Ts. Tijdschrift voor tijdschriftstudies. Jaargang 2006 (nrs 19-20)
(2006)– [tijdschrift] TS– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 39]
| |
Tussen spot en ernst: de veranderende gezichten van het weekblad Madrid Cómico (1880-1905)
| |
[pagina 40]
| |
Deze ontwikkelingen worden in de hand gewerkt door verbeteringen op technologisch gebied, zoals een meer geavanceerd productieproces, maar ook door een betere infrastructuur, een grotere mate van persvrijheid en door een groeiend lezerspubliek.Ga naar eind2 Vergeleken met andere Europese landen is de vooruitgang echter schijn; Spanje loopt ver achter bij bijvoorbeeld Frankrijk en Engeland wat betreft industrialisatie en infrastructuur, en door het deficiënte Spaanse onderwijsstelsel is het analfabetisme, met uitzondering van de beter gesitueerden in de grote steden, nog altijd wijdverbreid. En ook de vrijheid van meningsuiting laat in de praktijk te wensen over. Het grote aanbod aan kranten en tijdschriften in met name Madrid en Barcelona geeft bovendien aan dat er dan wel een tendens naar kapitalistische ondernemingen mag zijn, maar dat het concentratieproces dat daar inherent aan is en waarbij verschillende kleine kranten samen opgaan in één grote, nog niet zo heel ver is gevorderd. Het aanbod is niet alleen groot, het is ook heel gevarieerd. Naast dagbladen met een algemeen informatief karakter zoals El Imparcial (1867-1933), El Liberal (1879-1936) en La Epoca (1849-1936), verschijnen tal van geïllustreerde bladen, zoals de prachtig uitgevoerde Ilustración Española y Americana (1869-1921) en later ook de minder chique Blanco y Negro (1891-1936) en Nuevo Mundo, dat in 1894 het levenslicht ziet. Verder is er nog een groot aantal publicaties voor specifieke doelgroepen (vrouwen, kinderen, katholieken, arbeiders en bijvoorbeeld liefhebbers van het stierenvechten). De oplagen van deze bladen zijn, zoals te verwachten valt gezien het geringere aantal lezers, beduidend lager dan in andere Europese landen. Tegen het einde van de 19de eeuw drukte het periodiek met de hoogste oplage in Spanje, El Imparcial, tussen de 120.000 en 140.000 exemplarenGa naar eind3 terwijl in Frankrijk Le Petit Journal in 1870 al een oplage had van 300.000 exemplaren.Ga naar eind4 Een van de belangrijkste tijdschriften die in deze periode verschijnen is het geïllustreerde weekblad Madrid Cómico. Dit algemeen-culturele tijdschrift met een satirische inslag wordt gepubliceerd in Madrid tussen 1880 en 1905 (waarbij gezegd moet worden dat de publicatie na 1900 grote tussenpozen kende).Ga naar eind5 Het blad werd gedrukt op krantenpapier, in de beginjaren in groot formaat (22,5 × 34 cm) en met een omvang van acht pagina's. Illustraties bevinden zich aanvankelijk alleen op de titelpagina, de middenpagina's en op de bovenste helft van de achterpagina. Het weekblad is niet alleen qua vorm | |
[pagina 41]
| |
Varieté-artieste en beoefenaarster van het pikante género ínfimo.
Madrid Cómico, nummer 20, 21 juni 1902. | |
[pagina 42]
| |
een combinatie van tekst en beeld, maar kent ook qua inhoud een literaire en niet-literaire component. Naast een groot aantal literaire bijdragen (verhalen, gedichten en literatuurkritiek, die overigens van zeer wisselende kwaliteit waren) verschijnen in het tijdschrift verschillende satirische columns die een rijke bron van informatie vormen over het dagelijkse leven, de politiek en cultuur in de laatste decennia van de 19de eeuw. Madrid Cómico wordt geproduceerd door auteurs en tekenaars die ook in diverse andere bladen publiceren, en het wordt gelezen door een publiek dat eveneens andere bladen leest.Ga naar eind6 Voor de auteurs van Madrid Cómico, die veelal een saai leven in een klein provinciestadje hebben verruild voor een opwindender bestaan in de Spaanse hoofdstad, is toetreding tot de redactie van een meer of minder literair tijdschrift vrijwel de enige mogelijkheid om als professioneel journalist deel te kunnen nemen aan het literaire leven.Ga naar eind7 Tot de medewerkers van Madrid Cómico behoren, behalve een reeks broodschrijvers die inmiddels in de vergetelheid zijn geraakt, verschillende auteurs van naam, zoals de gevreesde literatuurcriticus Leopoldo Alas (‘Clarín’), romancier Jacinto Octavio Picón, toneelschrijver Jacinto Benavente en de jonge Martínez Ruiz, de latere ‘Azorín’. Bekende illustratoren zoals Ramón Cilla, Pellicer, Mecachis en Apeles Mestres, en later ook de modernisten Santiago Rusiñol en Ramón Casas, verzorgen de illustraties. Wat de lezers betreft weten we het een en ander door onderzoek naar het archief van abonnees, dat voor de periode 1886-1896 in zijn geheel bewaard is gebleven.Ga naar eind8 Als we alleen afgaan op de informatie over de abonnees blijkt dat Madrid Cómico veel wordt gelezen door een mannelijk publiek dat vooral afkomstig is uit de vrije beroepen (artsen, apothekers en juristen) en woonachtig is in Madrid en in de Spaanse provinciesteden. Een enkele abonnee woont in het buitenland. Ook veel leeskringen en clubs hebben een abonnement op het blad. Van de kopers van losse nummers - en dat zijn er veel en veel meer, want vanwege de hoge portokosten was een abonnement niet goedkoper - is echter niets bekend.Ga naar eind9 Maar uit het feit dat het blad in de laatste decennia van de 19de eeuw bijzonder vaak in andere periodieken wordt genoemd (hoewel niet altijd in positieve zin!) mogen we concluderen dat het veel gelezen wordt. Naar de vrouwelijke lezers kunnen we slechts gissen. Hoewel er maar enkele vrouwelijke abonnees zijn, is het natuurlijk heel goed mogelijk dat het blad ook door vrouwen wordt gelezen of in ieder geval doorgebladerd. Het tijdschrift | |
[pagina 43]
| |
staat niet op de lijst van door de katholieke kerk aanbevolen bladen, maar de inhoud is niet zo gewaagd dat vrouwen het niet ter hand mogen nemen. In 1881 meldt de redactie vol trots dat het blad zowel in de salons van adellijke dames als thuis bij minder welgestelde gezinnen veel wordt gelezen, maar hier kan natuurlijk enige overdrijving in het spel zijn.Ga naar eind10
Madrid Cómico wisselt in de loop van haar lange bestaan meerdere malen van eigenaar en redactie, en dit heeft uiteraard gevolgen voor de vorm en inhoud. We kunnen in de geschiedenis van het tijdschrift vijf perioden onderscheiden. Het tijdschrift wordt in 1880 opgericht door Miguel Casañ, die gedurende een eerste periode directeur-eigenaar is. Het ‘geillustreerd humoristisch weekblad’ (na enkele maanden omgedoopt tot ‘humoristisch literair weekblad’) verschijnt iedere zondag en kost een halve reaal. In deze eerste periode, die 82 nummers omvat - vanaf januari 1880 tot midden juli 1881 - draagt Álvaro Romea de eindverantwoordelijkheid voor de tekstbijdragen, terwijl tekenaar Daniel Perea artistiek directeur is. Het schamele kantoortje van Madrid Cómico is gevestigd in de woning van Casañ in de Calle Aduana in Madrid. Vanaf daar onderhoudt Casañ het contact met de vijftig abonnees en de ruim tachtig correspondenten in het land. Dit zijn boekhandelaren, kioskhouders en anderen, die voor de verkoop en verspreiding in de provincies zorgen. Want hoewel de oplage in de eerste periode slechts 3000 exemplaren bedraagt, circuleert het tijdschrift al spoedig door heel Spanje. Casañ zelf toont zich drie maanden na de oprichting bijna verbaasd over het succes. De redactie bestaat uit Miguel Ramos Carrión, Constantino Gil, Ricardo de la Vega, Ángel Rodriguez Chaves, Eduardo Navarro Gonzalvo en wat later ook Sinesio Delgado. Iedere donderdagavond tussen 9 en 10 uur 's avonds komen de redactieleden samen om elkaar voor te lezen wat ze geschreven hebben voor het nummer van het komende weekend. Tevens kiezen ze de meest geslaagde illustraties uit en voorzien die van bijschriften. En dat alles tegen een honorarium van 50 peseta's per maand.Ga naar eind11 In deze eerste periode bevat Madrid Cómico al de rubrieken die gedurende de hele levensduur het gezicht van het blad zullen bepalen. Op het voorblad verschijnt in de regel een portret van een bekend artiest, auteur of politicus (komiek Ramón Rossell bijvoorbeeld of de republikeins voorman Emilio Castelar). De tweede pagina wordt in beslag genomen door de kroniek ‘De | |
[pagina 44]
| |
todo un poco’ (Voor elk wat wils) waarin de actualiteit op de hak wordt genomen. Dan volgen enkele humoristische gedichten en een kort verhaal, en een aantal illustraties op de middenpagina's. Op pagina 7 verschijnt de rubriek ‘Chismes en cuentos’ (Roddels en geruchten). Hierin maakt de hoofdredacteur de lezers attent op allerlei nieuwtjes, die meestal betrekking hebben op de politieke actualiteit of op gebeurtenissen uit het sociaal-culturele leven. Hij signaleert bovendien recent uitgekomen boeken en publiceert ingezonden versjes. Vervolgens zien we op de achterpagina het colofon, een rubriek met raadseltjes en een klein aantal advertenties. Sherry, cacao, lucifers en Singer-naaimachines behoren tot de aangeprezen producten. De indeling van het tijdschrift is in deze eerste periode nogal stijfjes. De tekst is gezet in twee kolommen met veel wit tussen de verschillende rubrieken en in groot korps, zodat het blad ook voor minder ervaren, recent gealfabetiseerde lezers, goed leesbaar moet zijn geweest. Later, en in het bijzonder vanaf de vierde periode, zal de lay-out veel wilder en drukker worden. Wie helemaal niet kan lezen kan zich tegoed doen aan de illustraties die aanvankelijk van de hand van Luque en later van die van Ramón Cilla waren. Daarbij gaat het net als in de poëzie vaak om de man-vrouw verhoudingen (mannen die bij hun echtgenotes onder de plak zitten, of afbeeldingen van rijpere mannen die jongere meisjes belagen). Ook de lezers kunnen bijdragen insturen, op voorwaarde dat die humoristisch, origineel en van naam voorzien zijn. In de meeste gevallen besluit de redactie echter dat het niveau van deze bijdragen zich niet kan meten met dat van ‘onze beste dichters, auteurs en toneelschrijvers’ en gaat niet tot plaatsing over. Met het oog op de naderende zomerperiode waarin de verkoop normaal gesproken stagneert, stopt Casañ in juli 1881 de publicatie tot de eerste zaterdag in oktober. Tot veler droefenis wordt die na de zomer niet hervat. De indruk die we van het tijdschrift in deze eerste periode krijgen is die van een wat amateuristisch geproduceerd blad dat echter openstaat voor nieuwe ideeën en technische vernieuwingen niet schuwt. Dat blijkt wel wanneer de redactie vol trots meldt te beschikken over een nieuw uit Parijs afkomstig procedé om de tot dan toe gebruikelijke zinkgravures te vervangen.Ga naar eind12 Wat betreft de inhoud staat, hoe kan het ook anders, het leven in Madrid centraal. Een Madrid dat in die jaren nog niet veel meer is dan een uit de kluiten gegroeid dorp, waar niet bijster veel gebeurt en waar het leven wordt | |
[pagina 45]
| |
Modernistische illustraties sieren de tekstbijdragen in de derde periode van Madrid Cómico. Madrid Cómico, nummer 790, 8 april 1898.
| |
[pagina 46]
| |
beheerst door seizoensgebonden feesten en activiteiten. Maar ook de spontaniteit en de liberale geest van de Septemberrevolutie van 1868 waart door deze eerste periode. Een opvallende spotprent is getiteld ‘Darwinisme’. We zien twee mannen, wier gezichten duidelijk aapachtige trekken vertonen, een aantal apen in een kooi gadeslaan. Het onderschrift suggereert dat ook zij in de kooi thuishoren. Deze illustratie, waarin het darwinisme wordt aangegrepen om op speelse wijze niet zozeer ‘de nieuwe wetenschap’ als wel het ontwikkelingsniveau van de Spanjaarden aan de kaak te stellen, is opmerkelijk omdat men in het katholieke Spanje in de regel geen goed woord voor het darwinisme over heeft. Voorwerp van kritiek zijn ook de vele misstanden in de plaatselijke en landelijke politiek en vooral de censuur, waarvan zowel de theaters als de pers het slachtoffer zijn. Een meer liberale perswet zal hier in 1883 verbetering in brengen.
In 1883 blaast Sinesio Delgado (1859-1928), een jonge arts die de medicijnen voor de letteren heeft verruild, met financiële ondersteuning van zijn vriend Juan García Rubio, het tijdschrift van Miguel Casañ nieuw leven in. Delgado was in de voorgaande periode al bij het blad betrokken geweest, eerst met inzendingen vanuit de provincie en later als redacteur in Madrid. In 1886 wordt Delgado voor de som van 10.000 peseta's de enige eigenaar van Madrid Cómico. Hij is hoofdredacteur gedurende de hele tweede periode, die 775 nummers omvat, vanaf 25 februari 1883 tot 25 december 1897. Hoewel het blad onder Casañ niet onsuccesvol was, weet Delgado het tijdschrift in korte tijd daadwerkelijk tot een begrip te maken. De oplage, die aanvankelijk 4000 exemplaren bedraagt, telt al snel meer dan 7000 exemplaren. In de topjaren van het tijdschrift (1888-1892) worden wekelijks meer dan 10.000 exemplaren verspreid. Een likeurfabrikant brengt zelfs Madrid Cómico-anijs op de markt. Het blad krijgt ook al snel tal van navolgers, die overigens niet altijd succesvol zijn: Barcelona Cómica, Valencia Cómica, La Semana Cómica. Delgado wijdt zich gedurende vijftien jaar met hart en ziel aan de onderneming en neemt eigenhandig al het redactionele en administratieve werk voor zijn rekening. Hij waarborgt de continuïteit door zich te omringen met medewerkers uit de eerste periode, onder wie zijn vriend de tekenaar Ramón Cilla, wiens karikaturen van bekende artiesten, schrijvers en politici voortaan vrijwel iedere voorpagina sieren. De poppetjes met hun grote | |
[pagina 47]
| |
hoofden en het bijbehorende onderschrift in versregels geven het tijdschrift een onmiskenbaar eigen gezicht. Cilla draagt ook zorg voor het leeuwendeel van de illustraties op de binnenpagina's, die, net als in de eerste periode, in de regel los van de tekst staan. In sommige gevallen hebben ze betrekking op een onderwerp dat ook in de tekst aan de orde komt, bijvoorbeeld wanneer het nummer gewijd is aan de jaarlijkse uittocht naar de kust. Delgado zal de rubrieken en de lay-out van de eerste periode aanvankelijk vrijwel geheel handhaven, al wordt het korps wat kleiner en neemt de hoeveelheid tekst toe. Het aantal advertenties breidt hij uit. Met zijn opvatting dat reclamegelden de productie van het blad moesten bekostigen is hij zijn tijd ver vooruit.Ga naar eind13 Delgado heeft ook een fijne neus voor het aantrekken van nieuwe medewerkers. Hij introduceert personen die jarenlang aan het blad verbonden zullen zijn en met hun onmiskenbare talent een stempel op het blad zullen drukken. Het feit dat hij de naam heeft goed en op tijd te betalen moet het makkelijk hebben gemaakt om nieuwe namen te interesseren.Ga naar eind14 Zo is daar Luis Taboada die, na Constantino Gil, en later Eduardo del Palacio, de kroniek ‘De todo un poco’ voor zijn rekening neemt. De column van ‘Don Luis’, waarin hij op ironische wijze maar met een tragische ondertoon de vreugdes en beperkingen van het dagelijkse leven in Madrid schetst, is een must voor velen, en wordt ook door Spaanse intellectuelen (waaronder ‘Clarín’, Baroja en Unamuno) graag gelezen. Wanneer de bijdrage van Taboada te laat is, wordt de publicatie van Madrid Cómico opgehoudenGa naar eind15 en uit een enquête blijkt dat de populariteit van Don Luis groter is dan die van de destijds al zeer bekende naturalistische schrijfster Emilia Pardo Bazán.Ga naar eind16 Sinesio Delgado weet ook Leopoldo Alas ‘Clarín’ zover te krijgen dat hij regelmatig met zijn vlijmscherpe pen een Palique (een praatje) met literatuurkritiek en/of commentaar op het sociaal-politieke leven in het tijdschrift publiceert. Zelf neemt Delgado vaste rubrieken als ‘Chismes y cuentos’ (Roddels en geruchten) en ‘Correspondencia particular’ (Correspondentie met de lezers) voor zijn rekening. In deze laatste rubriek levert hij ook commentaar op de vele onder pseudoniem ingestuurde gedichten, die hij meestal niet plaatst, simpelweg omdat hij ze te slecht vindt. We zullen waarschijnlijk nooit te weten komen wie er schuil gaan achter pseudoniemen als Barrabás, El gigante Caraculiambro en Un literato futuro. Uit de vele waardeloze inzendingen weet Sinesio | |
[pagina 48]
| |
Delgado zo nu en dan toch een nieuw talent te ontdekken. Een voorbeeld is José López Silva, die enkele jaren later in 1897 grote bekendheid zou verwerven met zijn muziekspektakel La Revoltosa (De rebelse vrouw). Net als in de eerste periode bevat ieder nummer van Madrid Cómico in de regel ook een kort verhaal en enkele luchtige verzen. Delgado schrijft zelf behalve gedichtjes ook toneelkritiek. Zijn belangstelling voor toneel blijkt ook uit de zeer interessante toneelstatistieken die hij opstelt voor de jaren 1888-1892. Uit de rubriek met ingezonden boeken blijkt ook wat de lezers zoal interesseerde: collecties als de pikante biblioteca verde, informatieve teksten over gezondheid en economie, werken van de grote Spaanse schrijvers en in beperkte mate (vertalingen van) buitenlandse literatuur. Literaire hoogtepunten in de periode van Delgado zijn, naast de korte verhalen van Picón, Pardo Bazán en ‘Clarín’, de roemruchte polemieken die deze laatstgenoemde auteur in zijn columns voert met, onder andere, de door hem als ‘halve dichter’ beledigde Manuel del Palacio en met journalist Bonafoux - over het vermeende plagiaat van het werk van Zola door Clarín. Hoewel literaire polemieken altijd een zeker risico inhouden - sommigen moeten zelfs in een duel worden beslecht - vormen ze een geliefd genre aangezien ze de verkoopcijfers aanzienlijk doen oplopen. Dat neemt niet weg dat de opruiende pen van ‘Clarín’ Delgado zoveel hoofdbrekens kost dat hij zijn medewerker in 1892 verzoekt voortaan alleen nog maar verhalen voor het blad te schrijven. Een ander hoogtepunt is het literaire experiment Las vírgenes locas (De dwaze maagden) in 1886, een korte roman waarbij ieder hoofdstuk door een andere auteur wordt geschreven. De auteurs weten pas kort van te voren wat hun voorgangers hebben geschreven en deze proberen het hun collega's zo moeilijk mogelijk te maken. Hoewel Delgado bekende auteurs als Pereda en Pérez Galdós voor dit project probeerde te strikken, moet hij het uiteindelijk stellen met zijn vertrouwde medewerkers, waaronder Taboada, Picón en Clarín, die zelfs twee hoofdstukken voor zijn rekening neemt. In deze tweede periode van Madrid Cómico zien we ook een serie gedichten van de zogeheten ‘premoderisten’ Manuel Reina en Salvador Rueda. De wat dikkere almanak-editie die aan het begin van ieder jaar uitkomt bevat incidentele bijdragen van bekende Spaanse auteurs. In de periode dat Sinesio Delgado hoofdredacteur is maakt Madrid Cómico een professionelere en ook veel dynamischer indruk dan in de periode daarvoor. | |
[pagina 49]
| |
De redactie van Madrid Cómico in de eerste periode.
Madrid Cómico, nummer 20, 16 mei 1880. | |
[pagina 50]
| |
Als we de inhoud van deze tweede serie nummers analyseren dan zien we, zowel in tekst als in beeld, met grote regelmaat een aantal onderwerpen aan de orde komen die steeds verband houden met de moeizame modernisering die de Spaanse samenleving in deze jaren doormaakt. In deze periode ontwikkelt Spanje zich tot een meer homogene natie, die stoelt op een markteconomie en een liberaal systeem van politieke vertegenwoordiging. De onderwerpen die telkens weer in het tijdschrift behandeld worden zijn consumptie gedrag, de versnelde circulatie van geld en goederen, politieke vertegenwoordiging en discussies over de positie van vrouwen, arbeiders en bedelaars. Zo verschijnt er geen nummer van Madrid Cómico waarin het niet over geld gaat. Tegen het einde van de 19de eeuw is Madrid door het ontluikende kapitalisme een stad geworden waar - naar Parijs' voorbeeld - door de midden- en hogere klassen op grote schaal wordt geconsumeerd. Het zijn in de regel de vrouwen die uit winkelen gaan en zich door de pracht en praal in de etalages van de nieuwe warenhuizen laten verleiden tot de aanschaf van dure luxeartikelen. In plaats van zoals het hoort als ‘ángel del hogar’ (engel des huizes) thuis te blijven en zich belangeloos op te offeren voor man en kinderen, gaan de dames de stad in om uitgebreid te winkelen. Op die manier kunnen ook zij deelnemen aan de geleidelijke modernisering van de Spaanse maatschappij. Hun ongecontroleerde kooplust is echter vooral in de middenklassen een aanslag op het vaak toch al precaire huishoudbudget en wordt door hun mannelijke wederhelften dan ook met lede ogen aangezien. Zowel in de Spaanse realistische romans uit deze periode als in Madrid Cómico komt deze problematiek regelmatig terug.Ga naar eind17 Zo hebben vrouwen in het tijdschrift vaak een gat in hun hand. ‘Welke vrouw is het meeste waard?’ ‘Zij die het minste kost,’ lezen we.Ga naar eind18 De onverhulde zucht naar bezit en materie van vrouwen wordt aan de kaak gesteld in illustraties waarin economische metaforen vaak een seksuele connotatie hebben. In de almanak-editie van 1891 bijvoorbeeld, zien we een vrouw die een zak met geld streelt. Vrouwelijke hebzucht vormde onmiskenbaar een bedreiging voor de maatschappelijke orde en de hegemonie van de heren der schepping. Door de gebrekkige modernisering van de Spaanse maatschappij, die slechts een beperkte mate van vooruitgang biedt, is er wat het consumptieve gedrag betreft vaak sprake van ‘willen maar niet kunnen’. En dat geldt met | |
[pagina 51]
| |
name voor de ‘cursis’, kleinburgerlijke snobs die hogerop willen in de maatschappij maar daar noch het raffinement noch het geld voor hebben. In Madrid Cómico staan tal van anekdotes over mensen die wekenlang uitsluitend bonen eten om een dineetje te kunnen houden, of die het servies van de buren moeten lenen als ze gasten uitnodigen.Ga naar eind19 ‘Cursis’ zijn er altijd op uit om de schone schijn op te houden. Zo proberen ze de mode op de voet te volgen, en dat is iets wat in Madrid Cómico vaak wordt aangegrepen om hen belachelijk te maken. Daarbij gaat het niet alleen de damesmode (de gigantische hoeden die in het theater ieder uitzicht belemmerden) maar ook om mannenmode, zoals de bontjas. Kortom, het is de schijn en niet de gebruikswaarde van de goederen die telt. De introductie van het papiergeld en de vroege afschaffing van de goudstandaard (die in Spanje in 1883 wordt verlaten) zal deze ontwikkeling waarschijnlijk in de hand hebben gewerkt. Vrouwen consumeren niet alleen, zij vormen zelf ook het voorwerp van consumptie. Op de pagina's van Madrid Cómico worden vrouwen vaak als koopwaar afgebeeld, wat de oplagecijfers niet geschaad zal hebben.Ga naar eind20 Deze vrouwen maken vaak deel uit van de lagere sociale klassen (bijvoorbeeld naaisters en bloemenmeisjes). Er zijn ook tal van illustraties waarin schaarsgekleedde revuemeisjes benaderd worden door bemiddelde mannen. De kleedkamers van de theaters zijn nu eenmaal de plek bij uitstek om meisjes op te pikken die zich maar al te graag door rijke mannen laten fêteren. Als we naar de afbeeldingen in het tijdschrift kijken is het onderscheid tussen een revuemeisje en een prostituee vaak moeilijk te maken. Het portretteren van revuemeisjes is, denk ik, een nette manier om prostituees af te beelden. De obsessieve aanwezigheid van deze vrouwen op de pagina's van het tijdschrift benadrukt dat de dreiging die van de toegenomen mobiliteit van vrouwen uitgaat veel meer dan louter een morele aangelegenheid is. Ook hier ligt de relatie voor de hand met de recent gecreëerde markteconomie, waarbij alles, goederen en mensen, in circulatie gaat. De ontwikkeling van een markteconomie die gebaseerd is op (papier)geld is onmogelijk zonder een gelijktijdige centralisering van de macht van de staat. De steeds verder gecentraliseerde Spaanse bureaucratie leunt in toenemende mate op een systeem van macht via beperkte afvaardiging. Politieke vertegenwoordiging stelt in deze jaren weinig voor. Twee partijen, de conservatieven en liberalen, spelen elkaar, steeds na volledig gefraudeerde | |
[pagina 52]
| |
verkiezingen, afwisselend de macht toe. Dit systeem staat in Spanje bekend als ‘caciquismo’. De corrupte praktijken van de regeringen tijdens de Restauratie-periode worden in Madrid Cómico regelmatig aan de kaak gesteld. Met name ‘Clarín’ steekt zijn mening over het gesjoemel tussen de twee partijen niet onder stoelen of banken. Ook de luiheid van de vertegenwoordigers van de Staat is vaak het voorwerp van spot. Madrid Cómico mag dan expliciet pretenderen geen politiek tijdschrift te zijn, de politiek dringt het blad overal binnen. Zo publiceert Sinesio Delgado in 1888 een aantal verzen waarin hij onomwonden zijn afkeer van de doodstraf uitspreekt.Ga naar eind21 Niet altijd zijn alle redacteuren dezelfde mening toegedaan. Vooral met betrekking tot de Cubaanse onafhankelijkheid biedt het tijdschrift ruimte voor verschillende meningen. Terwijl Sinesio Delgado blijk geeft van een overdreven patriottisme, is ‘Clarín’ een voorstander van de Cubaanse autonomie, en zal Picón de zinloosheid van de oorlog aan de kaak stellen. Madrid Cómico bekritiseert de uitwassen van de nieuw gevormde Spaanse natie niet alleen, ze draagt ook bij aan die natievorming, door lezers afkomstig uit heel Spanje te beschouwen als leden van een en dezelfde denkbeeldige gemeenschap die bijeengehouden wordt door gemeenschappelijke normen en waarden. Zo zorgt het blad voor de groei en bewustwording van een nieuw lezerspubliek uit de middenklassen. Een goed voorbeeld vormen de reizen door Spanje die Sinesio Delgado samen met tekenaar Ramón Cilla in 1886 onderneemt en waarvan zij verslag doen in een serie tekeningen en gedichten in de jaargangen 1886 tot 1888. We zien hier een groot aantal afbeeldingen van types die allemaal ‘Spanjaarden’ zijn. Een nieuwe serie met fantasiereizen door verre landen waaronder Afrika had heel wat minder succes, getuige de vele ingezonden kritieken van lezers. Eind 1897 houdt Sinesio Delgado het voor gezien, evenals zijn rechterhand Cilla. Het kasboek dat Delgado jarenlang trouw bijhoudt toont voor het eerst een negatieve balans.Ga naar eind22 Al sinds 1892 heeft zich een dalende tendens in de verkoopcijfers ingezet, die vooral moet worden toegeschreven aan de concurrentie van nieuwe geïllustreerde tijdschriften als Blanco y Negro (sinds 1891). Dit heeft begin 1894 tot ingrijpende veranderingen in de vormgeving van Madrid Cómico geleid waarbij onder andere de fotogravure is ingevoerd. Na een kortstondige opleving in de verkoop van het blad heeft de dalende tendens echter snel weer ingezet. In 1897 onderneemt Delgado een laatste | |
[pagina 53]
| |
De fiets als nouveauté. Illustratie van Ramón Casas.
Madrid Cómico, nummer 810, 27 augustus 1898. | |
[pagina 54]
| |
poging om grond terug te winnen. Opnieuw doet hij met Cilla alle Spaanse provincies aan. Het verslag van deze reizen zal in een bijlage bij Madrid Cómico worden gepubliceerd. Maar het publiek blijkt niet geïnteresseerd en in plaats van dat dit leidt tot hogere opbrengsten geven de wederverkopers zelfs korting op de nummers waar de reisbijlagen bijzitten. Als Delgado dat hoort weet hij dat hij vieu jeu is.Ga naar eind23 Het is tijd voor ‘gente nueva’, nieuwe jonge medewerkers. Delgado zal zich voortaan beperken tot incidentele bijdragen.
En zo begint het tijdschrift in 1898 aan een derde periode, die de interessantste en meest literaire in haar geschiedenis zal worden. De nieuwe directeur is Luis Ruiz de Velasco en administrateur-eigenaar is Bernardo Rodríguez. In het colofon van nummer 776 verandert de ondertitel in ‘geïllustreerd, humoristisch tijdschrift’ en er wordt gesproken van grote veranderingen die zullen worden doorgevoerd door de oude vertrouwde redactie ondersteund door ‘waardevolle nieuwe elementen’. Het formaat van het blad wordt kleiner (28 × 22 cm) en de nummers dikker (20 pagina's) en vanaf nummer 787 wordt er kleur gebruikt voor de voorplaat en soms ook binnenin. De continuïteit wordt gewaarborgd doordat bekende rubrieken gehandhaafd blijven, zoals Taboada's ‘De todo un poco’ en de column van ‘Clarín’. Ook de ‘Chismes y cuentos’ zijn er weer, al worden ze niet meer geschreven door Sinesio Delgado. Oude namen als Vital Aza, Pérez Zúñiga en Eduardo de Palacio keren terug en van tijd tot tijd zien we ook tekeningen van Cilla. Deze maken echter al snel een wat ouderwetse indruk vergeleken bij het werk van jonge Catalaanse illustratoren zoals Xaudaró, Apeles Mestres, Nonell en Santiago Rusiñol. De illustraties bevinden zich nu overal in het blad en veel verhalen worden opgesierd met kaders vol krullen en vrouwen in tunieken en met lange haren. Daarnaast verschijnen er illustraties die zijn overgenomen uit buitenlandse bladen en steeds meer foto's. Tot de nieuwe namen behoren Jacinto Benavente, Valle-Inclán, Unamuno en Juan Martínez Ruiz, die onder andere zijn ‘Gazeta de Madrid’ (Madrileense kroniek) begint. Er is aanzienlijk meer aandacht voor buitenlandse auteurs als Tolstoi, Zola en D'Annunzio in nieuwe rubrieken als ‘Los hombres del día’ (Mannen van nu). Grote belangstelling geniet ook de sport (de fiets, het boksen) en Eduardo de Palacio begint een nieuwe rubriek met in de titel een toespeling op een andere nouveauté: ‘Cinematógrafo’. Op de tweede pagina van nummer 791 | |
[pagina 55]
| |
wordt een brief afgedrukt waarin Bernardo Rodríguez en Luis Ruiz de Velasco ‘Clarín’ verzoeken om directeur te worden. In het eveneens afgedrukte antwoord van ‘Clarín’, zegt deze de uitnodiging graag te accepteren. En zo is ‘Clarín’ vanaf nummer 791 de nieuwe directeur, terwijl Luis Ruis de Velasco als hoofdredacteur fungeert. In de maanden dat ‘Clarín’ directeur is, neemt de crisis rond Cuba (Spanje's laatste kolonie) een allesoverheersende omvang aan. Het tijdschrift publiceert patriottische gedichten van onder andere Sinesio Delgado, foto's van oorlogsboten, en illustraties van vrouwen met ondertitels die verwijzen naar de oorlogssituatie. ‘Plan de guerra’ (Strijdplan) staat er onder een tekening van een man die op een caféterras een vrouw wil benaderen. Maar evenals in de vorige periode is er ook kritiek, bijvoorbeeld van Taboada, die in een column het egoïsme van de hogere klassen aan de kaak stelt evenals de volstrekt onrechtvaardige rekrutering van soldaten die uitsluitend uit de arme bevolkingslagen afkomstig zijn. In nummer 811 kondigt ‘Clarín’ aan ermee op te houden. Als reden voert hij de vele modernismos in het blad aan, de bijdragen van jonge avant-garde dichters, die hij getolereerd heeft, maar niet goedkeurt. In nummer 790 heef Emilio Vaamonde een provocerend artikel gepubliceerd met de titel ‘Viejos y jóvenes’ (Ouderen en jongeren), waarin hij stelt dat in het Spaanse literaire leven de ouderen de dienst uitmaken en dat de jongere generatie zich veel te terughoudend opstelt. Hij krijgt meteen een reactie van Miguel de Unamuno die de Spaanse jeugd hoogmoed verwijdt.Ga naar eind24 ‘Clarín’ moet evenmin veel hebben van de avantgardisten, al weet hij voor individuele dichters een uitzondering te maken. Jacinto Benavente, die sinds nummer 805 hoofdredacteur is, zal hem als directeur opvolgen. ‘Clarín’ blijft overigens wel voor Madrid Cómico schrijven. Wanneer Benavente aantreedt is de oorlog verleden tijd en de jonge directeur geeft Madrid Cómico een uitgesproken literair karakter. Hoewel hij de bijdragen van de vertrouwde medewerkers handhaaft, publiceert hij daarnaast vertalingen van Catalaanse auteurs zoals Angel Guimerá en Santiago Rusiñol, en introduceert hij tal van jonge schrijvers waaronder de dichter Rubén Darío en toneelschrijver Gregorio Martínez Sierra. De grote belangstelling van Benavente voor toneel blijkt uit de vele bijdragen die hij aan deze kunstvorm wijdt. In het laatste nummer van 1898 wordt door de redactie meegedeeld dat Madrid Cómico voortaan eens per twee weken zal uitkomen | |
[pagina 56]
| |
en dat de lezers als geschenk een nieuwe publicatie, La vida literariaGa naar eind25 (Het literaire leven), krijgen. Het lijkt echter aannemelijker dat het de bedoeling is dat La vida literaria Madrid Cómico vervangt, want Madrid Cómico zal pas twee maanden na de ondergang van het jonge tijdschrift weer verschijnen.
Op 7 oktober 1899 begint voor Madrid Cómico een vierde periode, die doorloopt tot 28 april 1902. Pas in nummer 16 wordt José de Loma als directeur genoemd. Hij zal in juni van 1901 worden opgevolgd door Carlos de Battle en in december van hetzelfde jaar door Felix Limendoux. In een artikel met de veelzeggende titel ‘La reconquista’ (De herovering) viert ‘Clarín’ in het eerste nummer de terugkeer van de oude garde, die in de voorgaande periode naar zijn zeggen door de jongeren gedwongen was geweest de tweede viool te spelen. In deze vierde periode zien we dan ook veel oude namen terugkeren, maar toch is er ook ruimte voor jonge auteurs. De lay-out van het tijdschrift wordt in deze periode aanzienlijk wilder. Opvallend is de aanwezigheid van het stripverhaal. Ook in de jaargangen van het tijdschrift die behoren tot deze periode zie je de spanningen tussen traditie en moderniteit. Hierin wordt (overigens niet zonder spot) een decadente samenleving geportretteerd met feestende Don Juans, stierenvechters als nationale helden en vrouwen in flamencojurken. Het is precies deze feestende, politiek bijzonder passieve samenleving die zo vaak de schuld heeft gekregen van Spanjes nederlaag tegen de Verenigde Staten in 1898. 26 Daarnaast echter treffen we in deze afleveringen modernistische illustraties aan van Juan Gris en andere opkomende avant-garde kunstenaars en zien we afbeeldingen van Franse actrices en minder traditioneel (of ronduit schaars) geklede vrouwen, waarmee een ontwikkeling wordt voortgezet naar een grotere seksuele vrijheid, die al begonnen is met de verhalen van Jacinto Octavio Picón, en het aanprijzen van het erotisch getinte werk van Eduardo Zamacois en Felipe Trigo.
In 1905 wordt een laatste maal een poging gedaan om Madrid Cómico uit de as te laten herrijzen. Luis Taboada mag dan in het eerste nummer van deze jaargang onomwonden verkondigen dat Madrid Cómico het officiële orgaan van het moderne Spanje is, de realiteit blijkt anders en na 26 nummers, die dezelfde kenmerken hebben als die van de voorgaande periode, houdt de redactie het definitief voor gezien. | |
[pagina 57]
| |
Madrid Cómico is een tijdschrift dat in de ruim twintig jaar van haar bestaan ingrijpende veranderingen ondergaat. Deze veranderingen zien we op literair vlak in de talrijke bijdragen die gewijd zijn aan eerst het naturalisme en later de avant-garde. Op maatschappelijk vlak is het tijdschrift getuige van de moeizame modernisering die Spanje in de laatste decennia van de 19de eeuw doormaakt. Daarbij biedt het blad haar medewerkers ruimte om verschillende, soms tegenstrijdige, standpunten te verkondigen. Dit blijkt onder andere uit de teksten en illustraties waarin aan de ene kant het traditionele Spaanse leven wordt bejubeld terwijl anderzijds aspecten van het moderne bestaan (de fiets, de auto, de film, maar vooral lossere omgangsvormen en een vrijere seksuele moraal) aan de lezers worden voorgeschoteld. Ondanks de veranderingen die Madrid Cómico in de loop van haar bestaan doormaakt, doen de opeenvolgende redacties telkens weer grote moeite om de continuïteit van het blad te waarborgen. Zij doen dit voornamelijk door medewerkers uit eerdere perioden hun vertrouwde rubrieken in het blad te laten voortzetten. Na de eeuwwisseling maken de bijdragen van de oude garde echter een ouderwetse indruk. Het is tijd voor een andere vorm van journalistiek, zoals die bedreven wordt in de nieuwe geïllustreerde tijdschriften als Blanco y Negro, met meer reportages en vooral veel meer foto's. In de 20ste eeuw blijkt het ooit zo succesvolle en veel geïmiteerde concept van Madrid Cómico niet langer levensvatbaar.
·> margot versteeg is als docent 19de eeuwse Spaanse cultuur en letterkunde verbonden aan de University of Kansas (VS). Haar onderzoek richt zich op de Spaanse pers in de laatste decennia van de 19de eeuw. |
|