Ts. Tijdschrift voor tijdschriftstudies. Jaargang 2006 (nrs 19-20)
(2006)– [tijdschrift] TS– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 17]
| |
Fameus in Zwolle: het korte leven van Nederlandsche Geleerde Fama (1758)
| |
[pagina 18]
| |
Leibniz en WolffGa naar eind2 had daartoe de weg gebaand. Een proces waarbij ook de ontwikkeling van een wetenschappelijke pers in de Duitse landen een belangrijke rol had gespeeld, al vroeg de befaamde Acta Eruditorum te Leipzig in het Latijn en spoedig een toenemend aantal periodieken in het Duits waaronder vaktijdschriften en populairwetenschappelijke bladenGa naar eind3. Enige Duitse universiteiten, met name die te Halle, Leipzig en Göttingen, hadden zich vanaf de jaren dertig ontplooid tot wetenschapscentra met een bovenregionale betekenis, waarvan de renommee ook in de Republiek was doorgedrongenGa naar eind4. Een vergelijkbare ontwikkeling in de vertaalactiviteit: vanaf 1775 werd er in de Republiek meer uit het Duits overgezet dan uit het voorheen favoriete FransGa naar eind5. Dat was de situatie zo'n anderhalf decennium na 1758, het publicatiejaar van het tijdschrift waarover deze beschouwing handelt. Het blad leefde te kort om een trendsetter te mogen heten van de toenemende belangstelling in de Republiek voor het culturele domein oostelijk van haar grenzen. Het is voor de opkomst van deze interesse echter wel illustratief. Waarop zal een studie over het in 1758 verschenen tijdschrift zich moeten richten? Aandacht voor de redactionele formule waarmee het blad vernieuwend pretendeerde te zijn, ligt voor de hand. Dit vergt onderzoek van het Voor-Berigt en van twee andere redactionele verklaringen, bepaald niet eensluidend, waarin het publiek daarover werd onderhouden. Het zijn stukken waarin wordt uitgelegd, hoe het tijdschrift in eerste instantie bedoeld was en hoe het, toen de wind tegen bleek te zitten, door twee metamorfoses die koers zo goed mogelijk trachtte aan te houden. Hiermee samenhangend stelt zich de vraag, of de lezers ook de waren kregen geleverd die hun in deze offertes werden beloofd. Aandacht voor de aard en het gehalte van Duitse onderwerpen in het tijdschrift kan hierbij niet ontbreken. | |
Nederlandsche geleerde famaOp 14 januari 1758 zag te Zwolle de eerste aflevering het licht van Nederlandsche geleerde Fama, een blad dat in zijn ondertitel verzekerde Onzydige Berigten te zullen leveren Van al het Merkwaardige dat in het geleerde Europa voorvalt. Het zou drieëntwintig maal verschijnen, de laatste keer op 19 augustus van het genoemde jaarGa naar eind6, en in die zeven maanden zijn aanvankelijke dwergenomvang zien verdubbelen. Simon Clement en Johannes Adrianus van Santen, boekverkopers te Zwolle en zwagers van elkaarGa naar eind7, gaven het tijdschrift uit. Zij | |
[pagina 19]
| |
Eerste aflevering van Nederlandsche geleerde fama 14 januari 1758.
| |
[pagina 20]
| |
Pamflet van Jan Daniel van Hoven, Fama Famae Vindicata.
| |
[pagina 21]
| |
voorzagen hun product van de mededeling dat het in alle Nederlandsche Steden ‘by de voornaamste Boekverkopers’ verkrijgbaar was en meldden viermaal (onder nrs. 18, 20, 22, 23) welke collega's van dit verspreidingscircuit zoal deel uitmaakten. De naam van het nieuwe tijdschrift kwam voor het beoogde publiek niet aan duidelijkheid tekort. Dit kende Fama uit de antieke mythologie als een gevleugelde godin die over evenveel ogen en oren, tongen en monden beschikte als zij veren aan het lijf droeg. Van een geleerde Fama mocht worden verwacht dat wetenschappelijk nieuws snel door haar werd vernomen om daarna zonder talmen, letterlijk vliegensvlug, over de wereld te worden verspreid. De naam van het nieuwe Nederlandse blad had echter ook nog een speciale eigenschap. Hij riep reminiscenties op aan bladen uit de Duitse landen, waar eerder Die Gelehrte Fama (1711-1717), Die Europäische Fama (1702-1735) en Die Neue Europäische Fama (1735-1754)Ga naar eind8 hadden bestaan. Wie geen vreemdeling was in het Jeruzalem van het tijdschriftenbedrijf, ving uit de naam van het nieuwe blad gemakkelijk een signaal op: ook Nederland had nu eindelijk zijn geleerde Fama. Wie was de naamgever geweest? Met zekerheid viel dit niet te achterhalen, maar het enige lid van de anonieme redactie dat met name bekend is, stelt een stevige kandidatuur. Hij kwam recht uit Duitsland en kende daar de periodieke pers. Jan Daniel van Hoven (Hanau 1705-Kampen 1793)Ga naar eind9, wel in Duitsland geboren maar daar ‘uit Hollandsch bloed gesproten’ zoals hij in zijn pamflet Fama Famae VindicataGa naar eind10 dat het Zwolse blad verdedigt, met veel nadruk verklaart, had te Marburg en Utrecht theologie gestudeerd en daarna in het door Pruisen bestuurde graafschap Lingen de functie van Professor Ordinarius vervuld. Blijkbaar tot genoegen want hij verwierf er de titel van Consistorialrath van de Pruisische koning mee. Toen Lingen tijdens de Zevenjarige Oorlog geplaagd werd door de ‘overlast en onrust van executien en inquartieringen’Ga naar eind11, had hij het besluit genomen uit te wijken naar de Republiek, gedachtig aan de ellende die zijn voorouders in de Pfalz van Franse militairen hadden ondervonden (ffv 16). Ambteloos troostte hij zich in de zomer van 1757, zijn ‘naarste omstandigheden’ (ffv 21), met het schrijven van zijn Antiquitates Euangelicae, een zoveelste toevoeging aan zijn reeds uitgebreide bibliografie. De regering van de stad Kampen redde de geleerde man door hem op 17 oktober 1757 te benoemen tot Professor Ordinarius om de | |
[pagina 22]
| |
abituriënten van de plaatselijke Latijnse School die een academische studie ambieerden, daartoe ‘so veel mogelijk bekwaem’ te maken door ‘de eerste gronden daer van’ reeds in de IJsselstad te leggenGa naar eind12. De gloednieuwe professor beloofde gegadigden te onthalen op oefeningen in ‘de egte en zuivere Latiniteit’, op algemene geschiedenis zoals die in het door hemzelf geschreven handboek Chronotaxis GeneralisGa naar eind13 werd behandeld - met de daarvan onscheidbaar te achten ‘Geographie of Aardbeschryving’ - en ten derde op logica en welsprekendheid. Als vervolgcursus werden lessen in de latere geschiedenis, in ‘de natuurlyke Godgeleerdheid en Regten’ aangeboden en voor wie daar ook nog prijs op mocht stellen onderwijs in het Grieks van Lucas. Dit alles viel, compleet met de verschuldigde lesgelden, in Fama (F 13-16) te lezen. Ook later werd informatie over Van Hovens programma in het tijdschrift gedetailleerd bekend gemaakt (F 25-26, 255-256). Het lijdt geen twijfel dat hij het in het blad voor het zeggen had. Een voorbeeld daarvan is de bespreking van zijn boven genoemde Antiquitates Euangelicae (F 93-95), aangeprezen als een boek vol ‘nieuwe ontdekkingen’ en ‘geen opgewarmde kost’. Hoger mocht de lofzang niet gaan, aldus de recensent, want dan zou het lijken of de drukkers, Clement en Van Santen, die dit werk en ook de Fama uitgaven, hun eigen product lieten ‘opvyzelen en aanpryzen’. Een doorzichtige methode om het werk aan te bevelen. Zeker als daar nog een uitgebreide voetnoot bijkomt die suggereert dat Van Hoven terzake een expert mocht heten. Had hij hetzelfde onderwerp al niet eerder behandeld in de Hamburgsche vrye oordelen?Ga naar eind14 Dat hij Fama alleen had geschreven, ontkende Van Hoven overigens na de ondergang van het blad met klem. Hij was ‘de enige Schryver van de Fama niet’ geweest. Dit dementi liet hij in zijn verdedigingspamflet vergezeld gaan van een, naar zijn mening, overtuigend bewijs. Degene tegen wie hij zich te weer stelde, had hem uitgemaakt voor een pocher, een praalhans die snoefde met zijn kennis van het Hebreeuws. Die man zal wel op dat idee gekomen zijn, riposteerde Van Hoven, doordat er onlangs in Fama een bespreking stond met nogal wat Hebreeuws erin. Maar...die recensie is ‘van ene andere zeer geleerde hand herkomstig’. Geen eenmansredactie dus. Van Hoven vroeg zich verontwaardigd af, waar hij zich ‘enig Hebreeuwsche geleerdheid toegeëigend, of enig onderwys in die taal ooit of ooit beloofd’ had (ffv 3, 13; F 247-251). Dit spoort met het gegeven dat het stadsbestuur van | |
[pagina 23]
| |
Kampen niet Van Hoven, maar conrector Nicl. Van Ness met het onderwijs in het Hebreeuws had belast ten behoeve van toekomstige theologanten. Hoe vaak Van Hoven zo'n ‘andere zeer geleerde hand’ toegestoken kreeg, valt voorshands niet te bepalen. Wordt dus de redactie van Fama alleen op zijn naam gesteld, dan geschiedt dit onder beneficie van inventaris. | |
Voor-berigtMet een kort maar substantieel woord vooraf stelde de redactie van Fama zich voor aan het Nederlandse lezerspubliek (F 1-4). Een prelude die begint met het constateren van een wonderlijk manco. Het had haar - zij schreef ‘ons’ - al heel wat jaren verbaasd dat in de Republiek geen ‘geleerde Couranten’ verschenen. Duitsland grossierde in dit ‘zo nodig als nuttige’ tijdschrifttype. Nederlanders bestelden die bladen tegen hoge kosten van over de grens. Wat onder dit soort periodieken te verstaan? Bladen die ‘gene volledige uittrekzels, maar een kort oordeel en proefjes van nieuwe Boeken’ aanboden, zo legt een latere passage in Fama deze term uit (F 113). Dat de Republiek dit soort tijdschriften miste, zag de redactie als een uitnodigend gat in de markt. Ze had besloten daar in te springen en beloofde de lezers onder meer ‘een volkomen uittrekzel uit alle hoogduitsche geleerde Couranten [te] leveren’, een fikse kostenbesparing voor het publiek. Was het genus ‘geleerde courant’ in de Republiek inderdaad onbekend en bestond er daar behoefte aan? Lang geleden, in 1715, had Henri du Sauzet het in Den Haag met een dergelijk blad in de Franse taal geprobeerd, wekelijks verschijnend. Zijn Nouvelles Littéraires hadden het een paar jaar uit weten te houden. Zij rapporteerden kort, verschaften geen uitvoerige ‘Extraits’ zoals de befaamde journaux van Bayle en diens navolgers en zochten het in de actualiteitGa naar eind15. Geheel onbekend was het bedoelde tijdschrifttype in letterlievend Nederland dus waarschijnlijk niet. En dat er inmiddels behoefte aan bestond, bleek zonneklaar toen Elie Luzac op 2 januari 1759, kort na de teloorgang van Fama, zijn succesrijke Nederlandsche letter-Courant introduceerdeGa naar eind16. Tussen dergelijke kranten en het traditionele geleerdentijdschrift zoals de Boekzael der Geleerde Werrelt, met zijn uitgebreide, soms ellenlange uittreksels, gaapte dus een afgrond van verschil. De Famaredactie distantieerde zich duidelijk van dit soort journalistiek door expliciet te verklaren dat boeken waarvan ‘genoegzame uittreksels in de boekzaal’ te vinden waren, geheel zouden worden | |
[pagina 24]
| |
overgeslagen, of slechts ‘met weinige woorden’ aangeroerd. Uiteraard hield deze begrenzing van activiteiten ook een toezegging in. Fama beloofde de Boekzalisten niet voor de voeten te lopen. Een modern ogende opzet, aandacht voor de Duitse geleerde wereld, het waren beloften die de redactie direct koppelde aan het medium der geleerde kranten uit de Duitse landen. Vreemd is dat zij er in één adem bij zei dat dit instrument niet deugde, althans mank ging aan één onvergeeflijk gebrek. Dat van een bekrompen confessionalisme. ‘Alle Hoogduitsche geleerden Couranten en journalen [waren] alleen in handen van onze broeders de heeren Lutheranen’. Gereformeerde publicaties werden verzwegen of niet al te gunstig beoordeeld, lutherse boeken opgehemeld. De meeste geleerde kranten werden immers geredigeerd door docenten die aan de - lutherse - hogescholen de dienst uitmaakten. Het ergst misdroeg zich in dit opzicht, aldus Fama, ‘eene der beroemste Couranten, die in Westphalen’ uitkwam. Verscheen er dan zo'n blad in Westfalen? Nee wanneer men die naam in de huidige zin opvat. Maar de redactie handhaafde hier haar eigen aardrijkskunde, die van Van Hoven. Hij verdeelde Duitsland in ‘westphaals en bovenlands’ gebied en situeerde bijvoorbeeld Halberstadt nog in Westfalen (FFV 10, 16, 18). Welk blad dan wél bedoeld was, blijft echter onzeker. Duidelijk herkenbaar daarentegen is in de tekst van het ‘Voor-Berigt’ de hand van Van Hoven. Het stuk verwijt de Duitse geleerde kranten ‘een zoort van Monopoly in de geleerdheid’ na te streven, ietwat ‘onreedlyk [...] in de vrye geleerde Wereld’. De eerder gelaakte lutherse partijdigheid zou, dat kwam daar nog bij, ook de Duitse boekenproductie kenmerken. Als bewijs konden de nieuwtestamentische studies van ‘den vermaarden Hamburgschen Letterheld J.Ch. WolfGa naar eind17 gelden. Daarin werden gereformeerde werken - Latijnstalig of Nederlands, dat maakte niet uit - systematisch genegeerd. Als tegenwicht zouden met gemak een stel kwatrijnen te vullen zijn met calvinistische curae posteriores in Novum TestamentumGa naar eind18. Dat echter was nu precies het soort studies waaraan Van Hoven zich gaarne wijdde, zoals uit zijn publicatielijst blijktGa naar eind19. Herkenbaar is Van Hoven in het ‘Voor-Berigt’ ook door de strijdlustige toon van dat stuk. Zijn leven lang toonde hij zich een polemicus met neiging tot querulantisme. Hem was het wel toevertrouwd de berichtgeving in de Duitse geleerde kranten die hij overigens waardeerde, voor zijn landgenoten te | |
[pagina 25]
| |
zuiveren van lutherse eenzijdigheid. Een intellectueel apostolaat. Fama zou dus, belofte van de redactie, aanvullen wat die bladen ‘overgeslagen’ hadden. Die informatie zou men, ‘door eene goede correspondentie met alle gereformeerde Hoge Scholen opsnuffelen, en getrouwelijk zonder franjes mededelen’. Weg met het laakbare ‘onderscheid van gezindheid’ in de geleerde journalistiek. Minder ideologisch en aanzienlijk concreter is de tweede helft van het ‘Voor-Berigt’. Welgeteld stelt de redactie het publiek hier zes voorzieningen in het vooruitzicht. Ten eerste zal zij de essentie meedelen van de nieuwste tijdschriften, zowel die over geleerde als over ongeleerde onderwerpen. Niemand kan die allemaal kopen en lezen. Vooringenomenheid bij velen is het gevolg, waartegen voorlichting door Fama zal helpen. Nobel voornemen, maar wat doet informatie over de ‘ongeleerde wereld’ in een Geleerde Fama? Om te verduidelijken wat zoal de bedoeling is, wordt verwezen naar de publiciteit rond ‘de Nieukerkse Zaak’, de omstreden religieuze opwekkingsbeweging te Nijkerk uit de jaren 1749-1750Ga naar eind20. Voorts naar de pamflettenstorm betreffende het ontslag van de Zwolse predikant Antonius van der Os in 1755Ga naar eind21. Ook naar ‘het verschil van de Heren de Wit’, de in 1757-1758 woedende pennenstrijd tussen orangisten en staatsgezinden over de waardering van de beroemde Dordtse gebroeders. Tenslotte naar de kwestie-Tyken, een actuele zedenzaak rond de Amsterdamse dominee Jacobus TykenGa naar eind22. Een wel bijster ‘ongeleerd ‘onderwerp, dit laatste. Als tweede bood de redactie aan weerwoorden te plaatsen van lieden die zich beledigd voelden, mits deze epistels franco werden toegezonden, niet anoniem waren en door de redactie mochten worden gekuist van smaadwoordenGa naar eind23. Wat te denken van de volgende twee aanbiedingen in het ‘Voor-Berigt’? Met de actualiteitseis van het genus ‘letterkrant’ stroken ze slecht, met de hobby's van de dominante redacteur Van Hoven, gezien diens oeuvre, uitstekend. Beloofd worden ‘nieuwe aanmerkingen’ uit eigen koker over Bijbel, Romeins recht of antieke auteurs, mocht stof van nieuwe boeken komen te ontbrekenGa naar eind24 en informatie over ‘oudere rare boeken’ die in de bibliografische lexicaGa naar eind25 gemist wordt of daar ten onrechte als zeldzaam staat opgegeven. Berichten over beroemdheden en bekendmakingen, bekende topics uit de toenmalige geleerde bladen, sluiten de rij voornemens af. Alles tezamen meer een amalgaam dan de vrucht van een eenheidscheppende visie. | |
[pagina 26]
| |
Aan het slot van het ‘Voor-Berigt’ nog de mededeling dat Fama zaterdags zal verschijnen en anderhalve stuiver kost. | |
Eerste rondeIn de eerste veertien afleveringen van Fama volgde de redactie min of meer de koers die zij in het ‘Voor-Berigt’ had uitgezet. Het ‘letternieuws’ dat zij verschafte, kwam vijfenveertig maal uit de Duitse landen en betrof tijding uit negentwintig steden, Berlijn, Leipzig en Jena voorop. Daar staan twintig berichten uit de Republiek tegenover, het grootste aantal uit Amsterdam. Een goed zichtbare bron voor Duits nieuws waarvan de redactie zich bediende, is de ‘Geleerde Courant’, uitgebracht door ‘de Heren Göttinger’ (F 92, 95 en passim), de Göttingsche Anzeigen von Gelehrten SachenGa naar eind26. Lang niet altijd vermeldde de redactie expliciet dat zij een bericht had ontleend aan deze kwaliteitskrant, wat ontdekking van die bron uiteraard niet uitsloot. Dat is mooi te zien in het Haagse exemplaar van Fama. Een achttiende-eeuwse gebruiker noteerde daarin dat bepaalde ‘Proef-stukjes’ uit Frankfort aan de Oder eerder besproken waren in ‘Gött. Anz. 1757’ (F 65)Ga naar eind27. Niet onwaarschijnlijk dat de schrijver van het bewuste artikel in Fama zijn Duitse collega dank verschuldigd was. Een eveneens gemakkelijk herkenbare Duitse bron van het Zwolse tijdschrift wordt door de redactie aangeduid als het Nieuwe Geleerde Europa (F 65, 96, 105 en passim)Ga naar eind28. Zij placht eruit te putten om de levensloop van ‘Mannen van aanzien’ te beschrijven, een belofte uit het ‘Voor-Berigt’. Enkele malen maakte het Nederlandse blad ook nadrukkelijk melding van Van Hovens aanwezigheid in Duitse media Zo ging het er niet aan voorbij dat de ‘Gottinger geleerde Courant van het voorledene jaar’ een publicatie van hem had neergesabeld, maar - men hoort de beledigde zelf - een rechtmatig verweer was al gedrukt (F 12). Ook wilde het blad er graag aan herinneren dat Van Hoven in het verleden zekere studie had gepubliceerd in de Hamburgsche vrye oordelenGa naar eind29: een samenvatting in Fama ging daarbij. Bij uitstek kenmerkend voor de werkwijze die de Famaredactie in de eerste veertien nummers pretendeerde te volgen, was bondigheid. ‘Bestek en beknoptheid’ verdroegen geen lange uittreksels (F 87). Inderdaad tellen deze afleveringen slechts één artikel dat een heel nummer vult, ook één dat drievierde ervan in beslag neemt en vier die ruim de helft ervan opeisen. Met zogeheten ‘Proefjes’ (F 21, 87), degelijk besproken fragmenten uit het | |
[pagina 27]
| |
te recenseren werk, werd getracht kortheid met kwaliteit te combineren. Tegenstrijdig hiermee is dat de recensent herhaaldelijk de vrijheid nam uit eigen koker ‘een woortje by te voegen’, bijvoorbeeld om de exegeet Wolf te kritiseren (F 63 sq.). Scherp omschrijven wat de tegenstander vindt, acht Fama in het debat een deugd (F 21), maar ‘scherpe wapens’ hanteren heet ouderwets (F 88). Toch ziet men in het tijdschrift een auteur uitmaken voor ‘Dwaalgeest’, iemand met ‘verwarde stellingen’ (F 37) en wordt een ander, eveneens een exegeet, weggezet als ‘vrevel’ (misdadig) (F 95). De tekstbezorger van een Hoogliededitie blijkt geen benul te hebben van oosterse talen of genreleer, maar ach: stichtelijk is zijn boekje wel (F 34). Morele kritiek op de ‘Hoge Overigheid’ waardeert de gezagsgetrouwe redactie niet erg (F 90). Regelmatig betreffen haar opmerkingen in boekbesprekingen omissies, kennelijke onjuistheden in bijvoorbeeld namen, manco aan nieuwe gegevens, lacuneuze bewijsvoering en niet geldige vergelijkingen waarvan de termen ongelijkwaardig zijn. Samen een deugdelijk kritisch raster. Met introducties als ‘Wy houden het daar voor...’ geeft de redactie graag haar eigen mening te kennen. Instemming, afwijzing, verwerping ook van meerdere standpunten tegelijk die onderling tegenstrijdig zijn, wisselen elkaar dan af (F 91). Tot haar dienstverlening rekende de redactie adviezen aan auteurs, suggesties voor herdrukken, informatie over de doelgroep van een werk - bijvoorbeeld de academische jeugd - en de identificatie van anonieme auteurs. Het laatste soms averechts (F 67)Ga naar eind30. Herhaaldelijk opperde de redactie dat een goed bevonden buitenlands werk recht had op een vertaling in het Nederlands. Rest de vraag, hoe het qua behandelde onderwerpen gesteld was met de wetenschappelijkheid van Fama. Dat de krant inhoudelijk zo geleerd was als haar titel proclameerde, lijdt voor de eerste veertien nummers geen twijfel. Maar het was wel een geleerdheid met een eenzijdig profiel. Dit niet zozeer door de karige verstrekking van nieuws uit kenniscentra als Londen en Parijs, begrijpelijk gezien Fama's oriëntatie op de Duitse landen, als wel door de armetierige berichtgeving over de natuurwetenschappen. Een enkel artikel over plantkunde (F 19-21), over elektriciteit, de wiskunde van Euler (F 99-100) en over de dood van Réaumur (F 88) is wel erg weinig. Antieke filologie, geschiedenis en tijdrekenkunde, bijbelexegese en ook Romeins recht bezetten daarentegen in het tijdschrift ereplaatsen. Een redactionele beschouwing over Romeinse rechtstermen in brieven van Paulus | |
[pagina 28]
| |
combineert twee van deze aandachtsvelden (F 41-45). Bijzondere waardering toonde de redactie voor schrijvers die met hun kennis van antieke Griekse auteurs ‘den originelen Text’ van het Nieuwe Testament wisten te verdedigen tegen ‘allerlei bedillers en vitters’ (F 109), speciaal tegen socinianen die de godheid van Christus waagden te betwisten. Zelf huldigde de redactie als principes dat kennis van de letterlijke betekenis van een Schriftuurtekst aan elke theologische bespiegeling vooraf behoort te gaan en dat de vier Evangeliën volstrekt overeenstemmen. Kleine publicaties met diepgravend exegetisch speurwerk zoals de studie van Ferdinand StoschGa naar eind31 over de Jusdasbrief waren bij de redactie zeer in tel. Liever dergelijke ‘Curae posteriores’ dan folianten vol oude koek (F 26-30). Vaak koos de redactie op exegetisch gebied een behoudende positie. Zo wees zij de theorie af dat de overeenstemming der codices waarin de Massoretische bijbeltekst is overgeleverd, op overleg der transcriptoren berust en de ‘ongeschondene zuiverheid’ van de oerversie niet bewijst (F 95). Unionisme dat de negatie der geloofsformulieren bepleitte ter wille van de eenwording van lutheranen en gereformeerden oogstte bij de redactie een bedachtzaam onthaal. Voorstellen om de gereformeerde formulieren juist met dwang op te leggen en allerlei toe te voegen waar de Dordtse vaderen niet eens aan gedacht hadden, zoals van conservatieve, voetiaanse zijde werd bepleit, wekten daarentegen haar hevige weerzin. Zij sprak van een ‘Nederlandsche inquisitie’ en noemde de voorstellen ‘harssenschimmen, dweperyen en vitteryen’ (F 77-80)Ga naar eind32. Een tolerant standpunt. Van het leerstuk der best mogelijke wereld, paradepaard van het leibniz-wolffianisme, was in Fama herhaaldelijk sprake (bijv. F 23). Van de kritische vraag, hoe in een dergelijke wereld kwaad kan bestaan eveneens. Geen nieuwe vraag, vond de redactie. Zij noemde het probleem ‘dit oude poppetje’, soms in een nieuw jasje, maar zich steeds verradend door ‘zyn gryzen baard’. De doopsgezinde theologiestudent Allard Hulshoff viel onder het pseudoniem Alethofilus Fileusebius het optimisme van Leibniz-Wolff aan en zag zijn Beschouwing der beste wereld (Amsterdam 1758) prijzend besproken in de gezaghebbende Nouvelle Bibliothèque GermaniqueGa naar eind33. Eerder had Fama een negatief oordeel geveld en onder meer betoogd dat Hulshoff ‘enkel als een Philosooph’ redenerend, over het hoofd had gezien dat ook de Openbaring tot de best mogelijke wereld behoort. Gods antwoord op de vraag over het | |
[pagina 29]
| |
kwaad. Voorts dat vrijheid en noodzakelijkheid niet strijdig zijn, zoals Hulshoff wilde, mits menselijke vrijheid wordt onderscheiden van de noodzaak van ‘Gods ontwerp’. Aanhangers van de genoemde filosofie ‘als gevaarlyke Luiden [...te] brandmerken’, wat Hulshoff had gesuggereerd, vond bij de tolerante recensent geen gehoor (F 49-55). In de internationale discussie over de theologische duiding van natuurrampen die werd gevoerd naar aanleiding van de verwoestende aardbeving te Lisssabon in 1755, had Fama niets nieuws te melden. ‘s Hemels strenge wraek’ (F 82)Ga naar eind34 vormde voor haar blijkbaar een voldoende verklaring van de ramp, de oude straf-op-de-zonde-idee. Hoe anders dacht Voltaire daarover. Maar die werd in Fama dan ook geportretteerd als ‘een bediller der H. Schriftuur, een twyffelaar in 't Stuk van de voorzienigheid, en een veragter der reformatie (F 47). | |
Op weg naar het eindeAflevering 14 eindigde met een verrassende ‘Bekentmakinge’: Fama zou ‘tot meer gemak, en voordeel van de Heren Lezers’ voortaan om de veertien dagen verschijnen en een ‘heel vel’ beslaan. Een opzienbarende aankondiging: hier werd een breuk met het concept uit het ‘Voor-Berigt’ geannonceerd, een metamorfose in het vooruitzicht gesteld en wel op zeer korte termijn. Twee weken later zorgde de redactie voor een toelichting. Zij toonde zich bezeerd en scheen zich af te vragen hoe er zwijnen konden bestaan die de parels niet lustten die Fama hun had voorgezet. Voor drie soorten quasi ‘geleerden’, zo reageerde de redactie haar boosheid af, werd het blad in ieder geval niet geschreven. Voor de categorie die ‘uit Journale en Boekzale ene masque van geleerdheid’ op wilde doen, maar geen zin of tijd had om zelf een goed boek in te zien. Voor de ‘rustende Geleerden’, zeer jonge mensen vaak, die tevreden waren met de boeken uit hun academietijd en niet door zo'n blad als Fama in hun rust gestoord wilden worden. Voor de ‘Ambagtsgeleerde’ tenslotte, de grootste groep, die alleen las wat haar beroepsbeoefening ten goede kwam. Een categoriale Publikumbeschimpfung, gemunt echter op groepen ver buiten het vaarwater dobberend waarover het hoogintellectuele Fama koerste. Het lezerspubliek waaraan niet laatdunkend kon worden voorbijgegaan, was duidelijk een ander. Uit het begin van deze redactionele verklaring vangt men er een herkenbaar beeld van op. Dat stuk | |
[pagina 30]
| |
opent met de excuserende gemeenplaats dat geen begin meteen volmaakt is, ook dat van Fama niet, gevolgd door een tweede cliché: mensen verschillen in ‘smaak, inzigt en doelwit’. Zo'n verschil deed zich voor tussen ontevreden Famalezers en de redactie. De spijtoptanten stelden een onvervulbare eis: ‘volledige uittrekzels’. Daaraan viel niet te voldoen omdat een ‘geleerde Courant’, aldus de redactie, te kampen had met tweeërlei bestek, te weten ruim aanbod en een kleine omvang. De klagers maakten ten onrechte ‘geen onderscheid tusschen een Boekzaal en ene geleerde Courant’. De redactie hield echter haar rug niet recht. Uit afkeer van ‘dat Ondier Hebbe-Regt’ toonde zij zich bereid tot een concessie, door haar bestempeld als ‘ene kleine verandering’. Een conflict met de cliëntèle zou het tijdschrift denkelijk niet overleefd hebben, maar ‘klein’ was de tegemoetkoming bepaald niet. Om ruimte te winnen zouden de afleveringen tweemaal zo groot worden, wat uiteraard de plaatsing van langere stukken veroorloofde - in strijd met het oorspronkelijk concept - en tweewekelijksheid zou de kosten drukken. Per nummer van een heel vel zou tweeënhalve stuiver betaald moeten worden, een prijsverlaging want de oude versie van het tijdschrift, een half vel groot, had anderhalve stuiver gekost. Het is zonneklaar dat de redactie niet van harte tot de betreffende maatregel overging. Haar gehechtheid aan de kortere periodiciteit van een echte geleerde krant liet ze blijken door onmiddellijk aan te bieden ‘nu en dan’ een nummer ‘tusschen beide’ uit te brengen. Bij voorkeur gevuld met degelijke academische verhandelingen, stukken die maar al te vaak bij het publiek onbekend bleven. Ja, ook aan veel universiteiten. Men werd ‘nauwlyks op de ene Academie gewaar, wat op de andere’ [voorviel]. De redactie was graag bereid betogen van ‘Hoog-leeraars en Disputanten’ te publiceren. Gloorde er bij haar nog een sprankje hoop op zoiets als hooggeleerde tussennummers? De negen afleveringen nieuwe stijl die nog verschenen, brachten, zoals beloofd was, een aantal artikelen van grotere lengte dan voorheen, waarvan er zes een halve aflevering opeisten of meer. Aan de stijl van aankondigen en recenseren veranderde niet veel, al bleek de redactie af en toe bereid wat uitvoeriger samen te vatten. Of dit een effect van nieuw beleid was of meer een demonstratie van goede wil, valt moeilijk uit te maken. Opvallend is dat het aantal berichten uit Duitsland sterk terugliep, dit zowel in absolute zin als | |
[pagina 31]
| |
ten opzichte van mededelingen uit Nederlandse steden die nu de meerderheid vormden. Ging de correspondentie met Duitse informanten achteruit waarvan het ‘Voor-Berigt’ spreekt, naarmate redacteur Van Hoven langer in de Republiek verbleef? Qua thematiek bleek de redactie haar voorkeuren niet verloochend te hebben. Boeken over historische onderwerpen, maar vooral over bijbelwetenschap genoten haar bijzondere belangstelling. Opvallend aanwezig zijn drie diepgravende exegetische studies, ontsproten aan haar eigen inventie. Zij handelen respectievelijk over parabels (F 161-169), over paulinische teksten betreffende lijden en verdienstelijkheid (F 193-196) en over de zondeloze toestand, ‘staat der regtheid’, van Adam in het Paradijs (F 209-218). Laatstgenoemd vertoog was, zo werd te kennen gegeven, grotendeels overgenomen uit Van Hovens verhandeling Adam, der erste Vasall (Lingen 1753). Een curieus stuk dat Adams positie tracht uit te leggen met behulp van middeleeuwse rechtstermen, zoals behandeld in Samuel Stryks Examen Juris Feudalis.Ga naar eind35. Interessant is hierbij de door de redacteur beleden theoretische opvatting ‘dat alle wetenschappen een zekere verknogtheid met malkanderen hebben’ en dat het nuttig is ze met elkaar te vergelijken, zonder ze onderling te verwarren uiteraard (F 212). Veel waardering toonde Fama voor een vervolg van Ferdinand Stosch's studie over de Judasbrief, een rijke toevoeging aan Wolfs ‘curae’, al was het door tijdgebrek van de auteur misschien wat haastig op papier gezet (F 225-232). Een vriendelijk verwijt, dit laatste, maar Fama kon ook in deze tweede reeks afleveringen scherp zijn. De predikant en hoogleraar aan de Illustre School te 's-Hertogenbosch Herman Gideon Clemens werden de oren gewassen, omdat zijn Lucascommentaar al het vereiste zou missen: oordeel, standpunt in controverses, historische toelichting, maar het was stichtelijk genoeg om lezers onder ‘het gemeen’ te vinden (F 138-139). De ‘bitze en partydige recensie’ waarmee de jurist C.F. WalchGa naar eind36, overigens een door Fama gerespecteerd geleerde, Van Hovens juist verschenen Entwurf einer pragmatischen und unpartheyischen Friedens Geschichte, een werk met unionistische trekken, had willen beschadigen, werd hem in het tijdschrift ingepeperd (F 206-207). Mag de inhoud van het tijdschrift bepaald geen afspiegeling heten van de toenmalige ontwikkeling der diverse wetenschappelijke disciplines, op het gebied van de bijbelwetenschap bood Fama het publiek een memora- | |
[pagina 32]
| |
bele verscheidenheid. Zo besprak de redactie de Nederlandse vertaling van een verlicht betoog over de betekenis van bezetenheid in het Nieuwe Testament van de hand van de Engelse theoloog Arthur Ashley SykesGa naar eind37. De studie kon haar goedkeuring wegdragen, werd althans verre geprefereerd boven het werk van de Nederlander Balthasar Bekker die zich in de vorige eeuw ook met demonologie, speciaal met de vraag of de duivel de oorzaak is van bezetenheid, had beziggehouden (F 139-140). Waarderende maar kritische aandacht schonk het tijdschrift aan een studie van Anthony de Stoppelaar, predikant te Oudenbosch, over inlassingen in bijbelvertalingen. Die waren, aldus de redacteur, vaak onnodig, onjuist, of gewenst maar onvolledig (F 178-182). Een filologisch hoogstandje als de samenvatting van een Groningse disputatie over dieren-, vissen- en vogelnamen in de Bijbel, vol Grieks en Hebreeuws, zal niet voor iedere lezer toegankelijk zijn geweest (F 247-251). Het was dit stuk dat een vijand van Van Hoven tot de eerder vermelde beschuldiging van geleerddoenerij verleidde. Een opvallende verschijning in deze tweede fase van het tijdschrift vormt een vervolgartikel over een werk dat ‘de krygskundige geaardheid’ van Fransen en Duitsers heette te beschrijven, maar daarbij ook tal van andere aspecten van de cultuur van beide volken betrok (F 183-191, 196-203). Het Franse vertoon van superioriteit wordt onthaald op ironie. Van Voltaire wordt onparlementair gezegd ‘dat hy barst van verwaandheid en laatdunkendheid’. Zijn Henriade is een ‘meesterstuk’, maar zijn filosofische geschriften deugen allerminst. Gelukkig heeft hij, naar verluidt, ‘den verfoeylyken berymden Zendbrief aan Urania’ (Epitre à Uranie 1732) niet op zijn geweten. Dat was echter een vergissing in het te recenseren werk, door de klakkeloos naschrijvende redacteur blijkbaar niet opgemerkt (F 190-191). | |
Laatste strohalm en teloorgangOp 5 augustus 1758 luidde Fama de bel om een derde etappe aan te kondigen, voor dovemansoren naar spoedig zou blijken. Nummer 22 besloot met een ‘Bekentmakinge’, weliswaar verstrekt door de ‘Uitgevers’ van het tijdschrift, maar een stuk waarin de stem van de redactie duidelijk meeklonk. Gemeld werd dat het blad nog slechts geleverd zou worden aan intekenaars die zich binnen zes weken moesten opgeven. Dat kon geschieden bij adressen in negentien onder de mededeling opgesomde plaatsen in de | |
[pagina 33]
| |
Titelblad van Fama.
| |
[pagina 34]
| |
Republiek - in Duitsland werden Bremen, Lingen en Lemgo genoemd - ‘en verder by de voornaamste Boekverkopers in alle Nederlandsche steden’. Gegadigden zouden per half jaar ‘maar’ dertig stuivers hoeven te betalen, welgeteld de op dat moment geldende prijs van twaalf afleveringen van een heel vel, en ‘tegen het einde des Jaars Titulblad en Register tot ieder deel voor niet krygen’. Blijkbaar zochten de uitgevers door intekening te vragen een garantie voor de afzet van hun product. Dan het bestanddeel van dit communiqué dat door de redactie moet zijn geleverd. Zij beloofde elke aflevering, ‘ieder stuk’ - dat ‘ieder’ was bepaald iets nieuws - te beginnen met ‘een kort vertoog, of nieuwe verklaring’ van een duistere passage in de Schrift of een antieke auteur. Daarna zou informatie volgen over de beste nieuwe boeken, of zeldzame oude werken, zoals voorheen. De lezers konden verzekerd zijn van vrijmoedige maar onpartijdige beoordeling, toevoeging van korte verhelderende opmerkingen en verwijzing naar reeds bestaande, klare en bondige literatuur over de aangeroerde onderwerpen. Kortom: de redactie zou blijven doen wat ze ‘in No. 1 beloofd’ had. Zulks zonder ‘andere gelyksoortige schriften’ te schaden. Met name niet door te streven naar dat ‘geletterde Monopolium’ dat in het ‘Voor-Berigt’ zo principieel veroordeeld was. Een duidelijke offerte. Waren er onvoldoende ‘Liefhebbers’ om in te tekenen, dan zou het de redactie niet spijten ‘het werk te staken’. Na veertien dagen verscheen als laatste ‘stuk’ op 19 augustus 1758 No, 23 van Fama. De intekeningstermijn van zes weken was toen nog niet verstreken. Het is zeker dat er niet meer afleveringen verschenen zijn. De ‘nodige Registers’ met schriftuurplaatsen en Griekse woorden die de uitgevers met het ‘Titulblad’Ga naar eind38 naleverden, vermelden geen enkel paginanummer dat hoger is dan 256, waarmee No. 23 eindigt. En in zijn verdedigingspamflet Fama Famae Vindicata, daterend van 28 oktober 1758, verzekert Van Hoven dat het tijdschrift, ‘als het ons behaagd, de Fama te continueren’, zich niet op het terrein van de Boekzaal der geleerde Werrelt zal begevenGa naar eind39. De zes weken waren toen verlopen: Fama was nu definitief doodGa naar eind40. Wat was de overlijdensoorzaak? Daarover kunnen slechts vermoedens worden uitgesproken, zoals de eerder genoemde regionale, perifere locatie van het tijdschrift, voorts de overdosis bijbelexegese en het vrijwel ontbreken van berichtgeving over de opkomende natuurwetenschappen die het | |
[pagina 35]
| |
tijdschrift voor bepaalde categorieën lezers onaantrekkelijk kunnen hebben gemaakt. Daarbij komt als mogelijke derde oorzaak dat Fama op de valreep in de politiek was gegaan, slecht strokend met de geleerde pretenties van het blad, zo zouden sommigen gedacht kunnen hebben. Er woedde toen in de Republiek een felle discussie over legeraugmentatieGa naar eind41 Men was in de Zevenjarige Oorlog weliswaar neutraal weten te blijven, maar beschikte over onvoldoende troepen om zich te verdedigen, wanneer de Republiek door een der belligerente mogendheden zou worden aangevallen. De schrijver van het pamflet Vrye gedachten wegens de vermeerdering van 's Lands krygsmacht [...]Ga naar eind42 had betoogd dat vermeerdering van de landmacht onnodig was en de neutraliteit van de Republiek in de waagschaal stelde. Fama noemde in de laatste aflevering van het blad de schrijver van dit stuk een heethoofd wiens argumentatie op ‘blote onderstellingen’ (F 241-242) berustte en brak zijn redenering tot de grond toe af. Misschien om een wit voetje te halen bij de Overijsselse overheid die, anders dan de bestuurders van de zeegewesten, aan een toereikende verdediging van de oostgrens hechtten. De aangevallene nam wraak met zijn pamflet Non plus ultra, of Vaarwel [...]Ga naar eind43, waarin hij onder meer de journalistieke eer van Fama aanrandde. In zijn hier eerder genoemde verdedigingspamflet Fama Famae Vindicata maakte Van Hoven zijn tegenstander uit voor een Fransgezinde katholieke landverrader, tevens vrijdenker, en hield hem krachtig voor dat zijn geleerde krant en een boekzaal zeer verschillende dingen waren. Maar Fama was toen al overleden.
·> jan de vet is emeritus bijzonder hoogleraar cultuurgeschiedenis van de Radboud Universiteit. Hij publiceerde onder meer over periodieken uit de zeventiende en achttiende eeuw, cartesianisme en spinozisme, de Verlichting, achttiende-eeuwse letterkunde en moderne Nederlandse poëzie. |
|