Ts. Tijdschrift voor tijdschriftstudies. Jaargang 2004 (nrs 15-16)
(2004)– [tijdschrift] TS– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 29]
| |
Bouwkundige Bijdragen en het Bouwkundig Weekblad: Nederlandse architectuurperiodieken in de negentiende eeuw
| |
[pagina 30]
| |
Titelpagina van de Bouwkundige Bijdragen, jaargang 1847.
| |
[pagina 31]
| |
voorgeschiedenis en begin van de bouwkundige bijdragen De oprichting van de mbb en de uitgave van de Bouwkundige Bijdragen had een lange voorgeschiedenis. In 1818 was de ‘Maatschappij tot Aanmoediging der Bouwkunde’ opgericht, een cultureel genootschap dat beschouwd kan worden als voorloper van de mbb en dat in 1830 ophield te bestaan. De ‘Maatschappij tot Aanmoediging der Bouwkunde’ organiseerde vooral prijsvragen voor ontwerpen en tentoonstellingen met de bedoeling de architectuur te stimuleren. Vaak werden de bekroonde inzendingen met een toelichting gepubliceerd. Tevens verscheen in 1822 een bekroond leerboek als Eerste stuk der Verhandelingen van de Maatschappij.Ga naar eind3 Het verschijnen van de Bouwkundige Bijdragen kan worden gezien als een vervolg op deze activiteiten, zoals blijkt uit het historisch overzicht dat in 1892 door de toenmalige secretaris Louis Rieber werd opgesteld naar aanleiding van het vijftigjarig bestaan van de mbb.Ga naar eind4 De uitgave van de Bijdragen, vanaf 1880 omgedoopt tot Bouwkundig Tijdschrift, was volgens Rieber een van de belangrijkste doelstellingen van de mbb en ingegeven door de contemporaine behoefte aan goede architectuurpublicaties. Een eerste Nederlands architectuurtijdschrift was pas in 1834 verschenen, het Nederlandsch Bouwkunstig Magazijn. Dit was echter al in 1839 ter ziele gegaan en bovendien voornamelijk gevuld met vertalingen uit het door de Engelse architect J.C. Loudon uitgegeven Architectural Magazine and Journal of Improvement in Architecture, Building and Fumishing. Om goede architectuurtijdschriften van eigen bodem te krijgen stelde de Amsterdamse uitgever Schooneveld de bestuursleden van de mbb in 1842 voor een nieuw begin te maken met het door hem uitgegeven Nederlandsch Bouwkunstig Magazijn, ditmaal als periodiek van de mbb. Het bestuur oordeelde echter dat deze ‘weinig oorspronkelijke en hoofdzakelijke korte vertaalde bijdragen’ niet in de gesignaleerde behoefte konden voldoen. Ook volgens chroniqueur Rieber had het Nederlandsch Bouwkunstig Magazijn vooral aangetoond ‘hoe gering de kennis omtrent de bouwstijlen, en hoe eenzijdig het aesthetisch gevoel toenmaals hier ontwikkeld was.’Ga naar eind5 Naar aanleiding van de afwijzing van Schoonevelds voorstel werd een commissie samengesteld die de oprichting van een nieuw bouwkundig tijdschrift zou organiseren. In deze commissie, tevens eerste redactie, zetelden de architecten Egidius Heijnincx, Anthony Willem van Dam en de waterbouwkundige J.C. de Leeuw. De keuze ten nadele van Schoonevelds Nederlandsch Bouwkun- | |
[pagina 32]
| |
stig Magazijn illustreert de wens van de mbb om het project van de vroegere Maatschappij voort te zetten met een kwalitatief hoogstaand en modern periodiek. De opzet van de Bouwkundige Bijdragen paste hierin: in plaats van het kleine formaat en de schaarse afbeeldingen van het Nederlandsch Bouwkunstig Magazijn verschenen de Bouwkundige Bijdragen op folioformaat, inclusief uitklapbare lithografieën. In de genoemde ‘Voorrede’ van het eerste nummer stelde Warnsinck dat de uitgave van een tijdschrift een geschikter middel was om kennis te verspreiden dan de gebruikelijke handboeken over architectuur.Ga naar eind6 Een tijdschrift kon immers up-to-date informatie sneller verspreiden en ook beter voorzien in ‘bevestiging en onderhouding van het vroeger geleerde’ en ‘door onderlinge mededeeling, aanleiding [geven] tot wrijving van denkbeelden.’Ga naar eind7 De beoogde pluriformiteit kwam tot uiting in de inhoud van de eerste jaargang. De artikelen waren onderverdeeld in vijf ‘hoofdafdelingen’: afbeeldingen van gebouwen, mededelingen over nieuwe uitvindingen en technieken, bijdragen over de geschiedenis van de bouwkunst, recensies van nieuwe constructies en tot slot onderwerpen ‘van gemengde aard’. Met deze indeling bouwde de mbb voort op de intentie van de ‘Maatschappij tot Aanmoediging der Bouwkunde’ de kwaliteit van de nationale bouwkunst te verhogen. Daarnaast paste de bredere opzet van de Bouwkundige Bijdragen in een nieuwe en vooral meer professionele context. Door betere druk- en reproductietechnieken ontstonden rond 1840 in heel Europa architectuurtijdschriften die zich qua opzet en omvang onderscheidden van hun schaarse achttiendeen negentiende-eeuwse voorgangers. In 1840 was César Daly in Frankrijk begonnen met de Revue Générale de l'Architecture et des Travaux Publics en in 1843 waren The Builder en de Deutsche Bauzeitung verschenen in respectievelijk Engeland en Duitsland; in 1848 kwam het eerste nummer van het Journal Belge de l'Architecture uit.Ga naar eind8 | |
Internationalisering en professionaliseringVanaf augustus 1842 verschenen de Bouwkundige Bijdragen drie tot vier keer per jaar. Elk deel bestond uit vier of vijf artikelen en werd verspreid in een oplage van circa duizend exemplaren. In 1869 kreeg het blad een maandelijkse frequentie. Hoewel de kosten niet door de abonnementsopbrengsten werden gedekt en er in 1847 zelfs even faillissement dreigde, groeide | |
[pagina 33]
| |
het periodiek gestaag mee met de zich uitbreidende mbb. De mbb hechtte groot belang aan het tijdschrift. Het was de grootste post op de begroting, terwijl de binding tussen mbb en tijdschrift verder werd versterkt door de in 1848 ingevoerde regel dat redactiewerkzaamheden officieel tot de bestuurstaken behoorden.Ga naar eind9 De inhoudelijke lijn werd bijgevolg sterk gestuurd door bestuursleden als Abraham Nicolaas Godefroy en Johannes Hendrikus Leliman, die vele artikelen schreven. De inhoud van de Bouwkundige Bijdragen getuigt van toenemende internationalisering en professionalisering van het architectenvak. Naast het opnemen van vertaalde bijdragen van vooral Franse auteurs onderhield de mbb contacten met meerdere Europese architectenverenigingen, wisselde periodieken uit en benoemde buitenlandse architecten tot erelid. Al in het oprichtingsjaar 1842 werden de Belgische architecten Tilman François Suys en Louis Roelandt erelid en vanaf de jaren zestig kwamen er per decennium een twintigtal ereleden bij uit België, Frankrijk, Duitsland en Engeland,Ga naar eind10 zoals de architect van de Parijse Opera, Charles Garnier, aan wie in 1870 deze eer te beurt viel. De internationalisering en professionalisering van de Nederlandse architectuur bleek ook uit de uitgebreide bibliotheek van de mbb. In de in 1889 gepubliceerde catalogus van de bibliotheek staan op een totaal van 644 titels 57 periodieken vermeld, waaronder buitenlandse architectuurtijdschriften als de Deutsche Bauzeitung, Le Moniteur des Architectes en het Boletim de architectura e de archeologia.Ga naar eind11 Daarnaast bevat de catalogus verschillende vakgerichte tijdschriften uit uiteenlopende disciplines, zoals het technisch georienteerde Nederlandse blad De Ingenieur en het Franse tijdschrift voor decoratieve kunsten Revue des Arts Décoratifs. De mbb bleek eveneens geabonneerd op tijdschriften als De Schilder, officieel orgaan van de Nederlandsche schildersbond en het Tijdschrift voor Handel en Nijverheid. De veelzijdigheid van de bibliotheek bleek niet alleen uit de periodieken, maar ook uit de indeling van de bibliotheek, met deelgebieden als ‘Kunstgeschiedenis’, ‘Leer van het ornement’, ‘Bouwkundig teekenen’, ‘Hygiëne’ en ‘Wettelijke bepalingen op het bouwen’. Vergeleken met de vijf ‘hoofdafdelingen’ uit 1842 blijkt hieruit de toenemende complexiteit van het architectenberoep. Verschillende, veelal buitenlandse traktaten over hygiëne, ventilatie, verwarming, drinkwaterleiding en stadsreiniging namen een belangrijke plaats in. Ook de Bouwkundige Bijdragen besteedden steeds meer aandacht aan de moderne technische ontwikkelingen. | |
[pagina 34]
| |
Feestnummer van het Bouwkundig Weekblad, 28 mei 1892. Dit nummer werd uitgegeven naar aanleiding van het vijftigjarig bestaan van de Maatschappij tot Bevordering der Bouwkunst.
| |
[pagina 35]
| |
Het ambachtelijke karakter van de architectuur, waarin timmermeesters en werkbazen een vooraanstaande rol speelden, verloor duidelijk terrein ten gunste van de technische innovaties en de toenemende invloed van ingenieurs. Deze ontwikkeling uitte zich in de gepubliceerde artikelen en de verslagen van de algemene ledenvergaderingen van de mbb. In beide kwam de gestage teloorgang van de ambachten tot uiting. In de jaren veertig en vijftig werden nog artikelen gepubliceerd over metselverbanden en timmerwerk, maar na 1860 besteedde men aandacht aan de opkomst van gietijzer, de eerste toepassingen van beton en de vernieuwingen op het gebied van verwarming, verluchting en hygiëne.Ga naar eind12 Ook de hiermee gepaard gaande typologische vernieuwingen kwamen steeds meer in de belangstelling. In 1870 verscheen een artikel over zogenoemde ‘Aérodômes’ oftewel ‘luchthuizen’. Hiermee werden de eerste (theoretische) voorstellingen van hoogbouw en wolkenkrabbers bedoeld, die toen door de Franse ingenieur Jules Borie werden ontwikkeld. De moderniteit hiervan bleek wel uit het voorstel om door middel van ijzeren pijlers en vloerbalken een inwendige dragende structuur te creëren, hetgeen in 1892 door François Hennebique met het gewapend beton zou worden uitgevoerd.Ga naar eind13 Vanaf de jaren tachtig werd in toenemende mate aandacht besteed aan de problematiek van de juridische verantwoordelijkheid van de architect. Dit thema was eveneens verbonden met de professionalisering van het architectenvak, omdat door schaalvergroting en toenemende belangen de verantwoordelijkheid van de architect steeds toenam. Een van de eerste artikelen hierover verscheen in 1880 met als veelzeggende titel ‘Mededeelingen uit de Rechtzaal’.Ga naar eind14 Juridische vraagstukken als afbetaling, aansprakelijkheid voor verwonding, en faillissement van de aannemer kwamen in deze nieuwe rubriek aan de orde. Het belang van dit soort onderwerpen bleek ook uit het Nationaal Congres voor Bouwkunst, dat in 1892 in Amsterdam werd georganiseerd. Het congres bevatte drie secties: naast de voor architectuur gebruikelijke thema's ‘kunst’ en ‘constructie’ beoogde de derde sectie ‘sociale vraagpunten’ te behandelen. Vooral de juridische problematiek werd in deze sectie door middel van verschillende voordrachten op de agenda gezet. Het onderwerp werd klaarblijkelijk inmiddels even gewichtig gevonden als bouwtechnische en esthetische kwesties. | |
[pagina 36]
| |
De debatten over architectuur in de Bouwkundige Bijdragen en andere tijdschriftenOndanks de toegenomen interesse voor techniek en professie bleven stilistische vraagstukken minstens zo belangrijk. De zoektocht naar een nieuwe architectuurstijl was een hot topic in de negentiende eeuw en dit vraagstuk kreeg ook in andere binnen- en buitenlandse periodieken veel aandacht. Algemene kunsttijdschriften als De Dietsche Warande, Kunstkronyk en De Spektator publiceerden met regelmaat artikelen over de staat van de bouwkunst. Vooral de katholieke publicist Jozef Alberdingk Thijm en de Haagse jurist Victor de Stuers, die in 1873 met zijn geruchtmakende Gids-artikel ‘Holland op zijn smalst’ had gewezen op het gebrek aan aandacht voor het Nederlandse bouwkunstige erfgoed, waren voorstanders van de neogotiek. De Dietsche Warande werd in de jaren veertig en vijftig haast spreekbuis van de neogotiek, die in de Bouwkundige Bijdragen veeleer negatief werd benaderd. De oppositie tussen aanhangers van de neogotiek en hun tegenstanders, de eclectici, die zich op een breder historisch spectrum van voorbeelden wilden oriënteren, vloeide voort uit de roep om een nieuwe stijl en was ook in andere Europese landen aanwezig. In Engeland vocht Augustus Welby Northmore Pugin een ‘Battle of Styles’ uit met de aanhangers van het classicisme. In 1836 publiceerde hij Contrasts, een verdediging van de neogotiek en van Charles Barry's neogotische ontwerp voor de Houses of Parliament in Londen (1836 - 1868).Ga naar eind15 Ook in Frankrijk ontstonden felle polemieken tussen aanhangers van de neogotiek, eclectici en classici. Zo publiceerde het bestuur van de Franse École des Beaux-Arts in 1845 een schotschrift tegen de plannen voor een nieuwe neogotische kerk te Parijs: Considérations sur la question de savoir s'il est convenable au xixe siècle de bâtir des églises en style gothique. César Daly, hoofdredacteur van het eclectisch georiënteerde periodiek Revue Générale de l'Architecture, schreef in de jaren veertig eveneens met zekere regelmaat tegen de neogotiek, zoals in het manifest De la Liberté dans l'Art (1848).Ga naar eind16 Deze polemieken waren in Nederland overbekend, zoals Thijms recensie in De Spektator over de houding van de Franse École des Beaux-Arts aantoont.Ga naar eind17 In Nederland bleek bovendien een gelijkaardige oppositie te ontstaan. Godefroy en Leliman presenteerden zichzelf als eclectici en introduceerden vanaf de jaren zestig de werken van César Daly, die het eclecticisme als een voor de negentiende eeuw geschikte ontwerpmethode vooropstelde. Dit zou al snel tot aanva- | |
[pagina 37]
| |
ringen leiden met de aanhangers van de neogotiek, met name Alberdingk Thijm en Victor de Stuers. In 1867 vertaalde Godefroy de inleiding van César Daly's Motifs Historiques d'Architecture, een plaatwerk dat architectuurmotieven uit de Franse renaissance voor de contemporaine architect beschikbaar stelde waarmee Daly het eclectische hergebruik van renaissancemotieven wilde populariseren.Ga naar eind18 Leliman zou datzelfde jaar de Nederlandse architect oproepen het eclecticisme toe te passen, want in een vertaling van een artikel uit de Revue des Deux Mondes stelde hij dat de contemporaine architectuur geen baat had bij het volgen van een enkele stijl als het classicisme of de neogotiek. Deze stijlen impliceerden volgens hem een te beperkte reproductie van het verleden. De architect ‘inspirere zich liever op het verleden in al zijnen omvang en worde eklektiker’, luidde zijn advies.Ga naar eind19 Door gezaghebbende Franse critici en publicisten te vertalen konden Leliman en Godefroy het eclecticisme beter legitimeren. De noodzaak hiervan blijkt onder meer uit de controverse rond Lelimans eclectische ontwerp voor een kofiehuis op het Rokin. In 1858 had Alberdingk Thijm in de De Dietsche Warande het ontwerp bekritiseerd. Voor het koffiehuis werden drie zeventiende-eeuwse panden gesloopt en Alberdingk Thijm verweet Leliman geen respect te hebben voor oude monumenten. Hij bestempelde de bouw van het koffiehuis ronduit als ‘wandalisme’.Ga naar eind20 Leliman reageerde een jaar later met een zelfstandig uitgebrachte brochure: Het valsch alarm à propos van wandalisme, in het ware daglicht gesteld en onschadelijk gemaakt. In verschillende Nederlandse tijdschriften ontstond vervolgens een ‘twistgeschrijf’ naar aanleiding van deze zaak. Alberdingk Thijm schreef in 1860 in De Dietsche Warande een artikel tegen de brochure van Leliman en deze verdedigde datzelfde jaar in de Bouwkundige Bijdragen opnieuw zijn ontwerp voor het koffiehuis.Ga naar eind21 In deze apologie kwam de noodzaak van het eclecticisme weer ter sprake en Leliman definieerde ‘de school der eklektikers’ die ‘alle onvoorwaardelijke gehoorzaamheid of slaafsche onderwerping aan enigen regel [verwerpen]’.Ga naar eind22 De vrijheid van het eclecticisme was volgens Leliman te verkiezen boven de exacte navolging van oude modellen, waarmee hij Thijms rigoureus vasthouden aan het middeleeuwse verleden pareerde. In De Nederlandsche Spectator en het Algemeen Handelsblad vervolgde Leliman zijn polemiek met Alberdingk Thijm, terwijl Godefroy hem ondersteunde in de Bouwkundige Bijdragen.Ga naar eind23 Deze Nederlandse ‘stijlenstrijd’ bleek uiteinde- | |
[pagina 38]
| |
lijk even pittig als in de grote buurlanden en oversteeg de kolommen van de Bouwkundige Bijdragen. Mede onder invloed van dit soort polemieken ontstond voor de mbb de behoefte een bouwkundig weekblad op te richten. | |
Het Bouwkundig Weekblad en de diversificatie in de Nederlandse architectuurpersIn de jaren 1870-1872 had de mbb op initiatief van Leliman al een poging ondernomen een wekelijks ‘bijblad’ te publiceren.Ga naar eind24 Sinds 1866 werd er in Nederland een bouwkundig weekblad uitgegeven, De Opmerker. Dit tijdschrift was orgaan van de in 1855 opgerichte architectenvereniging ‘Architectura et Amicitia’ (a & a) en richtte zich volgens de ondertitel op ‘Architecten, Ingenieurs, Fabrikanten en Aannemers van Publieke Werken’. De Opmerker had meer het voorkomen van een krant dan van een tijdschrift. Het contrasteerde in opzet, grootte en inhoud met de statige Bouwkundige Bijdragen en publiceerde in zijn eerste jaargangen korte mededelingen van technische aard. Summiere buitenlandse berichten werden aangevuld met bouwkundige innovaties en weetjes van eigen bodem; platen of afbeeldingen kwamen nauwelijks voor. De Opmerker was in tegenstelling tot de Bouwkundige Bijdragen zeer op de actualiteit gericht en publiceerde bijvoorbeeld wekelijks de uitkomst van aanbestedingen. Tevens ontwikkelde het zich spoedig tot een volwaardig opinieblad, waarin net als in de Bouwkundige Bijdragen veel artikelen over esthetica en stijlenproblematiek verschenen. Leliman had ook een belangrijk aandeel in het functioneren van a & a en dus De Opmerker, hetgeen eraan bijdroeg dat stilistische vraagstukken sneller op de agenda kwamen. Vooraanstaande architecten van a & a en de mbb zoals Leliman, Henri Evers, Jonas Ingenohl en Adriaan Weissman publiceerden met regelmaat in De Opmerker. Pas in 1881 kreeg de nog altijd maandelijks verschijnende Bouwkundige Bijdragen een vergelijkbaar actuele aanvulling in de vorm van het Bouwkundig Weekblad. In het prospectus werd door J.R. De Kruyff, hoofdredacteur van het nieuwe weekblad, bevestigd dat de noodzaak tot frequentere verschijning reden was voor dit initiatief. De Kruyff leidde het eerste nummer in met de opmerking dat ‘een tijdschrift, dat twee- of driemaandelijks verschijnt, geen actualiteiten [kan] bespreken. Daartoe wordt de vorm van een weekblad vereischt.’Ga naar eind25 Hij hoopte eveneens dat de mbb door publicatie van een weekblad meer invloed zou | |
[pagina 39]
| |
kunnen uitoefenen op de ontwikkelingen in de bouwkunst, omdat dit de mbb de gelegenheid zou geven onmiddellijk haar mening kenbaar te maken over bijvoorbeeld relevante politieke besluitvorming: Alleen in een Weekblad zijn polemiek en correspondentie mogelijk, en kan men invloed uitoefenen op de behandeling van rijks-, gemeentelijke- of particuliere belangen.Ga naar voetnoot26 De verwijzing naar ‘rijksbelangen’ wijst op de noodzaak tot belangenverdediging via de pers. Deze wens kan geïnterpreteerd worden tegen de achtergrond van nieuwe onenigheden in de Nederlandse architectenwereld. In 1876 werd de architect Petrus ‘Pierre’ Joseph Cuypers, tot dan toe bekend door zijn neogotische kerken, de opdracht gegeven voor het ontwerpen van het Rijksmuseum en het Centraal Station te Amsterdam. In beide gevallen was Victor de Stuers, persoonlijke vriend van Cuypers en diens zwager Alberdingk Thijm, drijvende kracht achter de benoemingen.Ga naar voetnoot27 Via zijn post binnen het toenmalige College van Rijksadviseurs en soms ook als adviseur van de minister van Binnenlandse Zaken liet De Stuers zijn invloed gelden. De Opmerker reageerde al scherp op deze gang van zaken en in 1876 werd het ‘drietal antiquaren als de heeren De Stuers, Thijm en Cuypers’ veroordeeld als lieden die ‘de Kunst in een doodskleed steken.’ Een jaar later werd de neogotiek bestempeld als een ‘bouwkunstig spook’ en een onpartijdige besluitvorming bij openbare aanbestedingen geëist.Ga naar voetnoot28 De kwestie sleepte zich nog jaren voort en wellicht verwees De Kruyffs opmerking over de invloed van de mbb en ‘de behandeling van rijks-, gemeentelijke of particuliere belangen’ naar deze controverse. Door middel van een eigen weekblad hoopte de mbb dergelijke kwesties adequater te kunnen becommentariëren en beinvloeden. De oprichting van een wekelijkse uitgave paste in een Europese ontwikkeling. Vanaf 1876 vulde César Daly de Revue Générale de l'Architecture aan met de wekelijks te verschijnen La Semaine des Constructeurs. In de Revue motiveerde hij de nieuwe uitgave met overwegingen die De Kruyff in 1881 ook naar voren zou brengen. Een maandelijkse uitgave liet volgens Daly geen onmiddellijke reactie toe en hij hoopte dat La Semaine des Constructeurs een ‘levendig en alert’ tijdschrift zou worden, een ‘panorama van alle interessante feiten die in de | |
[pagina 40]
| |
Amsterdam anno 1899. Deze satirische tekening uit het feestnummer van het Bouwkundig Weekblad kritiseerde het contemporaine eclecticisme.
| |
[pagina 41]
| |
loop van een week plaatsvinden.’Ga naar voetnoot29 In andere Europese landen ontstonden in deze periode gelijkaardige bouwkundige weekbladen zoals het Duitse Wochenblatt für Architekten und Ingénieurs en het Wochenblatt für Baukunde, welke in 1883 en 1885 van start gingen. Het ontstaan van al deze bouwkundige weekbladen was het gevolg van journalistieke intensivering, de gestage toename van technische en architectuurhistorische kennis en belangenverdediging. Deze evolutie wordt in Nederland verder onderstreept door het ontstaan van nieuwe architectuurperiodieken, elk met hun eigen oriëntatie. In de relatief korte periode 1893 - 1904 startten drie architectuurtijdschriften: Architectura, De Bouwwereld en Het huis, oud en nieuw. Vooral Architectura presenteerde zichzelf als een periodiek voor een jonge generatie. In de jaren negentig publiceerden architecten als Hendrik Petrus Berlage en Willem Kromhout hierin kritische artikelen over de contemporaine bouwkunst. Een voorbeeld is Berlages artikel ‘Bouwkunst en Impressionisme’ uit 1894, waarin voor een rationalistische esthetica werd gepleit. Berlage betoogde dat het eclecticisme niet aangepast was aan de nieuwe stedenbouwkundige realiteit en eiste daarom een sobere bakstenen vormgeving.Ga naar voetnoot30 De redactie van Architectura wilde duidelijk een frisse wind laten waaien door het in hun ogen ingeslapen architectenwereldje: Wij zullen trachten ‘Architectura’ het orgaan te doen zijn van de jongere generatie, van hen die de toekomst ingaan met hooge idealen, met frissche, zoekende werkkracht. Hun kamp tegen coteriegeest, sleur en zelfgenoegzaam neerzitten bij gemakkelijk gewonnen lauweren, zal de onze zijn.Ga naar voetnoot31 Het huis, oud en nieuw was daarentegen een esthetiserend architectuurtijdschrift dat gericht was op de wensen van de burgerlijke middenklasse. De hoofdredacteur en eclectische architect Eduard Cuypers, een neef van Pierre Joseph Cuypers, besteedde veel aandacht aan decoratieve kunsten, interieur en design. In tegenstelling tot de vernieuwingsdrang van Architectura geloofde hij in de voortzetting van het eclecticisme. Verscheidene artikelen gingen uit van een commercieel gerichte praktijk, waarin de wensen van de hogere klassen de vormgeving van architectuur en interieur mee bepaalden.Ga naar voetnoot32 Deze opzet keerde terug in de publicatie die bestemd was voor de welgestelde Ne- | |
[pagina 42]
| |
derlander in Nederlands-Indië. Van 1913 tot 1934 verscheen Het Nederlands-Indische huis, oud en nieuw waarin de aandacht uitging naar de vormgeving van koloniale burgerlijke architectuur. De Bouwwereld ten slotte werd opgericht door Willem Leliman, zoon van Johannes Hendrikus Leliman. Dit periodiek kenmerkte zich door een sterke aandacht voor techniek en functionaliteit. Leliman junior, als bouwkundig ingenieur afgestudeerd aan de toenmalige Polytechnische Hogeschool van Delft, stelde in de prospectus ‘dat ons steeds voor ogen zal staan dat nuttige wetenschap de beste is.’Ga naar voetnoot33 Toch presenteerde Leliman zijn periodiek ook nadrukkelijk als een breed forum. Thema's als Engelse cottages, de Art Nouveau en stadsesthetica werden in het eerste nummer afgewisseld met aandacht voor technische vernieuwingen. | |
Epiloog: de overgang naar het vormconcept van de twintigste eeuwHet Bouwkundig Weekblad bleef ondertussen actief binnen de zich differentiërende architectuurpers. Al snel na de oprichting in 1881 nam het de hoofdrol over van de steeds onregelmatiger verschijnende Bouwkundige Bijdragen. In 1892 pakte het groots uit naar aanleiding van het vijftigjarig bestaan van de mbb. Behalve aankondigingen en uitgebreide samenvattingen van het Nationaal Congres voor Bouwkunst bevatte het feestnummer gedichten, satires en humoristische tekeningen. De titelpagina toonde een schets van Amsterdam anno 1842. Bovenaan, waar zich normaal het embleem van de mbb bevond, prijkte het hoofd van Louis Rieber, toenmalig secretaris. Uit deze persiflage op de gebruikelijke vormgeving bleek de satirische insteek. Kritiek op de contemporaine architectuur werd evenmin geschuwd. Op de derde pagina contrasteerde een tekening van Amsterdam in 1899 met de overzichtelijke weergave op de titelpagina. Het stadszicht werd nu beheerst door een overdaad aan torens, overkappingen en aan het eclecticisme refererende motieven. In het bijgevoegde spotdicht verzuchtte de anonieme auteur: ‘Kijk eens, kijk eens, 't is wanhopig
wat er alzoo wordt gemaakt,
't Is toch heusch niet ongeoorloofd
als 't eens even wordt gelaakt.
Maar waar zullen we beginnen?
| |
[pagina 43]
| |
't is hier l'embarras du choix,
Want een boel is er zoo lelijk,
'n heele boel is er zoo bah!’Ga naar voetnoot34
Oude controverses, zoals de aanbesteding van het Rijksmuseum en het Centraal Station, werden op humoristische wijze gememoreerd en ook de kritiek op het eclecticisme was opvallend aanwezig. In vergelijking met de Bouwkundige Bijdragen nam het Bouwkundig Weekblad vanaf de jaren negentig meer kritische standpunten in en het was uiteindelijk even gereserveerd over de contemporaine bouwkunst als bijvoorbeeld Architectura. Berlages artikel ‘Bouwkunst en Impressionisme’, dat twee jaar na het themanummer van het Bouwkundig Weekblad in Architectura zou verschijnen, is misschien wel minder uniek dan soms wordt aangenomen. In de laatste twee decennia van de negentiende eeuw werden bepaalde aspecten van het eclecticisme steeds problematischer. Ook eclectici zelf, zoals bijvoorbeeld Eduard Cuypers, trachtten hun vormgeving te vernieuwen.Ga naar voetnoot35 Deze gestage overgang naar de twintigste-eeuwse vormgeving, waarin abstractie en functionaliteit op het voorplan zouden komen te staan, is in haast alle periodieken te traceren. Het Bouwkundig Weekblad bestrijkt deze overgangsfase en onderscheidt zich hierdoor van de meer negentiende-eeuwse Bouwkundige Bijdragen. In 1926 fuseerde het uiteindelijk met Architectura tot het Bouwkundig Weekblad Architectura, in zekere zin de aankondiging van een homogenere twintigste-eeuwse architectuurpers.
·> geert palmaerts studeerde kunstgeschiedenis en filosofie aan de Katholieke Universiteit Leuven. Sinds 1999 is hij als promovendus werkzaam aan de Vrije Universiteit Amsterdam, waar hij eind dit jaar hoopt te promoveren op een proefschrift over het eclecticisme in de negentiende-eeuwse architectuur. |
|