Ts. Tijdschrift voor tijdschriftstudies. Jaargang 2003 (nrs 13-14)
(2003)– [tijdschrift] TS– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 15]
| |
Humor in journalistiek en literatuur als propaganda: pseudo-propagandistische tijdschriften op het breukvlak van oorlog en vrede
| |
De GilHet moet voor de Nederlandse lezers een vreemde gewaarwording zijn geweest. Midden in de oorlog kregen ze een nieuw en verwarrend blad onder ogen dat weliswaar grappig was en subversief, maar toch aan ‘verdachte’ medewerkers onderdak bood. Als de geallieerden per ongeluk een serie bommen op Nijmegen lieten vallen, stond in dit blad te lezen: ‘Het zijn niet | |
[pagina 16]
| |
de Amerikanen die Nijmegen hebben gebombardeerd maar de Duitschers. De Duitschers vliegen rond in speciaal voor dit doel nagemaakte Amerikaanse Vliegende Forten.’ Met andere woorden: de Duitsers krijgen altijd en overal de schuld van, terwijl het wel duidelijk is dat de geallieerden Nederland meer schade toebrengen dan zij. Het tijdschrift dat dit soort spot tentoonspreidde was De Gil, een blad dat over lezers niet te klagen had. Maar liefst 200.000 exemplaren telde de gemiddelde oplage. Dat De Gil na de oorlog zo'n slechte reputatie had, kwam allereerst door de schokkende wetenschap dat dit op krantenpapier gedrukte tijdschrift een pseudo-propagandistische uitgave onder auspiciën van de nazi's was. Er was alles aan gedaan de lezer te doen denken dat De Gil een propagandablad van geallieerde zijde was, terwijl het in werkelijkheid in opdracht van de bezetter werd gemaakt. Deze landverradelijke taak werd met name volbracht door de journalist en schrijver W. van den Hout (1915-1985), alias Willem W. Waterman of www. | |
W.H.M. van den HoutW.H.M. van den Hout begon zijn journalistieke carrière met het schrijven van verhalen en kruiswoordpuzzels voor het Noordbrabants Dagblad en Het Huisgezin. In 1935 had hij het ouderlijk huis verlaten om er nooit meer terug te komen. In 1936 belandde hij op het Philips Persbureau in Eindhoven. Op 22-jarige leeftijd, na de militaire dienst, werkte Van den Hout bij de reclame-afdeling voor Engelstalige gebiedsdelen van het Philipsconcern. In 1939 publiceerde hij zijn eerste boek: Een woestijn raakt zoek. Hij werkte ondertussen in Amsterdam bij de Netherlands Publicity Service n.v. Sellmore, een | |
[pagina 17]
| |
bedrijf dat zich toelegde op de promotie van Engelse en Amerikaanse producten. Nog in hetzelfde jaar verscheen zijn satirische roman Amerika filmt. Een visie op Hollywood en op Hollywood's wonderlijke werkwijze. Van den Hout publiceerde dit kloeke boek onder de schuilnaam Willem W. Waterman, imprint ervan: N.V. Residentiebode 's-Gravenhage. Waterman werkte later ook mee aan deze krant.Ga naar eind3. Toen Amerika filmt in 1939 verscheen, was Waterman inmiddels gemobiliseerd en ondergebracht als korporaal bij het Corps Motordienst in Bilthoven, hetgeen in 1941 resulteerde in zijn roman De kruistocht van generaal Taillehaeck, twee jaar later gevolgd door Een strijd om Nederland. Die twee laatste boeken behandelen een thema dat ook door Mr. A. Roothaert in zijn populaire roman De vlam in de pan met verve geëxploiteerd werd. Zowel Waterman als Roothaert hekelden in hun romans het Nederlandse defaitisme van voor de oorlog, uitmondend in een slap militair beleid. Nee, dan de goed geoutilleerde Duitsers, die lieten hun eigen soldaten niet met aftandse geweren creperen. Zulk gekrenkt nationalisme, dat via het Duitse nazidom een stem kreeg, was overigens een Europees fenomeen. In Frankrijk liet Jean de la Hire met zijn Le Crime des Evacuations; Les Horreurs que nous avons vues uit 1940 een soortgelijk geluid horen, en ook in Duitsland werd uiting aan dit gevoel gegeven door Martin Haller, met zijn Ein Mann sucht seine Heimat. Roothaert is politiek gezien moeilijker te plaatsen dan Waterman, want de laatste gaf zich bloot door zich in januari 1941 aan te sluiten bij de fascistische organisatie Nationaal Front van Arnold Meijer. Bovendien onderhield Waterman banden met rechts-autoritaire bewegingen in Vlaanderen.Ga naar eind4. Hij werd door Meijer benoemd als ‘propagandaleider’ van de beweging. Vanuit deze functie kon hij ook zijn boeken bij De Residentiebode publiceren, de huisuitgeverij van Nationaal Front. Vanaf april 1940 beschikte Arnold Meijer over zijn eigen krant, het Nederlandsch Dagblad, dat in feite een kopblad was van De Residentiebode. | |
Nationaal-socialistische tijdschriftenIn 1943 publiceerde Van den Hout onder het pseudoniem Willy van der Heide in het nationaal-socialistische blad Jeugd een feuilleton. Kort daarna schreef hij een stuk in het amusementsblad Cinema en Theater, een uitgave van de nationaal-socialistische uitgeverij Opbouw.Ga naar eind5. Dit omroepblad stond | |
[pagina 18]
| |
onder redactie van de voormalige hoofdredacteur van De Residentiebode, Louis Thijssen. Het was ook Thijssen, net als Waterman een Amerikabeliever, die www in 1944 naar het quasi-geallieerde maandblad De Gil haalde. In opdracht van Dr Erwin Haagn, de Nederlandse vertegenwoordiger van de Hauptabteilung für Volksaufklärung und Propaganda (Abteilung Aktivpropaganda) had Thijssen dit op Amerikaanse leest geschoeide blad opgericht en tot en met het derde nummer in zijn eentje de redactie op zich genomen (tegen een salaris van f12000,- per jaar). In overleg met verschillende personen uit de illegaliteit, zo beweerde Van den Hout na de oorlog, ging hij medewerking aan De Gil verlenen, ‘teneinde een plan van Thyssen om de binnenkomende brieven door te geven aan den S.D. te dwarsbomen’. Ook was het naar eigen zeggen zijn doel het tijdschrift zo ‘te draaien, dat de geallieerde belangen en vooral de Angelsaksische cultuur hierin werden voorgestaan’. Met andere woorden: Van den Hout beweerde zich in het hol van de leeuw gewaagd te hebben teneinde de nazi's te saboteren. Er is overigens geen enkele aanwijzing dat dit geclaimde verzetswerk serieus genomen moet worden. Integendeel, De Gil was zonder enige twijfel een pseudo-propagandistisch blad dat in opdracht van de bezetter werd gemaakt.Ga naar eind6. Veertien nummers zijn er verschenen van De Gil, het eerste omstreeks januari 1944, het laatste vlak na Dolle Dinsdag in september van dat jaar. Zonder twijfel is Van den Hout de motor achter het blad geweest, en hij was ijdel genoeg die rol ook tijdens de naoorlogse zuiveringsprocessen voor zich op te eisen. En inderdaad, met de komst van Van den Hout vanaf het vierde nummer kwam de vaart erin. Tegen het einde werd de hoofdredactie overgedragen van Thijssen aan ene Jonker, een nsb'er.Ga naar eind7. Dat laatste is opvallend aangezien De Gil steeds meer anti-nsb werd omdat de club van Mussert volgens vele nationaal-socialisten te anti-Duits was.Ga naar eind8. Opmaak en vormgeving waren van H.A. Seyffardt. Een van de medewerkers was J.A. Boogerman. Later zou die zijn vriend en ex-hoofdredacteur van het (nsb-) Nationaal Dagblad M.A. Cageling als medewerker hebben aangetrokken.Ga naar eind9. En het illegale Parool onthulde op 25 mei 1944 dat naast Thijssen en Waterman ook een zekere D. van Duyll als redacteur bij het blad betrokken was. Thijssen en Van Duyll werkten beiden op dezelfde afdeling van het Rijkscommissariaat, zo wist Het Parool ook nog.Ga naar eind10. | |
[pagina 19]
| |
Van Duitse zijde waren er ook wel twijfels over De Gil, zoals blijkt uit een naoorlogs proces-verbaal waarin een SD'er verklaart, dat het blad niet volledig aan zijn doel beantwoordde: ‘Het bleek namelijk niet mogelijk de pretentie te handhaven, dat het blad illegaal zou zijn. Het publiek begreep uit het feit, dat het blad in groten getale overal verkrijgbaar was, dat het niet zonder Duitse toestemming kan verschijnen.’Ga naar eind11. | |
De satire van De GilHet bijzondere aan De Gil was de satirische toon, het veelvuldig gebruik van Engelse woorden en de Amerikaanse wijze van opmaak, met veel cartoons en kortgesneden rubriekjes. Werden andere kranten en tijdschriften streng gecontroleerd op het (verboden) gebruik van Engelse woorden of op verwijzingen naar de bbc-radio, De Gil stond daar met toestemming van de Abteilung Aktivpropaganda vol mee. Kortom, De Gil bracht op het eerste oog verfrissende journalistieke satire tussen de gortdroge legale en illegale kranten. In De Gil werden nooit echte namen gebruikt. Onder invloed van www (en hij was weer beïnvloed door het Amerikaanse blad Esquire) werd afgerekend met de humorloze propaganda van zowel Duitse als Nederlandse snit. Op zichzelf was het al provocerend om verzetsbladen als Het Parool en Vrij Nederland te bestempelen als propagandische uitgaven, hoewel dat strikt genomen juist was. Door enthousiast te schrijven over wat door de nazi's verboden was, Amerikaanse jazz bijvoorbeeld, wist Waterman veel lezers aan zich te binden. Nieuwtjes die altijd maar weer uit via Lissabon binnengesmokkelde Amerikaanse bladen geknipt waren en ironische verhalen over nsb'ers en landwachters, maar ook over de Duitsers, zorgden ervoor dat elke nummer opnieuw een verkoopsucces werd. Nepadvertenties (nummer 7) waarin ‘onderduikhelmen’, ‘bijltjes’, ‘mantelorganisaties’ en ‘galgen’ te koop werden aangeboden, steunkleur naar keuze, vielen erg in de smaak. Het is onmiskenbaar dat De Gil wat stijl betreft voor vernieuwing heeft gezorgd. www had een onstuitbare alliteratiedwang. Soms leidde dat tot taalvondsten die nog steeds gangbaar zijn. Zo werd 5 september 1944, de dag dat zovelen ten onrechte dachten dat Nederland bevrijd was, door Willem Waterman in De Gil voor het eerst Dolle Dinsdag genoemd.Ga naar eind12. Ook het woord labbekakkers, voor niet al te dappere Nederlanders, wordt door menigeen aan Waterman toegeschreven. En het is waar: het tiende nummer van De Gil | |
[pagina 20]
| |
was een speciaal ‘Labbekaknummer’. De aflevering daaropvolgend bracht zelfs voor lezers die twijfelden aan de signatuur van De Gil de voor iedereen als satire herkenbare mededeling dat de redacties van De Gil en Het Parool voortaan zouden samenwerken. Waterman had een vaardige en soms zelfs humoristische pen, maar als hij over joden schreef, ging het er minder subtiel aan toe: ‘Onze Hollandsche stranden op heete dagen zullen vervuld zijn van apenootjes vretende, met sinaasappelenschillen smijtende, hun dikke achterwerken-in-wittebroeken-wringende spekjodinnen die gillen als Bijbelsche stoomfluiten [...].’ Afgezien van dit soort grove antisemitische uitvallen stichtte De Gil vaker verwarring met speldenprikjes naar het Amerikaanse (lees joodse) kapitalisme. De verwarring ontstond doordat de Amerikanen toch ook de bestrijders van de nazi's waren. Uit ingezonden brieven blijkt dat de lezers niet naïef waren en wel degelijk vragen hadden over de politieke stellingname van De Gil.Ga naar eind13. De lezers vermoedden wel dat ze te maken hadden met een propagandablad onder auspiciën van de nazi's, maar helemaal zeker was men niet en in deze verwarring kon www zijn pseudo-propagandistische werk doen. Zeker waar het ging om kwesties waar de doorsnee-Nederlander toch al zijn vraagtekens bij had, zoals het koningshuis. Veelvuldig werden er grappen gemaakt over het Huis van Oranje dat de wijk had genomen naar Engeland. Al in het eerste nummer stond: ‘Bezet Nederland en Londen groeien uit elkaar’. Talloos zijn de jennerige opmerkingen in de richting van de illegale pers in De Gil. Dat de verwarring zijn doel ook wel eens voorbijschoot, blijkt uit de overgeleverde ervaring van luisteraar Dick Verkijk. In zijn studie over de radio-omroep tijdens de Tweede Wereldoorlog schrijft hij zich nog te herinneren hoe hij als jongetje naar het door Waterman samengestelde radioprogramma ‘Gilclub’ luisterde. Voor het eerst hoorde hij jazz van Louis Armstrong, muziek uit het land ‘waarvan we vurig hoopten dat het ons eindelijk zou bevrijden’. Verkijk over de propaganda van deze uitzendingen: ‘Als ze spottend spraken over “die negermuziek”, begrepen ze dan niet dat ze zichzelf te kijk zetten als ze daarna die grandioze jazz-platen lieten horen? [...] De “slimme” propaganda is-ie vergeten, heeft hij niet eens tot zich laten doordringen, maar de (Amerikaanse) herkenningstune van de Gilclub | |
[pagina 21]
| |
kan hij na dertig jaar nog fluiten.’Ga naar eind14. Nummer 12 van het tijdschrift was een ‘Speciaal Swing Bevrijdingsnummer’. Zelfs de commissie voor perszuivering was na de oorlog in verwarring over de intenties die www met De Gil had gehad. De commissie durfde op dit punt geen duidelijke uitspraak te doen. Maar dat pleitte www geenszins vrij van collaboratie. Op 27 april 1948 werd hij door de Commissie voor de Perszuivering alsnog veroordeeld tot ontzegging van journalistiek werk voor een periode van twintig jaar. In hoger beroep werd die straf teruggebracht tot de helft. Hij zat drie jaar in voorarrest toen zijn zaak werd geseponeerd. Verwarring of niet, De Gil bereikte zoals gezegd de fabelachtige oplage van 200.000 exemplaren.Ga naar eind15. Het zal zeker aan dit succes te danken zijn dat www in 1944 bij uitgeverij Bruna het kolderieke boek Wie zei dat je in dezen tijd niet kon lachen? wist te slijten. Van den Houts hele leven is verbonden geweest met propaganda, steeds met bedenkelijke afloop, en werd steeds gekenmerkt door veel liegen en schreeuwen om de aandacht op zichzelf te vestigen. In alle documentatie over hem wordt gesproken over zijn duistere oorlogsverleden. Martin van Amerongen citeert daarvan een overtuigend voorbeeld in een column voor nrc Handelsblad: ‘Een kleurrijke zonderling, die bijvoorbeeld de gewoonte had de deur van het journalistencafé open te stoten onder het brullen van de woorden: ‘Ik ben de enige nog levende fascist in Nederland!’.Ga naar eind16. Met name dat ‘brullen’ is goed getypeerd, want werkelijk in elk boek van Willem Waterman of Willy van der Heide wordt aan één stuk door gebruld en gegild. In nummer 8 van De Gil opende hij zelfs een rubriek onder de kop: ‘Vrouwen gillen ons toe’. En vanaf juli 1944 begon Waterman - heel toepasselijk - een Radio Yell Club, met bijzondere aandacht voor jazzmuziek.
Er waren meer pseudo-tijdschriften, zoals Criterion en Sic, maar er was er maar één dat net als De Gil in opdracht van de bezetter gemaakt werd, namelijk het door de ss-oorlogsverslaggever en hoofdredacteur van De Telegraaf Wim Sassen geredigeerde krantje Het laatste nieuws van ver en dichtbij.Ga naar eind17. Voor zover na te gaan, verschenen van 13 december 1944 tot en met 6 april 1945 vijftien nummers die onregelmatig uitkwamen.Ga naar eind18. Net als De Gil verscheen het blad op krantenpapier en op tabloidformaat.Ga naar eind19. Er waren meer overeenkomsten die het pseudo-propagandistische karakter van | |
[pagina 22]
| |
Het laatste nieuws van ver en dichtbij onderstreepten. Sassen begon in zijn blad een met foto's geïllustreerde rubriek over jazzmuziek. Afgezien van een kerstverhaal van een zekere Rie Wolters en wat artikelen ondertekend met initialen, staat één ons bekende auteur gewoon met naam en toenaam in Het laatste nieuws van ver en dichtbij, en dat is de katholieke, maar in de jaren dertig in fascistisch vaarwater terechtgekomen Albert Kuyle. In het colofon wordt als uitgeversadres gesuggereerd: Postbus 55 Doetinchem. Maar vanaf 1 april 1945 verschijnen nog twee afleveringen waarin zonder terughoudendheid is vermeld dat alle correspondentie ‘p/a De Telegraaf Amsterdam’ gestuurd moet worden. Een artikel over Robert Brassillach, hoofdredacteur van het Franse weekblad Je suis partout en door de Fransen ter dood veroordeeld, geeft aan waar Het laatste nieuws van ver en dichtbij te plaatsen is. Dat Je suis partout het antisemitisme propageerde, wordt niet vermeld, ook niet dat Brassillach een collaborateur van het ergste soort was. Wel wordt met ontzag verteld dat deze held voor het vuurpeloton overleed, zonder blinddoek natuurlijk. Om het helemaal ingewikkeld te maken, zat als bijlage in Het laatste nieuws van ver en dichtbij van 9 maart 1945 een nepnummer van het verzetsblad De Vliegende Hollander, dagblad verspreid door de geallieerde luchtmacht, gedateerd 16 maart 1945. | |
De vervalsingenWaren De Gil en Het laatste nieuws van ver en dichtbij nieuwe tijdschriften die iets anders waren dan ze voorgaven te zijn, er is ook een categorie van publicaties die gebaseerd waren op bestaande titels. Verzetsbladen van naam en faam werden ‘omgedraaid’, dat wil zeggen nagemaakt en zodanig aangepast dat ze ideologisch het tegenovergestelde effect beoogden dan het origineel. Er is nog maar heel weinig onderzoek gedaan naar dit type propaganda.Ga naar eind20. De praktijk van het ‘omdraaien’ paste in de Duitse strategie om illegale kranten te ondermijnen. Doel was om verwarring te veroorzaken en antigeallieerde gevoelens bij de bevolking op te roepen. Halverwege 1942 had de Hauptabteilung für Volksaufklarung und Propaganda al een paar nummers van Vrij Nederland vervalst. ‘Je einförmiger und eintöniger sie somit wurde, um so mehr nahm das Interesse an den illegalen Publikationen zu,’ zo stond in sd-Meldungen van 28 januari 1940.Ga naar eind21. Met andere woorden: naarmate de bovengrondse kranten meer gelijkgeschakeld werden, nam de belangstelling voor ondergrondse publicaties aantoonbaar toe. Veel | |
[pagina 23]
| |
schade of verwarring hebben deze vervalsingen toch niet aangericht. Het waren ook eerder imitaties dan vervalsingen. De data en de gepubliceerde artikelen correspondeerden niet met de originelen. De verwarring bleef ook beperkt omdat in de ‘Duitse’ exemplaren een vraagteken achter de titel was geplaatst. Het ‘echte’ Vrij Nederland, zo beschrijft Vos, kon daarop schertsend reageren met de aankondiging: ‘Nog een korte poos. Dan verschijnt Vrij Nederland met een uitroepteken.’ Eind 1943 werd het allemaal wat serieuzer. In opdracht van H.A. Rauter was in het concentratiekamp Vught een drukkerij ingericht Onder zware bedreiging met represailles tegen familieleden en in het grootste geheim werd aan gevangengehouden drukkers opgelegd falsificaties te maken van illegale bladen. Op die manier kwamen verscheidene nummers tot stand van Het Parool, Vrij Nederland, Paraat, Het Signalementsblad, Trouw, De Vonk, Ons Volk en De Waarheid.Ga naar eind22. In bescheiden oplages (tenminste in vergelijking met de 200.000 van De Gil) van tien- tot twintigduizend werden ze gedistribueerd. Anders dan met De Gil het geval was geweest, werden dus bestaande titels en meer in het bijzonder bestaande exemplaren nagedrukt met hier en daar een kleine wijziging die de kopij probeerde ‘om te draaien’. Het effect was echter minimaal. De drukkers maakten de vervalsingen met opzet net iets mooier dan de authentieke uitgaves en bovendien werd er in de illegale pers intensief gewaarschuwd tegen de vervalsingen.Ga naar eind23. Niet alleen de bezetter vervalste propaganda van de tegenstander, of liet dat doen. Ook illegale groepen hebben legale kranten nagebootst en gedistribueerd.Ga naar eind24. De Schoonhovensche Courant, de Haarlemmer Courant en de Friesche Courant zijn op die manier nagemaakt en om het helemaal ingewikkeld te maken, bracht de redactie van het verzetsblad Ons Volk met veel succes een nep-Gil op de markt. De oplage van 2500 exemplaren was binnen een half uur uitverkocht. Een dergelijke actie paste natuurlijk politiek in de lijn van Ons Volk, maar ook literair gezien. De redactie had zich namelijk ten doel gesteld ‘zuivere verzetsliteratuur’ te brengen met gebruikmaking van veel humor.Ga naar eind25. Toen in december 1943 een nummer van Ons Volk ‘omgedraaid’ werd in Vught door er een zogenaamd Deutschfreundlich tintje aan te geven, maakten de vervalsers tot in de kleinste details gebruik van het origineel. In het echte Ons Volk staat op pagina 5 de zin: ‘Dit zijn geen verhalen uit een of ander concentratiekamp, maar dit is de methode | |
[pagina 24]
| |
volgens welke Duitsland zijn krijgsgevangenen behandelt!!’ In de vervalsing wordt dat: ‘Het is bizonder leerzaam voor de methode, volgens welke krijgsgevangenen behandeld worden onder omstandigheden als waaronder de onze verkeeren.’ In de vervalsing van De Vliegende Hollander wordt niet veel veranderd, maar wel wordt nog even vastgesteld dat de Amerikanen zich niet zo druk maken over de schade die hun bombardementen aanrichten. Verwarrend genoeg zijn ook in de vervalsingen nog voldoende anti-Duitse opmerkingen aan te treffen om echt en vals maar moeilijk uit elkaar te kunnen houden.Ga naar eind26. Met die omstandigheid zag in Frankrijk ook het satirische weekblad Le Canard Enchaîné zich geconfronteerd. Het had tijdens de bezetting een verzetsaureool om zich heen hangen omdat tijdens de oorlog welgeteld elf pseudo-Canards zijn verschenen.Ga naar eind27. In het archief van Le Canard Enchaîné bevinden zich twee varianten van Le Caneton Déchaîné, en slechts met grote moeite is te onderscheiden wat de ideologische verschillen zijn. De een (‘pirate londonienne’) kreeg een Duitse vervalsing. Niemand vroeg zich af wat in de authentieke Canard gestaan had. Dat was ook moeilijk, want die verscheen helemaal niet tussen juni 1940 en september 1944. | |
De verongelijktenEcht en vals, hoe ingewikkeld ook te onderscheiden, liep de eerste jaren van de bezetting grosso modo parallel met de begrippen ‘goed’ en ‘fout’. Naarmate de oorlog ten einde liep, ontstond er in het ‘goede’ kamp een schisma, tussen hen die actief aan het verzet hadden deelgenomen en hen die niet gecollaboreerd hadden. De laatste groep begon zich steeds meer te ergeren aan het triomfantelijke en ‘linkse’ geluid van de illegaliteit. Die ergernis vond een uitweg in spottende blaadjes. Tegen het einde van de bezetting was er een keur aan half literaire, half politieke tijdschriften die de draak staken met het heilige voornemen van het (vanuit Londen georganiseerde) Militair Gezag om Nederlanders die tijdens de bezetting niet helemaal zuiver op de graat waren geweest aan te pakken. Met scherts en Schadenfreude werden bladen uitgebracht waarin cynisch werd gereageerd op het herstelde Nederlandse gezag. De tijdschriften Metro, Criterium/Criterion en Sic maakten grappen en grollen over de zogenaamde goede vaderlanders die dachten dat er een haarscherpe grens lag tussen verzet en collaboratie. Over Sic is naar | |
[pagina 25]
| |
Soms denk ik wel eens, dat het tóch niet zo'n goed idee was, korporaal
| |
[pagina 26]
| |
mijn weten nooit iets gepubliceerd, en over Criterion, verschenen in minstens dertien nummers van begin juni 1945 tot 3 januari 1946, heeft alleen H.J.A. Hofland ooit iets opgemerkt.Ga naar eind28. Vanaf 15 november 1944 tot 29 juni 1946 verscheen in 36 nummers in een oplage van 10.000 exemplaren vanuit Amsterdam het satirische blad Metro. Bekende medewerkers waren onder meer Marten Toonder, Jan Gerhard Toonder, Hans Kresse, Fiep Westendorp, Joop Lücker en Piet Beishuizen. Metro was tegen de bezetter, maar misschien nog meer tegen de gevestigde verzetsbladen en na de bevrijding keerde het blad zich tegen de dictatuur van het Militaire Gezag en de daarmee samenhangende zuiveringscommissies. In Metro kreeg de ergernis een plaats over de ‘goede vaderlander’ (‘politiek correcte vaderlander’, zouden we nu zeggen). Nogal demagogische enquêtes en artikelen over de Vereeniging Actie Rechtsherstel der Nederlandsche Kunstenaars waren een paar uitingen van die na-oorlogse Metro-ontevredenheid.Ga naar eind29. Metro publiceerde grappen met dubbele bodems en komische tekeningen (Marten Toonder) waarin de bezetter belachelijk gemaakt werd, althans dat was de lezing van de redactie achteraf. Lou de Jong bleef in zijn Koninkrijk voorzichtig. Hij noemde Metro een blad dat humoristisch reageerde op de gebeurtenissen, maar citeerde voor de zekerheid ook H.M. van Randwijk die Metro in Vrij Nederland omschreef als: ‘een symptoom van toenemende verwildering van de geest, die geen smaak van wansmaak en geen humor van dronkemanslol weet te onderscheiden’.Ga naar eind30. Ook het illegale Vrij Nederland wist niet goed of Metro naast of tegenover De Gil geplaatst moest worden. Toen het voormalige verzetsblad De Vrije Kunstenaar op 28 juli 1945 ook nog eens de vergelijking maakte met de ‘lollige trom’ van De Gil en het vermeende nsb-lidmaatschap van de beide broers Toonder, greep het Militair Gezag in en verbood het blad onder het argument van papierschaarste.Ga naar eind31. Het was natuurlijk pikant dat de nazi's tijdens de bezetting met hetzelfde argument van papierschaarste aan preventieve censuur deden. Criterion leek ook al een onbeschaamde kopie van De Gil, wat des te gekker is als men zich realiseert dat het eerste nummer waarschijnlijk pas na de bevrijding verscheen. Het werd in Rotterdam gemaakt maar veel meer dan dat weten we er niet van. Noemde De Gil zich ‘Periodiek Orgaan voor Nuchter Nederland’, Criterion refereerde hieraan met: ‘Veertiendaags Orgaan voor Nieuw Nuchter Nederland’. Hofland heeft er al op gewezen dat Criterion | |
[pagina 27]
| |
het idee propageerde dat na het feesten de kater kwam. De restauratie werd zichtbaar, de oude partijen herstelden zich, het Militair Gezag speelde de baas en de Doorbraak bleef uit. Het blad begon onder de titel Criterium, maar omdat Meulenhoffvoor de oorlog al een literair tijdschrift uitgegeven had onder die titel en daar na de bevrijding mee doorging, werd de naam na het achtste nummer van 8 oktober 1945 omgedoopt in Criterion. Het derde nummer verscheen op 15 juli 1945, en aangezien de eerste twee afleveringen in geen enkele mij bekende collectie bewaard zijn gebleven, kunnen we slechts gokken dat het tijdschrift meteen na de bevrijding op de markt werd gebracht.
Al uit het colofon blijkt dat we hier met een satirische uitgave te maken hebben: ‘Gedrukt bij de C.D. (Clandestiene Drukkerij)’, en een andere keer: ‘Drie maal gezuiverd’. Criterion ademt dezelfde geest als De Gil en zelfs de grappen lijken wel erg op die van www. Veel sneren naar de illegale pers en de ‘Dictatoriale Democratie’ doen vermoeden dat het inderdaad Waterman was die de talloze rubriekjes, prijsvragen en stukjes over Amerikaanse humor bij elkaar schreef of vertaalde. Het dertiende en laatste nummer, van 6 januari 1946, was met een rode steunkleur gedrukt, en zoals alle voorgaande afleveringen met vermelding van een postbusnummer in Rotterdam. Dit nieuwjaarsnummer werd uitgeven ‘in de reeks “Nederland in Kletsingstijd”, welke tot stand komt door de welwillende medewerking van Nederlandse Democraten en Dictocraten.’ De oplage was naar eigen mededeling 19.989 exemplaren, waarvan enkele genummerde specimen ter beschikking bleven van de Politieke Opsporingsdienst en de Economische Recherche. Kortom, Criterion was een satirisch tijdschrift dat grote moeite had met het naoorlogse gezag. Vooral de vervolging van landgenoten die gecollaboreerd hadden wekte grote ergernis. Ook het eerste nummer van het weekblad Sic verscheen waarschijnlijk pas na de bevrijding, het tweede dateert in elk geval van juni 1945. Vijf nummers kwamen uit onder directie en hoofdredactie van R.J. Dilg en F.H. v. Meyenfeldt, redacteur S. Gaarkeuken en de tekenaars Mickey van 't Hof, J.D. van Exter en Cor Klaasen. De redactie claimde een Verwalter boven zich te hebben, wat na de bevrijding natuurlijk onzin was, en daardoor was een excuus gevonden voor elk politiek onaangenaam geluid. Net als in De Gil | |
[pagina 28]
| |
werden ingezonden brieven afgedrukt waarvan je de indruk krijgt dat de redactie ze zelf geschreven had. Ook de poëzie zit vol satire en is kritisch over de oude instituties die het land weer op orde moeten brengen. Mevr. K. Anker-Pit stuurde een gedicht in dat als volgt begint: Biskwie
Eerst waren hier de moffen
Die haalden alles weg
Nu zijn hier de Canadezen
Die brengen alles, zeg.
In een cartoon is het tekstballonnetje uit een onderaardse kerker ontsnapt: ‘Ik hoú van Holland!’. Met andere woorden: de echte vaderlandslievende medeburgers werden door malloten gezuiverd en in het gevang gehouden. In een andere cartoon komt Kuifje met wandelstok en enorme rugzak terug uit het concentratiekamp. In een kadertje wordt het Militair Gezag bedankt voor de mogelijkheid zwart geld in vaste waarden te beleggen, ondertekend door onder meer B. v.d. Weermacht. Op dat thema werd in het vierde nummer (29 juni 1945) doorgeborduurd in het gedicht ‘Illegalen genieten de Voorkeur’: Ik zoek een belastingconsulent/ Al lijken mijn inkomsten schraal/ Maar daar er veel zwarts te verbergen valt/ Bij voorkeur illegaal’. Dat met het zuiveren volgens Sic van alles mis was, blijkt wel uit de vele woordgrapjes zoals: ‘deze rubriek is gezuiverd’ en ‘zuiveringszout’. | |
Besluit | |
[pagina 29]
| |
Tijdschriften zijn representanten van een bepaalde cultuur: een journalistieke, een culturele, een literaire of een politieke. De Gil en de bladen die in diezelfde context verschenen zijn daar mooie voorbeelden van. Het zijn tijdschriften die ons een blik gunnen op de manier waarop humor in en vlak na die zwarte bezettingsjaren functioneerde: niet alleen als uitlaatklep maar ook als propagandamiddel. Dit type humor was niet van hier, niet van Duitsland, maar werd onlosmakelijk met Amerika geassocieerd. Daar bestonden al bladen als The New Yorker en Esquire. Nederland had nauwelijks een traditie in politieke satire.Ga naar eind32. Het is dus alleen al om die reden opmerkelijk dat er in de oorlogsjaren plotseling zoveel satrische bladen opkwamen. Een van de oorzaken daarvoor zou kunnen zijn dat tijdens de bezetting de verzuiling min of meer was ‘uitgeschakeld’; de zuilen werden immers door de bezetter niet of nauwelijks gedoogd. In de zuilen had een te ernstige journalistieke cultuur geheerst voor zoiets ‘banaals’ als de lach; hooguit was er ruimte voor een politieke spotprent, al kun je je ook daar niet veel meer dan een glimlach bij voorstellen. Humor was altijd geassocieerd met blaadjes die bij de kapper lagen, zoals De Lach en (bij sommige kappers) Paris Paris, maar door de tijdelijke uitschakeling van de zuilen tijdens de bezetting konden humor en satire in de journalistiek een plaats krijgen. De tijdschriften die hier de revue zijn gepasseerd - De Gil, Metro, Criterion, Sic - waren tijdschriften die nog in het tijdperk van de verzuiling al een ‘Doorbraakgedachte’ voorstonden, ook al werd die term niet gebruikt. Die wens heeft zich in journalistieke en literaire tijdschriften vertaald. Een in de bladen onderhuids aanwezige gedachte was dat de verzuiling een vinding was van de elite, om het gespuis rustig te houden. Daarom hekelde Willem Waterman de elites in zijn blad. Het lijkt erop dat de meeste, de felste kritiek op de verzuiling ook kwam vanuit dat deel van de bevolking dat zich gekneveld voelde, maar deze hypothese zou een nieuw (tijdschriften)onderzoek vergen. In elk geval is tegen het einde van de Tweede Wereldoorlog te zien dat de wens leefde om een medium-van-nationale-eenheid op te zetten, vergelijkbaar met wat in Groot-Brittannië met de bbc gelukt was. Ook kranten en tijdschriften, en niet alleen de satirische, hadden dergelijke idealen. Maar hoe sterk die idealen ook waren: onmiddellijk na de bevrijding stonden de zuilen weer fier overeind, alsof ze nooit door oorlogsomstandigheden weg waren geweest. Katholieken, protestanten en socialisten begon- | |
[pagina 30]
| |
nen hun eigen kranten die niet zozeer als doel maar wel als effect hadden dat de katholieken, protestanten en socialisten - net als vóór de oorlog - in hun eigen isolement georganiseerd werden, door hun eigen media en voormannen. Uitzonderingen zijn er altijd en in het naoorlogs Nederland was dat het maandblad Mandril, een op Amerikaanse leest geschoeid blad waarin journalisten van Elseviers Weekblad, Het Parool, Het Vrije Volk en De Tijd vrijelijk met elkaar samenwerkten.Ga naar eind33. Bij Mandril zien we dezelfde twee speerpunten van vernieuwing als bij de eerdere tijdschriften die het zuilenstelsel wilden slechten, namelijk Amerika en humor. Het onderzoek naar De Gil, Metro, Criterion en Sic legt de vinger op het belang dat tijdschriftenonderzoek kan hebben wanneer het gaat om het herkennen van onderstromen en tegengeluiden in de samenleving - in dit geval een tegengeschiedenis van de verzuiling.Ga naar eind34. Maar het staat wel vast dat al voordat de Tweede Wereldoorlog voor Nederland ten einde was, men tijdschriften zag ontstaan die tegen beter weten in de Doorbraakgedachte aanhingen, of zich in elk geval tegen de verzuiling keerden. Pas veel later nam deze vernieuwingsbeweging de vorm aan van een protestbeweging en was het snel gedaan met de verzuiling.
·> hans renders is verbonden aan het Instituut Geschiedenis van de Rijksuniversiteit Groningen. Hij publiceerde een monografie van het tijdschrift Barbarber (Martinus Nijhoff, 1986) en een cultuurhistorische studie over het tijdschrift De Schone Zakdoek (Joh. Enschédé en Zonen, 1989). In 1998 promoveerde hij op een biografie van Jan Hanlo (De Arbeiderspers) en in 2000 verscheen van zijn hand een boek over het tijdschrift Braak (De Bezige Bij). |
|