Een groot aantal studenten had op 20 februari 1841 het in 1815 opgerichte Groninger Studenten Corps Vindicat atque Polit (Handhaaft en Beschaaft) verlaten en een eigen studentenvereniging opgericht: Post Chaos Lux (Licht na Duisternis), die geen groentijd kende en zich profileerde als de meer culturele vereniging. Onduidelijkheden over de (on)eerlijk verlopen rectoraatsverkiezing vormden de aanleiding, maar in feite waren er al langer onderhuidse spanningen tussen de studentikoze kroegpartij en de partij die juist de nadruk wilde leggen op de vorming van studenten. Na de terugkeer van de Groningse FlankeursGa naar voetnoot8 - 117 van de 300 studenten waren in 1830 ter strijde getrokken - was de Groningse studentenmaatschappij in een neerwaartse spiraal beland. Vernielingen van het academiegebouw en ontgroeningexcessen hadden tot een breuk met de Academische Senaat geleid. En ook onder de studenten zelf was de harmonie ver te zoeken. Vechtpartijen, vernielingen van de sociëteit Mutua Fides en drinkgelagen leken een vast onderdeel te gaan uitmaken van het studentenleven. Vooral met de oprichting van regionale genootschappen in het Corps als Omlandia, Frisia en Drenthina, leken de oude tijden (van de ‘nationes’Ga naar voetnoot9) weer te herleven. De groep studenten die niet mee wilde gaan in het studentikoze gedrag van hun medestudenten - die onder leiding stond van de Friezen - werd geïntimideerd en getreiterd. Uiteindelijk was het in 1841 tot een uitbarsting gekomen, die de studentenwereld diep verdeelde.Ga naar voetnoot10 Behalve de scheuring in | |||
[pagina 66]
| |||
de studentenwereld waren er nog meer zaken die tot onvrede en zelfs tot ongerustheid stemden. Het aantal eerstejaarsstudenten stagneerde.Ga naar voetnoot11 Het academiebouw was er slecht aan toe en ‘dreigde weldra te zullen bezwijken’.Ga naar voetnoot12 En afgezien daarvan werd er ook voortdurend gesproken over bezuinigingen en mogelijke opheffingen binnen het hoger onderwijs. Het Organiek Besluit van 1815 was slechts een eerste aanzet geweest tot de inrichting van het hoger onderwijs; een definitieve wet op het hoger onderwijs moest nog volgen. De eventuele gevolgen voor de Groningse academie hielden de gemoederen volop bezig. Juist in deze maanden besloten twee studenten, Willem Fockens Meijer (1822-1851) en Gustaaf Willem van der Feltz (1817-1863), een studentenblad op te richten.Ga naar voetnoot13 De twee studenten vonden boekhandelaar P. van Zweeden bereid het maandwerk door en voor studenten uit te geven. In januari 1842 verscheen het eerste nummer van Panathenaeum. Het blad (in octavo) verscheen maandelijks en de afleveringen kostten dertig cent.Ga naar voetnoot14 Studenten abonneerden zich voor ten minste twaalf afleveringen of een jaargang. Het eerste nummer bevatte een voorrede waarin de redactie uitgebreid inging op de oprichting van dit Groningse studentenblad. Het zoveelste blad - erkende de schrijver. Want deze eeuw van papier en pennen had een nieuwe ziekte opgeleverd: de schrijf- en leeswoede. En de uitgebreide stapel van ‘maandwerken, tijdschriften, dagbladen, vlugschriften, blaauwboekjes, brochures, verhandelingen, dissertaties, boeken vol humor, vol scherts, vol ernst, romans et cetera’ ontnam de student de rust voor zijn ‘pijpje, van aangename dromerijen, van gekout, van rust en van vrede’.Ga naar voetnoot15 Toch was de oprichting van dit studentenblad noodzakelijk volgens de redactie, want hoe uitgebreid die stapel ook mocht zijn, één specifiek blad ontbrak toch nog: ‘Ik bedoel een tijdschrift voor U ingerigt, heden ener maatschappij in eene maatschappij, voedsterlingen van de Godin der wijsheid en geleerdheid zelve. Een maandwerk voor studenten door studenten geschreven, bestaat er ten minste in dit gedeelte van ons Vaderland niet’.Ga naar voetnoot16 | |||
[pagina 67]
| |||
Weliswaar was het voorgaande jaar te Leiden Studenten-typen van Klikspaan verschenen met zijn (humoristische) schetsen van het studentenleven, maar dat was vooral interessant voor de studenten aldaar. Het eerder verschenen studentenblad Gedenkschriften van eenen studentGa naar voetnoot17 was ook niet op Groningen gericht geweest en had zich bovendien niet staande kunnen houden. Dat gold ook voor het Leidse, meer algemene en wel voor de gehele studentenwereld geschreven, MinervaGa naar voetnoot18, dat ook na enkele jaargangen weer was opgeheven. Daarom had de redactie nu dit Groningse maandblad opgericht, waarin zoveel mogelijk aan de studentenwereld gerelateerde stukken zouden moeten verschijnen. Een blad waarvoor de studenten zich overigens zelf ook zouden moeten inzetten, maar gezien het enthousiasme waarmee men ervoor had ingetekend, verwachtte de redactie daar veel goeds van. De oprichters hoopten zo dit maandblad te vervolmaken ‘opdat ook daardoor bewezen worde, dat ook studenten iets aangenaams en nuttigs kunnen tot stand brengen en de Groninger Academie de smet van zich afwerpe, die zo ten onregte bij andere Hoogeschoolen op haar kleeft’.Ga naar voetnoot19 Door de medewerking van de Groningse studenten aan dit blad zou, en dat was toch wel een opvallende zinsnede in het voorwoord, ‘de smet’ van de Groningse universiteit worden weggenomen. Hoewel de redactie hier niet verder op in ging, was voor de lezers overduidelijk dat ze daarmee doelde op het schisma. Ook in de andere academiesteden was men op de hoogte van de tweedracht in de Groninger studentenmaatschappij. Een senaatslid van Vindicat had namelijk een open brief gestuurd naar het toen nog verschijnende Gedenkschriften van eenen student, waarin hij de grote groep studenten die Vindicat had verlaten en inmiddels een nieuwe vereniging had opgericht in felle bewoordingen veroordeelde. Zij werden heethoofden genoemd, met een gevoelloos en laag geweten, die niet anders wensten dan de ondergang van Vindicat atque Polit.Ga naar voetnoot20 De open brief had de diepe verdeeldheid binnen de Groningse studentenmaatschappij aan het licht gebracht. Misschien dat in dit nieuwe blad een andere toon kon worden aangeslagen, want het beeld dat nu bestond bij de academiebroeders in Leiden en Utrecht was toch wel beschamend en deed de Groningse universiteit geen goed. De redactie ging niet dieper op de scheuring in. Ze wilde zich vast en zeker niet direct al in het eerste nummer tegen over één van beide partijen plaatsen. Het voornaamste was bovendien dat studenten bijdragen zouden leveren aan het blad. En dat gebeurde ook. | |||
StudentenschetsenWie de afleveringen van Panathenaeum doorbladert, merkt al gauw dat het maandwerk geen overzichten van examens, promoties et cetera bood, maar vooral veel proza en poëzie. Dat was ook precies wat de redactie voor ogen had. Volgens haar vormde ‘de bearbeiding’ van het vak van letterkunde door studenten het bewijs ‘dat de studenten- | |||
[pagina 68]
| |||
maatschappij eene maatschappij is, die, in en door zich zelve genoeg, geenszins vreemde letter-vruchten behoeft, om haar te doen groeijen en bloeijen’.Ga naar voetnoot21 De redactie zag de lettervruchten dus niet alleen als bewijs van het bestaan van de studentenmaatschappij, maar ook als van grote waarde voor de ontwikkeling van de studentenmaatschappij. Het mengelwerk diende als voorbeeld.Ga naar voetnoot22 In deze gedichten en verhalen bepaalden studenten zelf steeds opnieuw wat een student eigenlijk was of behoorde te zijn. Panathenaeum bevatte heel uiteenlopend mengelwerk: verhalend proza, satirische stukjes, poëzie, maar ook opstellen. Over het algemeen studentenschetsen naar het leven, maar soms ook fantasieverhalen. De lezer kon uit dit alles - behalve natuurlijk leesplezier - heel uiteenlopende ‘lessen’ trekken.Ga naar voetnoot23 In ‘Van de geboorte van den student tot zijnen doop’ werd het verhaal verteld van student Piet, zoon van een dominee op het Groninger platteland, die afreist naar de stad om toelatingsexamen te doen en een kamer te vinden. Gelukkig wordt hij geëscorteerd door zijn oudere neef Willem, die hem in de trekschuit zijn eerste en misschien wel belangrijkste les leert: Piet gaat niet naar de academie om ‘letters [te] eten om ze bij het examen weer uittebraken’. ‘Nee vriendje’, houdt Willem hem streng voor: ‘je moet een mensch aan de academie worden’. Dat betekende weliswaar dat er gestudeerd moest worden, maar niet slaafs. Het betekende ook dat van tijd tot tijd eens goed gedronken moest worden als men hard had gestudeerd. In dat opzicht bewees Piet al een echte student te zijn; na het behalen van zijn toelatingsexamen werd hij subiet stomdronken.Ga naar voetnoot24 Al was hij natuurlijk nog niet echt student zolang hij nog niet was ontgroend. Die mening was in ieder geval de schrijver van ‘Het groenwezen’ toegedaan. In dit opstel betoogde ‘een oud student die met den tegenwoordigen groen begaan is’ dat de groentijd onmisbaar voor een student was om zijn kinderlijke en ongemanierde streken af te leren. Daarom betreurde hij de recente ontwikkelingen in Groningen: ‘wij weten allen, broeders! wat er in Februarij is voorgevallen, [en] ieder volge den weg, dien de rede hem wijst’, maar voor hem stond onomstotelijk vast dat als er geen maatregelen zouden worden genomen, het slecht zou aflopen met alle nieuw aangekomen studenten ‘daar de zaden van trotschheid, onbeschaafdheid, lafheid en al wat dies meer zij, niet meer door tusschenkomst van een broederlijken vriend in den boezem verstikt | |||
[pagina 69]
| |||
worden’.Ga naar voetnoot25 Het was duidelijk dat de auteur zijn onvrede wilde doen laten blijken over de afschaffing van de groentijd door Post Chaos Lux. Dat het ontgroenen ook een keerzijde had, bleek in het ‘Het hof van Pluto’ - god van de onderwereld, oftewel de studentenwereld - waar tijdens een ontmoeting tussen enkele studenten de afschaffing van de groentijd ook ter sprake kwam. De studenten waren het er eigenlijk wel over eens dat al dat plagen niet echt leuk meer was, dat het toch ‘ook wat al te erg [liep]’ en het ontgroenen ‘een ijselijk ding’ was dat ‘de oude lui maar geweldig in de beurs [klonk]’.Ga naar voetnoot26 Ook andere zaken inspireerden tot schrijven. In ‘Eenige wijzen waarop er soms gestudeerd wordt’ werd het verhaal verteld van een student, die in plaats van te leren voor zijn examen, zijn tijd verdoet met het lezen in een Frans romannetje en daarbij betrapt wordt door een medestudent. Natuurlijk keurde de auteur het lezen van een roman niet af, maar pas als er goed geleerd was. Veel erger nog vond de auteur de studenten ‘die buiten hunne studie, eenig anti-studentikoos, of geheel in de studentenwereld niet te huis behoorend, betrekkingje vervullen. [...] Helaas eene waarheid!’.Ga naar voetnoot27 Hier ging het eigenlijk niet meer alleen om hoe een student zich diende te gedragen, maar ook wie de student eigenlijk was. Wat zijn afkomst of achtergrond was. Dat was ook de teneur van ‘Theologanten’ waarin onder meer het verhaal van student Willem verteld werd. Een uit de lagere standen afkomstig student, die totaal mislukt omdat hij te veel geld uitgeeft om indruk te willen maken bij zijn medestudenten. Hij eindigt thuis achter de schaafbank in het timmerbedrijf van zijn vader, ‘mislukt voor ieder vak’. Gelukkig waren er ook studenten van de echte stempel, door afkomst al geroepen tot de studie, die ‘gaarne deelnemen aan iedere onschuldige feestvreugde’, opgeruimd en levenslustig en ‘in wier mond het discours niet bestorven ligt over beroepingen of vacatures’.Ga naar voetnoot28 Het mengelwerk definieerde dus niet alleen hoe een student zich diende te gedragen, maar ook wie zich student mocht noemen. En zo bood iedere aflevering weer iets anders. Daarbij reikte de redactie zelf ook onderwerpen aan. Op de omslag van het juli nummer riep ze in de rubriek ‘correspondentie’ haar lezers op: ‘Wie schrijven eens? “De Academische Bibliotheek”; “Iets over den Student a studendo”; “Groningen, als Academiestad, tegen over Leiden en Utrecht”’.Ga naar voetnoot29 Dat laatste onderwerp kwam inderdaad in één van de volgende afleveringen ten dele aan bod in ‘schetsen der Groningsche academie’. | |||
Twee studentenalmanakkenEen maandblad bood behalve voor publicatie van mengelwerk ook plaats voor bespreking van literair werk van studenten. En daar kwamen de studentenalmanakken natuurlijk bij uitstek voor in aanmerking. De redactie deed hiermee trouwens niets nieuws; in het Leidse studentenblad Minerva: tijdschrift voor studenten (1835-1836) waren ook al recensies | |||
[pagina 70]
| |||
van studentenalmanakken opgenomen. Het was wel opvallend dat de redactie besloot de beide almanakken, zowel van Vindicat als van Post Chaos Lux, te bespreken. Dat ze zich terughoudend opstelde wat de scheuring betrof, was al gebleken in de voorrede. Het blad moest noch de stem van de ene, noch van de andere partij zijn. In dat opzicht verschilde Panathenaeum bijvoorbeeld van de Utrechtse Gedenkschriften, dat in haar blad de brochures van enkele hervormingsgezinde studenten hekelde.Ga naar voetnoot30 Evenals van het pas te Leiden opgerichte studentenblad Minerva: nieuwsblad voor studenten, dat weliswaar verklaarde open te staan voor kopij van alle studenten, ook als ze lid waren van een ‘bijzondere’ vereniging, maar het stuk van een lid van Post Chaos Lux toch weigerde.Ga naar voetnoot31 Panathenaeum bepleitte voor alles een hereniging, maar daarbij werden de oorzaken voor de scheuring niet verdoezeld. In de recensies van de almanakken werd het uiterlijk, het jaarverslag en tenslotte het mengelwerk (stuk voor stuk) besproken. De almanak van Vindicat werd positief beoordeeld. De redactie sprak de wens uit dat de volgende jaargang even goed zou zijn. Daarbij had ze vooral het mengelwerk voor ogen, want over het jaarverslag sprak ze zich ronduit negatief uit. De almanakcommissie werd verweten dat ze de gebeurtenissen rondom de scheuring niet goed had weergegeven: velen niet alleen onder de studenten, maar ook onder de HH professoren en verdere notabelen dezer stad sloegen dit jaarboekje gretig open, om eindelijk eens duidelijk en naar waarheid de oorzaken, het wezen en de gevolgen der afscheiding te vernemen, welke de Faam tam falsi pravique tenax, quam nuntia veri, op zoo verschillende wijze had uitgestrooid; zij verwachtten redenen pro en contra, en wat vonden zij, een - bluf!Ga naar voetnoot32 Volgens Panathenaeum gaf het verslag een onduidelijke voorstelling van zaken, die niet in het voordeel van Vindicat zou werken. Maar aangezien de redactie niet wilde vervallen in een herhaling van zetten, eindigde ze met een oproep tot hereniging: ‘moge dit donkere blad spoedig door eene volkomene hereeniging, die alle onbevooroordeelden ten beste van het studentencorps wenschen, uit het geschiedboek der studenten worden gescheurd.’Ga naar voetnoot33 Bij de bespreking van de almanak van Post Chaos Lux verklaarde de redactie dat ze deze almanak met weemoed had ontvangen omdat ze het product was van de tweedracht die ‘den roem der eensgezindheid, waarop onze hoogeschool zo lang en met regt trotsch was, jammerlijk heeft bevlekt’.Ga naar voetnoot34 Dat nam niet weg dat in de recensie zeer lovend werd gesproken over het in de almanak opgenomen jaarverslag: | |||
[pagina 71]
| |||
het gansche verslag ademt, zoo als wij zeiden, opregtheid in het blootleggen der redenen, die aanleiding hebben gegeven tot de scheuring; geen feit, dat die gebeurtenis heeft doen geboren worden of heeft vergezeld, is er, volgens onze geheugenis, vergeten.Ga naar voetnoot35 Het mengelwerk werd echter negatiever beoordeeld. De redactie eindigde de recensie ‘in de hoop den volgenden jaargang (?) van den Almanak van Post Chaos Lux wat meer studentikoos te zullen bevinden’.Ga naar voetnoot36 Het tussen haakjes geplaatste vraagteken was veelzeggend. De redactie hoopte of verwachtte dat er geen volgende jaargang van deze studentenalmanak zou verschijnen. | |||
De tweede jaargang: een meer algemeen studententijdschriftDe scheuring in het Groninger Studenten Corps hield de gemoederen natuurlijk volop bezig in Groningen. Ook in Panathenaeum kwam de scheuring meerdere malen, impliciet of expliciet, ter sprake. Maar het blad wilde meer zijn dan een plaatselijk studentenblad. Hoofdredacteur Willem Fockens Meijer moet vanaf het begin een landelijk studentenblad voor ogen hebben gehad. De titel van het blad was niet voor niets Panathenaeum: overkoepelend orgaan voor alle academieburgers van Pallas Athene, godin van de wijsheid en kunsten. In zekere zin slaagde hij in die opzet doordat in de eerste jaargang kopij werd geleverd door student-auteurs uit Leiden. Klikspaan leverde een bijdrage aan het blad. Evenals E.J. Potgieter, redacteur van het tijdschrift De Gids, een volgens de redactie van Panathenaeum zeer studentikoos blad ‘omdat men diezelfde moed en trotschheid, welke sommigen vermetelheid en onbeschaamdheid noemen; er in aantreft, welke den echten student tot eenen zoo hoopvolle jongeling maakt’.Ga naar voetnoot37 Behalve Potgieter en Klikspaan leverden ook enkele andere bekende student-auteurs, namelijk Piet Blussé en Alexander VerHuell (onder pseudoniem Alexander Severus) - bekend vanwege zijn illustraties in Studenten-typen van Klikspaan - bijdragen aan het blad. De bijdrage van VerHuell eindigde met de woorden: ‘en groet mijne vrienden te Groningen’.Ga naar voetnoot38 Misschien was het een algemene groet, maar het laat wel zien dat er vriendschappelijke betrekkingen bestonden tussen de Groningse en de Leidse student-auteurs. Het blad bood dus een podium voor student-auteurs, ook buiten Groningen. Het landelijke karakter van Panathenaeum zou in de tweede jaargang echter nog nadrukkelijker naar voren komen. De redactie van Panathenaeum verklaarde in het eerste nummer van de tweede jaargang haar terrein uit te willen breiden: ‘in het genre, waarin de meeste stukken van de vorige jaargang geschreven waren, is in de laatste tijden zoo uitstekend gewerkt door eenen Dickens [...], door Klikspaan vooral in Nederland, dat wij vreezen te dikwerf schipbreuk te zullen lijden, indien wij daarin alleen wilden voortgaan’.Ga naar voetnoot39 De redactie wilde dus niet langer uitsluitend een literair studentenblad uitgeven. Niet alleen het | |||
[pagina 72]
| |||
uiterlijke studentenleven, maar ook het innerlijke studentenleven moest een plaats krijgen in het maandblad: zonder dus eene humoristische en boertige schrijftrant buiten te sluiten, zullen wij bovenal er ons op toeleggen, om bijdragen te leveren tot de kennis van het Academie-leven in vroegeren en lateren tijd, en van de inrigtingen der hogescholen, ook bij buitenlanders, die ons belangrijk toeschijnen. Wij wenschen tevens het een en ander te plaatsen over het hoger onderwijs in ons vaderland.Ga naar voetnoot40 De redactie deed bovendien een beroep op haar medestudenten elders: ‘gaarne wenscht zij op de academieën te Leyden en Utrecht in betrekking te komen met dezulken, welke zich, als geregelde correspondenten, willen verbinden, om alzoo een Algemeen Studenten Tijdschrift in ons Vaderland te vormen’.Ga naar voetnoot41 Inderdaad kreeg de tweede jaargang een andere indeling. Misschien had de redactie zich hierbij wel laten inspireren door De Gids: behalve een afdeling mengelwerk, bood het maandwerk in het vervolg ook een afdeling boekbeschouwingen.Ga naar voetnoot42 Het mengelwerk bevatte naast de studentenschetsen ook enkele beschouwelijke stukken, die vooral betrekking hadden op het hoger onderwijs, en ook wat geschiedenis. Precies zoals de redactie in de voorrede had aangekondigd. In de boekbesprekingen werd bijvoorbeeld een redevoering van H.J. Rooyaards (1794-1854) over ‘de aankweking van de echt wetenschappelijken geest onder eene Natie’ gerecenseerd. Natuurlijk werden ook de beide almanakken besproken. Opvallend was dat de redactie bij de bespreking van de almanak van Post Chaos Lux een kritischer geluid liet horen dan het voorgaande jaar. Het beginsel van de nieuwe vereniging - vernieuwing en verbetering - was niet terug te vinden in de almanak. Integendeel, ‘in den almanak [...] bespeuren wij volstrekt niets hiervan, want zoo er over den geest sprake is, die er in doorstraalt, dan aarzelen wij niet, om dezelve aan deftigheid, pedante wijsheid, en zoetsappige flaauwheid naauwer verwant, dan noodig is te noemen’. De redactie twijfelde er niet aan dat de nieuwe vereniging middelen in handen had om het studentenleven te verbeteren, maar: ‘wij vreezen thans echter, dat het doel van Post Chaos Lux te onbepaald is, terwijl zij met burgerachtige stijfheid wel eens vergeet, dat den beoefenaar der wetenschap eene ruimere kreits met vrijeren blik past, als die, welke voor de middelmatigheid het geschiktst is’.Ga naar voetnoot43 De redactie suggereerde dat Post Chaos Lux de kans om wezenlijke veranderingen aan te brengen in de Groningse studentenmaatschappij had laten liggen. Misschien dat daarin een rechtvaardiging van haar bestaan had gelegen, maar nu de nieuwe vereniging niet voldeed aan de gewekte verwachtingen moest de scheiding, die kennelijk alleen nog berustte op uiterlijkheden, | |||
[pagina 73]
| |||
toch worden opgeheven.Ga naar voetnoot44 Gezien de ontwikkelingen in het hoger onderwijs zou dat bovendien veel beter zijn. De ontwikkelingen in het hoger onderwijs kwamen in de tweede jaargang uitgebreid ter sprake. Dit had alles te maken met de op dat moment gaande discussies over het hoger onderwijs, waar hard bezuinigd moest worden. In februari 1843 volgden inderdaad enkele nieuwe Koninklijke Besluiten. De Academische Jaarboeken werden afgeschaft, evenals de beurzen en prijsvragen. De academies bleven gespaard, maar wel werd het rijksathenaeum te Franeker opgeheven.Ga naar voetnoot45 De Groningse academie was dus gered, maar de redactie wist niet voor hoe lang. Ook een Utrechtse student haakte in op de discussie. Hij wilde voor zijn ‘broeders’ zijn grieven tegen sommige ontwikkelingen in het hoger onderwijs blootleggen. Eén van zijn grieven betrof het misbruik van de titel ‘student [...] door de jongelieden, die op de Academie te Delft schoolgaan’. De titel van student kwam die Delftenaren volgens de Utrechtse student helemaal niet toe: ‘volgens de wet op het hooger onderwijs, wordt deze titel alleen aan hen gegeven, die op één van 's lands Hogescholen of Athenaea studeren’. De student vond het maar belachelijk dat deze Delftse jongelieden zich iets toe-eigenden waar ze helemaal geen recht op hadden: ‘men heeft reeds gesproken van een aldaar op te rigten studenten-senaat! Van faculteiten! Hoe bespottelijk om zich iets aan te matigen, waarop men volstrekt geen aanspraak kan maken’.Ga naar voetnoot46 Kennelijk voelden zowel de studenten te Groningen als de studenten te Utrecht zich bedreigd door de opkomende beroepsopleidingen waar ook onderwijs op wetenschappelijk niveau werd gegeven. Dat creëerde een band tussen de studenten van de verschillende academies. De Utrechtse student eindigde zijn stuk dan ook met de oproep tot samenwerking: ‘want alleen door eendragtelijk zamen te werken, kan men iets uitvoeren’.Ga naar voetnoot47 Die eendrachtige samenwerking tussen de studenten van de verschillende academies was niet vanzelfsprekend. Vooral met Leiden waren de verhoudingen niet altijd goed. Volgens de redactie had Leiden ten onrechte het gerucht rondgestrooid dat de Groningse academie zou worden opgeheven en dat had schadelijke gevolgen. De Groningse student kon de vergelijking met de Leidse student toch al niet doorstaan, die vaker voor geleerder en wijzer werd gehouden ‘niet dewijl hij het inderdaad is, maar omdat het met den Hollandschen trots anderszins niet over een te brengen is’. En als dan ook nog voortdurend (ten onrechte) gesproken werd over een op handen zijne opheffing dan was het niet verbazend dat dit leidde tot provincialisme: ‘wat wonder, dat, indien zulks | |||
[pagina 74]
| |||
zonder magtige bewijzen als eene rauwe kreet in dagbladen rondgevent wordt, de wrevel opgewekt en het zoo ongelukkige provincialisme opnieuw verlevendigd wordt’. Het voortdurend moeten opkomen voor de eigen belangen belette ook het tot stand komen van een (vertrouwens)band tussen de studenten van de verschillende universiteiten; de toekomstige elite van Nederland. Integendeel: ‘de overtuiging, dat men toezien moet voor zich zelven, omdat men den nabuur niet vertrouwen durft, sleept de deerlijkste gevolgen voor de toekomst van Nederland mede’.Ga naar voetnoot48 De aandacht voor de nationale ontwikkelingen in het hoger onderwijs leidde bij de redactie in ieder geval tot de vraag hoe de Groningse universiteit eigenlijk in dit plaatje paste. Was Groningen wel nationaal? In Groningen was vooral alles middelmatig. Studenten in het zuiden zou het wel ongelooflijk voorkomen, maar Groningse studenten genoten al van een rit in een koets: ‘ongelooflijk zal het u schijnen, broeders van het zuiden! [...] en toch is het waar, de studenten van Groningen hadden genot, toen zij in de digte koetsen zittende, uit het portier de lage huizen der stad konden beschouwen’. Ja, vervolgde de schrijver zijn betoog: ‘Groningen is de stad der middelmatigheid in den langsten graad, daar zijn geen diplomaten, daar zijn geen afleggers, daar zijn geen studenten-auteurs noch klaploopers, niets van dat soort, eene flaauwe nabootsing misschien, niets in zijn kracht’. Maar uiteindelijk was dat het juist wat Groningen nationaal maakte: ‘in ons land is men nationaal door middelmatig te zijn, en door deze sprong beweer ik dat Groningen met hetgeen tot zijnen aard behoort, nationaal is’.Ga naar voetnoot49 Aan humor ontbrak het de schrijver van dit stuk in ieder geval niet. De verschillende bijdragen laten tevens zien dat er, ondanks verschillende strubbelingen, wel een notie van het bestaan van een landelijke studentenmaatschappij ontstond. Na twee jaargangen werd Panathenaeum opgeheven. De opheffing kwam onverwachts. Dat bleek uit de aankondiging op de achterzijde van de afleveringen in oktober en november, waarop de lezers nog werd verzocht voor ‘hernieuwde inteekening voor den jaargang 1844’ zich schriftelijk tot de uitgever te wenden. In plaats daarvan verscheen in het laatste nummer een anonieme ‘Epilogus’ waarin de hoofdredacteur (?) de lezers bedankte ‘voor het lezen en niet lezen, voor het begrijpen en niet begrijpen mijner stukken’.Ga naar voetnoot50 In 1845 verruilde hoofdredacteur Meijer zijn Alma Mater voor de Leidse academie. In Leiden trok Meijer intensief op met Alexander VerHuell. De ‘overeenkomst van studiën en levensrichting’ tussen Meijer en VerHuell - zo schreef de laatste aan een vriend - was de basis voor een innige vriendschap, maar ‘binnen weinig jaren moest ik ook dezen vriendschapsband door den dood verbroken zien’.Ga naar voetnoot51 Meijer leed namelijk aan tuberculose. Na zijn promotie vestigde hij zich als advocaat in Groningen, waar hij enkele jaren later, in 1851, stierf.Ga naar voetnoot52 Zijn leven en dood | |||
[pagina 75]
| |||
vormden de basis voor het fantasierijke verhaal Fulko van VerHuell, die hem ook heeft geportretteerd (zie illustratie) en die tekening ondertekende met de woorden: ‘Oud Redacteur van een Groningschen Studentenalmanak, Pan-Athenaeum en de Leidsche Stud[enten] Alm[anak]. Humorist, Idealist, Mysticus. Overleden aan een langzame uittering. Het zoo lief geschreven stuk Lisse is o.a. van hem. Mijn Fulko is de geïdéaliseerde Fockens’.Ga naar voetnoot53 Afb. 1: Willem Fockens Meijer getekend door Alexander VerHuell.
| |||
[pagina 76]
| |||
ConclusieHet blad Panathenaeum werd geredigeerd door enkele zelfbewuste en schrijfgrage studenten. Hoofdredacteur Meijer was dichterlijk begaafd, maar zijn publicaties beperkten zich tot de almanak. Tezamen met zijn studievriend richtte hij in 1842 een studentenblad op dat plaats moest bieden aan literaire bijdragen van henzelf, maar ook van studenten elders. Een blad dat misschien wel kon wedijveren met De Gids van Potgieter en Studenten-typen van Kneppelhout. De opzet had succes; er verscheen veel mengelwerk in het blad, waaronder werk van Kneppelhout en Potgieter. De bijdragen bestonden voornamelijk uit studentenschetsen van het (ideale) studentenleven en de studentenmaatschappij. Dit nieuwe genre, onder meer geïnitieerd door Kneppelhout en enkele andere Leidse studenten-auteurs, onderstreepte het eigene van de studentenwereld. Het corps, de sociëteit en het ontgroenen pasten daarin als typische kenmerken van de studentenwereld. Het mengelwerk moest ten voorbeeld zijn voor de student. Studenten namen, om het zo te zeggen, elkaar de maat. Al schrijvend en lezend werd duidelijk wat een student eigenlijk was of behoorde te zijn; aan welke vereisten een student moest voldoen, hoe hij zich diende te gedragen, hoe hij zich moest kleden, met wie hij wel en niet moest omgaan. Ook in andere studentenbladen, zoals het Utrechtse Gedenkschriften, stonden deze zaken centraal. In die zin is Panathenaeum kenmerkend voor de vroege studentenpers. Tenminste, voor een deel van de vroege studentenbladen. Het tegelijkertijd te Leiden verschijnende Minerva was veel minder gericht op literaire stukken (hoewel er ook mengelwerk werd opgenomen) en veel meer gericht op het geven van overzichten van examens, promoties en kritische besprekingen van ontwikkelingen in het hoger onderwijs. Dit illustreert mooi hoe het studentenblad nog zocht naar een vorm. Studenten lieten zich nog niet leiden door een bestaand concept. Hoofdredacteur Meijer streefde naar de status van student-auteur in navolging van het groepje Leidse student-auteurs. Daarnaast hoopte de redactie dat het blad de onderlinge band tussen de Groningse studenten zou versterken waardoor misschien zelfs een hereniging tussen de beide partijen bewerkstelligd zou kunnen worden. Heel expliciet kwam dit naar voren bij de bespreking van de almanakken van beide studentenverenigingen, waarin de redactie vooral pleitte voor een hereniging. Dat Panathenaeum invloed uitoefende op de ontwikkelingen in de Groningse studentenmaatschappij, bleek toen voor de commissie, die een definitieve hereniging tot stand moest brengen, ook hoofdredacteur Meijer tot lid werd gekozen. Die keuze was niet verrassend. Het blad had immers vanaf het begin aangestuurd op een hereniging, maar had daarbij wel begrip getoond voor de idealen van Post Chaos Lux. Het blad speelde zo dus een richtinggevende rol in de Groningse studentenmaatschappij. Ten slotte speelde het blad ook een belangrijke rol bij het ontstaan van de notie van een landelijke studentenmaatschappij. De redactie wijzigde in de tweede jaargang de opzet van het blad. Behalve een afdeling mengelwerk bood het blad ook een afdeling boekbeschouwingen en bovendien richtte het zich meer op de ontwikkelingen in het hoger onderwijs. De bezuinigingen in het hoger onderwijs en de opkomst van het beroepsonderwijs leidden tot nieuwe vragen over wat een student was. Waartoe diende | |||
[pagina 77]
| |||
eigenlijk de studie(tijd)? Werd een student opgeleid tot een bepaald beroep of gevormd tot toekomstig lid van de geleerde stand, samen met z'n medestudenten? Het debat leidde tot het besef dat om de belangen van de studenten in het nationaal ingerichte hoger onderwijs goed te kunnen vertegenwoordigen, samenwerking tussen studenten op landelijk niveau noodzakelijk was. De bijdragen van Utrechtse studenten laten zien dat er belangstelling bestond bij studenten om in een studentenblad over deze zaken van gedachten te wisselen. De redactie was dus geslaagd in haar nieuwe opzet. Wat de plannen voor de derde jaargang zijn geweest, blijft gissen. Met het vertrek van de hoofdredacteur kwam een einde aan een tot dan toe succesvol studentenblad, dat misschien nog zocht naar een passende vorm, maar niettemin bijdroeg aan het besef dat de (landelijke) studentenmaatschappij een eigen wereld was met een eigen karakter en eigen belangen, die het beste in een eigen studentenblad konden of zelfs moesten worden besproken. •> annelies noordhof-hoorn verricht in het kader van het lustrum van de Rijksuniversiteit Groningen in 2014 promotieonderzoek naar de geschiedenis van de Nederlandse studentenpers in de negentiende en twintigste eeuw. |
|