Ts. Tijdschrift voor tijdschriftstudies. Jaargang 2006 (nrs 19-20)
(2006)– [tijdschrift] TS– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 6]
| |
‘De voetstappen van den onsterfelijken Grijsaart’: Janus en zijn opvolgers (1787-1802)
| |
[pagina 7]
| |
streren of en hoe tussen 1787 en circa 1800 andere redacties op basis van de bladformule van het ‘oerblad’ Janus hun eigen politieke blad samenstelden in een snel veranderende samenleving. De navolgers riepen zichzelf soms tot ‘wettelijke’ opvolger uit! In het hierna volgende zal ik enkele van de vele politieke tijdschriften behandelen die Janus als voorbeeld namen, voorafgegaan door een korte behandeling van dat tijdschrift uit 1787. | |
Janus 1787Augustus 1787. Nog voordat de redactie van het satirische politiek-literaire weekblad Janus zijn geesteskind in het zelf gegraven graf te rusten legde, benoemde een concurrent zich al tot ‘wettige’ opvolger. Andere redacties deden het hem vanaf dat moment na. Zo gebruikten redacties vijftien jaar lang de Janus-formule. Wat was de aantrekkingskracht van het blad dat het zelf nog geen jaar volhield? Janus verscheen in totaal 37 afleveringen tussen 1 januari en 20 augustus 1787. Onpartijdig maar politiek bepaald niet neutraal attaqueerde de redactie degenen die de gevestigde Oranje-orde (het stadhouderlijk stelsel) wilden handhaven, maar ook die patriotten die niet of nauwelijks in staat waren hun acties te coördineren. In honderden ironische en satirische berichten en advertenties leefde de redactie zich uit en hekelde en passant gevestigde bladen en namen. Een voorbeeld van de wijze waarop Janus zijn concurrenten op de bladenmarkt aanviel. Zo nam Janus regelmatig beurskoersen op, zoals in een nummer van juli 1787:
Ten laste van de Plantagie Neder-Rhijn, onder directie van de Heeren Copia, Copia, & Inplakka, rijzen enorm in prijs, door de aangroeijing der Bijlaags Tontinen, daar een ieder dol naar is, en waar in het Comptoir zoo edelmoedig vrugtbaar is, dat alle de Bibliotheeken van Nederland staan uitgelegd te worden. De Batavier, onder Hijpotheecq der Papaverlanden, dito, dito. Ten Compt van Jan den Kruijer of den Vliegenden Secretaris, buiten bereik. Klaas Momus, tot zinkende Fondsen, - je weet wel waar, geconverteerd. -Ga naar eind3.
Naar de vorm zijn het beursnoteringen, maar de beursanalist Janus stelde de koers vast en dus het beoogde effect voor zijn concurrenten. Zo had de eerbiedwaardige De post van den Neder-Rhijn het gewaagd een bericht uit Janus over | |
[pagina 8]
| |
te nemen en moest de redacteur Pieter 't Hoen als plagiateur te kijk worden gezet (‘Copia, Copia, & Inplakka’). Daarbij kwam dat De post naast de reguliere afleveringen tientallen soms forse bijlagen begon uit te geven. In juni was de drieentwintigste (!) bijlage verschenen, terwijl niemand wist hoeveel er nog zouden volgen. Intussen groeide de omvang van het blad zó, dat de bibliotheken volgens Janus te weinig plankruimte hadden en moesten uitbreiden. De batavier kreeg de kwalificatie slaapverwekkend mee, want uit papaver werden onder meer slaapmiddelen vervaardigd. Christiaan Hespe, redacteur van De politieke kruyer en secretaris van de Amsterdamse sociëteit maakte in 1786 na een gevangenisstraf maandenlang een soort zegetocht door de Republiek, van hot naar haar vloog en dus veel afwezig was (‘buiten bereik’). Maar het felste conflict vocht de Janusredactie uit met De Haagsche correspondent, waarvan Klaas Momus de schrijver was. Dat blad is volgens beursanalist Janus niet meer dan toiletpapier (vandaar ‘zinkende Fondsen’). De belangrijkste figuur achter Janus was de eerder genoemde Petrus de Wacker van Zon (1758-1818) die als hoofdredacteur optrad. Hij zou na 1800 bekender worden als de romanschrijver Bruno Daalberg, die de redelijk succesvolle satire Jan Perfect (1817) publiceerde. Aan reputaties liet hij zich niets gelegen liggen. Of het nu om eerzame weekbladschrijvers, ijverige regenten of de stadhouderlijke familie ging, eenieder die niet bereid was om de vermolmde staatsrechtelijke en politieke structuur van de Republiek mede te veranderen kon op een even pittige als satirische behandeling in en van Janus rekenen. Naast De Wacker van Zon zullen Johannes Kinker en Willem Irhoven van Dam bijdragen hebben geleverd. Deze redactie stelde zich op het standpunt van een bekommerde burger die zich zorgen maakte over de teloorgang van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. Door de hele Janus héén is vooral het stadhouderschap een steen des aanstoots, of beter de manier waarop de stadhouders die functie hadden uitgeoefend. Janus voerde hen in een grotesk groepsportret op als geile, zuipende, dobbelende en om zich heen meppende bedriegers, die eerder hun eigen belang dan het algemeen najoegen. Zo kon uit de beschrijving, voor wie het wilde zien, een beeld ontstaan van een land dat twee eeuwen lang was verkracht, gebruskeerd, geschoffeerd en uitgebuit. De redactie riep de lezer op om een gewapende actie tegen de zittende stadhouder, Willem V te beginnen en hem af te zetten. Het stadhouderlijk stelsel hoefde niet afgeschaft te worden, wel | |
[pagina 9]
| |
gereviseerd, maar hoe precies was niet duidelijk. Voor dat alles was een sterke politieke (patriotse) leider nodig en de wil om voor veranderingen open te staan. Zo'n ‘sterke man’ vond Janus na een lange speurtocht echter niet in Nederland, terwijl zijn (patriotse) landgenoten au fond ook niet in staat bleken hun acties tegen de stadhouder te coördineren. Het doel was verder weg dan ooit. Vele teksten in Janus zijn anno nu stilistisch van zo'n niveau dat herlezing een genot blijft. De wijze waarop de lokale en gewestelijke politieke vertegenwoordigers op de hak werden genomen, satire en ironie, en de schrijfstijl zal andere redacties tot voorbeeld hebben gestrekt. Je kunt ook zeggen: zij hielden de satire levend. In augustus 1787 verschenen enkele nummers, die zinspeelden op het einde van het weekblad. Mogelijk hield dat verband met de naderende Pruisen die een maand later de restauratie van Oranje bewerkstelligden. Ook zal het besef dat de Republiek nog niet rijp was voor een politieke ommekeer in de besluitvorming hebben meegespeeld. De redactie bereidde een dramatisch afscheid voor, dat andere redacties perspectieven bood om in de geest van Janus door te gaan. | |
OpvolgersHet satirische weekblad De Nederlandsche spectator (met de bril) (1786-1787) noemde zich in augustus 1787 de eerste opvolger van Janus. Van dit blad dat bij Jan Verlem te Amsterdam verscheen was de lutherse predikant Hendrik Bergh de schrijver. Nu zat Bergh in die jaren financieel aan de grond na zijn nachtelijke vertrek uit zijn laatste standplaats Doetinchem en de ziekte van zijn vrouw. Terug naar zijn Gelderse gemeente kon hij niet meer. Zijn situatie werd verergerd toen hij voor de schrijver werd gehouden van het controversiële weekblad De post van 't nieuwe Jeruzalem (1786). Hij leek politiek gedesoriënteerd en werd tot overmaat van ramp in Janus gehekeld als iemand die de weg kwijt was en getypeerd als een vleier van de democratische voormannen, de neven Van der Capellen. Met een schijn van authenticiteit eigende Bergh zich in zijn Nederlandsche spectator met een nepcodicil de geestelijke boedel van Janus toe: | |
[pagina 10]
| |
MynHEER! De lutherse patriotse predikant Hendrik Bergh voerde de redactie over De Nederlandsche spectator met de bril; gravure van A. Hulk naar een ontwerp van J.C Mertens (foto: Rijksmuseum Amsterdam)
Met deze brief aan Bergh van quasi-notaris Praktijk verwierf de redacteur van de Nederlandsche spectator de nalatenschap van Janus. Vanaf die tijd lardeerde Bergh berichten met stijlkenmerken uit Janus.Ga naar eind4. Nam hij wraak op Janus, die hem ooit had gehekeld? Meer interessante navolgers zijn Ismaël, een periodiek die (met een interval) tussen juli 1788 en februari 1789 in twaalf nummers verscheen, en Janus verrezen (156 afleveringen tussen april 1795 en april 1798). Het eerstgenoemde blad wond er ook geen doekjes om:
Daar ik dan, als zijn [= Janus'] wettige navolger, schoon slechts, dit is ontwijffelbaar, met eenen ongelijken tred, de voetstappen van den onsterfelijken Grijsaart zal trachten te drukken, en hem, van verre, na te volgen, heb ik mij verstouwt, mij eenen naam toe te eigenen, die hem eenigermate in eigendom behoorde. - gelukkig zoo de tegenwoordige ismaël uit het graf van den gewezen janus, - als de jonge Phenix uit de asche van den ouden, moge oprijzen! Gelukkig, zoo zijn geest op mij moge rusten; - ik mij de naam moge waerdig maken van zijn Vriend geweest, - van zijn navolger te zijn!Ga naar eind5.
Ismaël heeft duidelijk verschillende Janus-kenmerken overgenomen, zoals de opmaak van de titel, de rubrieken, berichten en sommige fabels. In de | |
[pagina 11]
| |
zogenoemde stoklijst, aan het eind van het eerste nummer, staan twee van de drie uitgevers genoemd die zich ook verantwoordelijk hielden voor de uitgave van Janus, de Leidse boekhandelaren Barend Onnekink en Jacobus Meerburg.Ga naar eind6. In dit openingsnummer werd een ‘Rouwklage en bloemen, door Ismaël gestrooid op het graf van den onvergelijkelijken Janus’ opgenomen. De redactie maakte in het derde nummer bekend via notaris Petrus Consuetudinaris een pak ‘met wel vijfentwintig verschillende omslagen’ als erfenis van de Janus-redactie te hebben gekregen. Een van de voorbeelden van navolging betrof een lijstje deelnemers aan een ‘Hollandsch Congres’, waarop dezelfde speaking names stonden die eerder in Janus hadden gestaan, zoals Jacobus Woordenboek en Ingenuus Coquilus, die respectievelijk staan voor Jacobus Kok, die tussen 1785 en 1789 het twaalfdelige Vaderlandsch woordenboek samenstelde, en de bekende advocaat-bankier Johannes Conradus de Cock. De redactie van Janus verrezen bedacht een slaapmetafoor om het nieuwe blad als waardig opvolger van Janus te introduceren en de patriotse diaspora chronologisch te overspannen. Al zijn de politieke omstandigheden veranderd, de formule-Janus blijkt crises te kunnen weerstaan. De vorm lijkt een baken van continuïteit. Zo is het Janus-vignet in allerlei variaties gebruikt bij alle navolgers met het woord ‘Janus’ in de titel, en is de rubricering grotendeels overgenomen. Hierin was ook de belofte opgenomen, dat bij eventuele overgenomen berichten bronvermeldingen zullen gegeven worden, want het is fatsoenlijk als andere ‘Nouvellisten’ dat ook zouden doen. En dat gebeurt ook in een aantal gevallen. Johannes Kinker, die ook bijdragen voor Janus 1787 heeft geschreven, wordt gezien als de belangrijkste redacteur van Janus verrezen.Ga naar eind7. Onnekink is ook hier als uitgever vermeld, maar niet als eerste in de stoklijst. Dat gegeven zegt op zich niets; hij kan desondanks als belangrijkste uitgever van Janus verrezen gelden. Vorm en inhoud komen zó overeen, dat je je kunt afvragen of bij Ismaël en Janus verrezen niet dezelfde redactie optrad als bij Janus. Zo werd bij de introductie van dit blad, waarvan op 7 april 1795 het eerste nummer verscheen, in de Oprechte Haarlemse Courant heel duidelijk verband gelegd tussen Janus verrezen en Janus uit 1787 en gebruikte de uitgever precies hetzelfde vignet.Ga naar eind8. Onmiddellijk na deze aankondiging liet De Wacker van Zon weten, ‘dat hy aan deezen JANUS [= Janus verrezen, PvW] geen de minste deel nog meedewerking heeft’, terwijl de ‘Schryvers van Janus van 1787’ enkele dagen later alle be- | |
[pagina 12]
| |
trokkenheid bij zowel Ismaël als bij Janus verrezen ontkenden. Daarop stelden Meerburg en Onnekink in een reactie, dat er in het najaar van 1787 een ‘conferentie’ was gehouden met de schrijvers van Janus 1787, en ‘dat zy [= de beide uitgevers, PvW] elk oogenblik kunnen aantoonen, dat de geschreeve copy en van Janus en van Ismaël, dezelvde is, en dus de Ismaël ook van die zelvde hand geschreven en door hun uitgegeeven is’. En wie de drie weekbladen doorleest kan de overeenkomsten in vorm en schrijfstijl nauwelijks ontgaan.Ga naar eind9. De (onbekende) redacteur van De domkop of nationaal volksboek (augustus 1795-1796) noemde zich wel een ‘vriend van Janus’, maar veel na-aperij trof ik daarin toch niet aan. Dit radicale blad had zich ten doel gesteld de ‘87er’ orangisten met naam en toenaam te veroordelen in de zogenoemde ‘Monster-rol’. Dit blad werd ook bij Verlem te Amsterdam uitgegeven. Het auteurschap van De domkop ligt wat ingewikkelder, omdat schrijver beweerde ook De Nederlandsche spectator met de bril te hebben geschreven.Ga naar eind10. Dat zou dan de eerder vermelde geflipte predikant Bergh moeten zijn, die in zijn Dom-Vignet van Janus Janus-Zoon, een van de bladen van de patriotse predikant Bernardus Bosch, verschenen tussen 1798 en 1901 (Foto: Universiteitsbibliotheek Amsterdam).
| |
[pagina 13]
| |
kop meer een eigen formule ontwikkelde dan hij in zijn Nederlandse spectator deed. Wie de auteur ook is, hij is in ieder geval geen vriend van Kinker. In een van de afleveringen trof ik namelijk de volgende advertentie aan: ‘In de meeste oranje Boekwinkels is te bekomen het boggelje of de belaggelyke Poëet. Zangspel in 3 bedryven door de erve kinker’. Kinker had inderdaad een bult.Ga naar eind11. De domkop nam vooral de stijl in de zeetijdingen, de advertenties en andere berichten van Janus over. | |
Janus' nakroostHoewel de bladen Janus Janus-zoon (1800-1801) en De heer Janus Janus-zoon (1801-1802) de idee van een patrilineaire relatie met Janus 1787 versterken was de genese van beide bladen minder rechtlijnig. Van het eerste blad verscheen op 10 juli 1800 het eerste nummer bij de Haagse uitgevers Sneyders en Van Tienen met de aan Janus 1787 ontleend motto en het titelvignet tussen de jaartallen 1798 en 1801. In de loop van de jaargang zouden motto en jaartallen omgedraaid worden, een ‘aartig jok van ridens’ volgens de redacteur.Ga naar eind12. Vanwege de verschijning van een gelijknamige (Delftse) concurrent werd de naam veranderd in Den oude echten Janus, met een andere uitgever: de Haagse boekhandelaar A. Rosmuller. De laatste nummers kwamen echter bij zijn stadsgenoten Sneyders en Meyer uit. De belangrijkste schrijver van dit blad was de bekende predikant Bernardus Bosch, terwijl Pieter 't Hoen (bekend van De post van den Neder-Rhijn) en Pieter Philip Jurriaan Quint Ondaatje bijdragen hebben geleverd. Bosch was na een tumultueuze loopbaan als predikant broodschrijver geworden. Overigens wel een met een vaardige pen, die met zijn ‘verkregen kundigheden eenig geld van u my eigen [wil] maken’. Hij verwachtte dat Janus Janus-zoon hem na ‘één Jaartje’ een zoet winstje zou opleveren. Wat de vorm betrof leunde Bosch' blad op Janus 1787, gezien de advertenties en berichten. Inhoudelijk had Bosch vooral oog voor de grote werkloosheid onder de patriotten. Veel baantjes, verweet hij het Staatsbewind, gingen naar voormalige orangisten ten koste van de patriotten, een observatie waaraan De domkop aflevering na aflevering besteedde. In mei 1801 ging de redactie Janus Janus-zoon over naar het weekblad De domoor-reviseur. Maar na drie nummers met een debat over de herziening van de staatsregeling hield dat blad in mei 1801 op te bestaan. Bosch was inmiddels al weer een nieuw blad begonnen, De heer Janus | |
[pagina 14]
| |
Janus-zoon, waarvan het eerste nummer op 30 april 1801 het licht zag. Hij beschouwde zijn nieuwe blad als opvolger van Janus verrezen, dat in 1798 was gestopt, maar refereerde duidelijk aan Janus Janus-zoon: Wanneer gy dan nu de Heer Jamus [sic] Janus Zoon ziet, denkt dan, dat het dezelfde Janus is, die tot heden tegen u heeft gesproken, en die een echte Zoon is van den ouden Janus, welke de 2den April 1798 onder u is ingeslapen.Ga naar eind13. Het was één van de bladen die alleen al door de naamgeving een directe afstammeling van Janus 1787 pretendeerde te zijn. In De heer Janus Janus-zoon liet Bosch als spectator Janus zijn fictieve echtgenote Agatha als een soort orangistische spectatrice optreden. Zo fungeerde zij tevens als diplomatieke speelbal en politiek mik- en richtpunt. Toen Bosch twee leden van het Staatsbewind hekelde werd de persvrijheid via Jacques La Pierre, de Agent van Inwendige Politie, beteugeld. Bosch werd gedaagd, en uit de rechtszaak die hieruit volgde bleek dat het blad een behoorlijk debiet kende. Wel moest hij voortaan zijn kopij vóór publicatie aan La Pierre voorleggen. Dat was niet genoeg; in zijn ridicule obsessie liet La Pierre de ene na de andere pers sluiten. In juni 1802 moesten ook de persen van La Fallée het ontgelden waar De heer Janus Januszoon werd gedrukt. Daarmee kwam een einde aan De heer Janus Januszoon. In dit blad had Bosch een aantal berichten letterlijk uit Janus 1787 overgenomen, zoals de advertentie waarin een Maastrichtse boekverkoper nagelaten werk aanbood, en waarvan ik hier alleen het begin citeer: j. dufour, Marchand Libraire te Maastricht, debiteert thans met veel succes de nagelatene Werken van Madame la Marquise de l'Hermite, geboren Comtesse de Chasse Corbeau, in 12 Deeltjens in Duodecimo, behelzende de navolgende WerkenGa naar eind14. waarop een korte opgave van de inhoud van elk der de delen volgde. Deze advertentie betrof een zekere mevrouw Cluisenaer geboren Craeyvanger, die tot de zeer vrome kring rond de Utrechtse orthodoxe hoogleraar Gisbert Bonnet zou hebben behoord. Daarop zou de trits ‘l 'Hermite’, ‘châsse’ en ‘corbeau’ kunnen wijzen. In die tijd was zij zeker bekend, want dergelijke | |
[pagina 15]
| |
toespelingen op haar kennelijk frivole leven kwamen tussen 1783 en 1802 in meer bladen voor. Voor ons blijkt het moeilijk haar handel en wandel precies te achterhalen.Ga naar eind15. | |
Bij wijze van conclusieHet weekblad Janus was na de verschijning in 1787 een innoverend en een wellicht wenkend perspectief voor andere redacties. De ‘bladformule’ van Janus, de combinatie van korte, felle en vooral hekelende berichten en een superieure schrijfstijl, viel op tussen de politieke bladen waarin veelal lange berichten met officiële documenten werden afgewisseld. Slechts één keer nam de redactie van Janus openlijk afstand van één van die navolgers, namelijk van Janus verrezen. Sommige leden van de oorspronkelijke Janusredactie hebben later wel voor andere bladen geschreven, maar in deze samenstelling was het een unieke samenwerking. Andere redacties zochten gedurende de laatste decennia van de achttiende eeuw naar adequate vormen voor hun eigen politieke boodschap. Een conclusie is dat de bladformule van Janus uit 1787 jarenlang voor die redacties richtsnoer was. Ook dat maakt van Janus een bijzonder blad, dat door een versnipperd justitieel apparaat tamelijk vrij kon schrijven. Het feit dat de naam Janus in verschillende tijdschrifttitels ná 1787 voorkwam en allerlei berichten werden overgenomen of bewerkt suggereert dat de ‘familie Janus’ vijftien jaar lang een baken van continuïteit was. Dat is niet zo. De redacties ná Janus bestonden veelal uit andere schrijvers dan de medewerkers van de oorspronkelijke Janusredactie. En anders dan Janus haalde die redacties minder fel uit naar concurrenten. Maar de politiek-staatsrechtelijke omstandigheden waren totaal verschillend van die uit 1787. Nieuwe redacties hadden - meer dan de Janusredactie - te maken met snel politiek wisselende omstandigheden en een ongekende persbreidel tegen 1800. Om die reden alleen al moesten zij, méér dan hun voorgangers in 1787, hun pen in bedwang houden om in een persvijandig klimaat niet helemaal monddood te worden gemaakt.
·> pieter van wissing is literair-historicus en archivaris bij het Gelders Archief. Hij promoveerde in 2003 te Nijmegen op een onderzoek naar het weekblad Janus. |
|