Ts. Tijdschrift voor tijdschriftstudies. Jaargang 2003 (nrs 13-14)
(2003)– [tijdschrift] TS– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 4]
| |
[Nummer 13]
Van Lente tot La Fronde: over enkele vrouwentijdschriften rond 1900
| |
[pagina 5]
| |
bladen een nauwe band met organisaties die voor het kiesrecht streden, zoals de Nederlandse ‘kiesrechtbladen’ huisorganen waren van verenigingen. De in 1894 opgerichte ‘Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht’ begon in 1898 met haar eigen Maandblaadje, dat al spoedig volwassen werd en vanaf dat moment Maandblad heette. De ‘Nederlandsche Bond voor Vrouwenkiesrecht’ (in 1908 afgesplitst van de ‘Vereeniging’), had eveneens een eigen periodiek: De Ploeger. Berichten over de kiesrechtstrijd elders in de wereld ontbraken in deze bladen niet. Dat is niet verwonderlijk, want de kiesrechtfeministes kenden een mondiale organisatie, de ‘Wereldbond voor Vrouwenkiesrecht’, die ook regelmatig congresseerde. Onder de daaraan deelnemende Nederlandse kiesrechtdames ontbrak zelden de voorzitster van de ‘Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht’, Aletta H. Jacobs (1854-1919), en voor het Maandblad van de ‘Vereeniging’ was zij een belangrijk informante. Ook voor andere doeleinden reisde zij de hele wereld af, aanvankelijk vaak in gezelschap van haar man, C.V. Gerritsen (1850-1905). Zo was het echtpaar in 1900 aanwezig op het ‘Congrès international de la condition et des droits des femmes’ dat tijdens de Wereldtentoonstelling in Parijs werd gehouden. Gerritsens aanwezigheid was bijna vanzelfsprekend; hij was een overtuigd feminist en al vanaf ongeveer zijn twintigste verzamelde hij alles wat in druk verscheen over de vrouw en het vrouwenvraagstuk. Zijn collectie groeide uit tot de omvangrijkste bibliotheek op dit gebied in Europa en in de catalogus die | |
[pagina 6]
| |
er in 1900 van verscheen telde ik 167 buitenlandse titels van tijdschriften, waaronder twee Russische, een Turkse, een Chinese, dertien Japanse en een Braziliaanse.Ga naar eind2. Niet al die periodieken vielen maandelijks in huize Gerritsen-Jacobs in de Amsterdamse Tesselschadestraat op de deurmat. Er zaten ook bladen tussen waarvan Gerritsen slechts enkele exemplaren had verzameld, of die niet meer verschenen. Maar de meest actuele zullen toch het echtpaar en via hen het redactielokaal van de ‘Vereeniging’ direct hebben bereikt. De kiesrechtstrijd was, zoals gezegd, mondiaal georganiseerd. Een vergelijkbare wereldomvattende organisatie die ijverde voor de toelating van vrouwen tot de universiteiten bestond echter niet. Eveneens ontbraken aanvankelijk in de verschillende landen op nationaal niveau, voor zover ik weet, organisaties voor (aspirant-)academicae. Wel richtten Nederlandse vrouwelijke studenten, toen ze rond 1900 hoog en breed tot de universiteiten waren toegelaten, verenigingen op, maar dat waren louter gezelligheidsverenigingen, die in tegenstelling tot de vrouwenkiesrechtverenigingen geen strijdbaar karakter hadden en evenmin een clubblad bezaten. Al lang voor de komst van de meisjes kende Nederland wel het landelijke ‘jongensweekblad’ Minerva. Algemeen Nederlandsch Studenten-Weekblad, met plaatselijke redacties in de vijf universiteitssteden. Voor Amsterdam en Utrecht was dit niet voldoende; daar verschenen ook Propria Cures en Vox Studiosorum. Utrechtsch Studenten Weekblad. Rond 1910 rees tegen die situatie protest van enkele vrouwelijke Utrechtse studenten. Zij waren zich bewust van de bijzondere positie waarin zij verkeerden en maakten er bezwaar tegen dat de drie genoemde bladen weinig schreven over zaken die speciaal de meisjesstudenten konden boeien. Zij spraken daar de heren redacteuren op aan, maar toen hun bezwaren zonder gewenst gevolg bleven, richtten zij in 1910 hun eigen tijdschrift op, het Utrechtsch Maandblad voor Vrouwelijke Studenten. Een meesterzet, omdat Minerva en Vox nu ineens wel gingen schrijven over ‘vrouwelijke’ onderwerpen en bovendien studentes in hun redacties opnamen. Daardoor werd het speciale vrouwentijdschrift weer overbodig en op 1 oktober 1912 kwam na twee jaargangen dan ook het laatste nummer uit. Enkele oud-redactrices studeerden in die tijd trouwens af, wat de continuïteit van het blad evenmin bevorderd zal hebben. Maar eenmaal afgestudeerd ontdekten deze academicae een nieuw gat in de markt en in 1913 begonnen zij het Maandblad voor Vrouwen- | |
[pagina 7]
| |
studie.Ga naar eind3. Het doel van dit nieuwe initiatief was tweeledig: het instandhouden van onderling contact tussen de afgestudeerden en het creëren van een band tussen hen en de studentes. Dit laatste getuigde meer van enthousiasme en idealisme dan van realiteitszin. De academicae waren wel geïnteresseerd in de studentes, maar omgekeerd was dat slechts zelden het geval. De redactie-kolommen werden voornamelijk gevuld met recensies van proefschriften van vrouwen en artikelen over beroepsmogelijkheden, geen onderwerpen waar studentes erg voor warmliepen. Het blad kende in naam ook een rubriek ‘Buitenland’. Die werd echter slechts eenmaal gevuld, toen het Maandblad refereerde aan het Duitse Die Studentin (1912-1919), uitgave van het ‘Verband der Vereine Studierender Frauen Deutschlands’, en dat betrof een kwestie die met studeren niet rechtstreeks verband hield. Een zekere Elisabeth Schmidt had ervoor gepleit de aanspreektitel Fräulein af te schaffen en elke vrouw met Frau aan te spreken. De redactie van het Maandblad voor Vrouwenstudie waagde te betwijfelen of ‘velen onzer het met de ultra-feministische opvattingen van Dr Schmidt eens zullen zijn’. Het maakt nieuwsgierig naar de rest van de inhoud van Die Studentin, een nieuwsgierigheid die in Nederland niet bevredigd kan worden, want het tijdschrift is hier niet te vinden. Die Studentin was het enige buitenlandse blad dat als pendant van het Maandblad voor Vrouwenstudie beschouwd kan worden. De Revue Scientifique des Femmes valt moeilijk in deze categorie onder te brengen, hoewel de naam anders doet vermoeden. Al in 1888 verscheen het, geredigeerd en volgeschreven door Céline Renooz (1840-1928). Deze Belgische en in Parijs woonachtige dame was een geval apart. Een academische opleiding had ze niet, maar wel veel wetenschappelijke theorieën, waarvoor de eerste inzichten haar op een dag bij het verlaten van de ‘Bibliothèque Nationale’ als in een flits deelachtig waren geworden. Vanaf 1882 verliet een constante stroom publicaties haar studeerkamer, waarin geen wetenschappelijk of maatschappelijk vraagstuk onbesproken bleef, van de afstamming van de mens en de oorsprong van het heelal tot de verderfelijke suprematie van mannen in de wetenschap. Een van haar basisgedachten was dat de mens niet van de aap afstamde, maar van verschillende groentes, waarbij zij een treffende gelijkenis constateerde tussen een menselijk foetus en een gedroogde sperzieboon. In haar tijdschrift La Revue Scientifique des Femmes, dat het krap een jaargang volhield, spoorde zij haar seksegenoten aan te gaan stu- | |
[pagina 8]
| |
deren en vroeg zij aandacht voor het vaak vergeten wetenschappelijk werk van vrouwen. Haar opzienbarende inzichten drongen tot de Nederlandse feministische en algemene pers niet door. Wel had natuurlijk de onvolprezen Gerritsen de Revue in zijn collectie. De enige Nederlandse vrouw op wie Renooz invloed had was de toen eveneens dichtbij Parijs woonachtige Mina Kruseman (1839-1922), flamboyant feministe, actrice en vriendin van Multatuli, die niet zozeer belangstelling had voor Renooz' wetenschappelijke ideeën en die de theorie over de sperzieboon ongetwijfeld worst was, maar die in Céline vooral een medestandster zag in de vrouwenstrijd.Ga naar eind4. Dat in het serieuze Maandblad voor Vrouwenstudie het buitenland er zo bekaaid afkwam was opvallend, omdat de studentes in die jaren zeer op het buitenland waren gericht; enkele redactrices studeerden enige tijd elders, en een enkele vrouw promoveerde zelfs in het buitenland. Niet voor niets was in het voorjaar van 1910 het ‘Centraal Bureau voor Vrouwenstudie’ opgericht, dat internationale contacten wilde bevorderen. De ijverige secretaresse, de Leidse studente Nannie Grondhout, zond naar een honderdtal buitenlandse adressen informatie; buitenlandse vrouwen wilden inlichtingen over studeren in Nederland en Nederlandse studentes over het buitenland. Ondanks de goede bedoelingen en het enthousiasme van de redactrices hield in 1915 na twee jaar ook het Maandblad voor Vrouwenstudie alweer op te bestaan. De Eerste Wereldoorlog was daar voor een deel debet aan, de geëngageerde academicae verlegden hun aandacht van het vrouwenvraagstuk naar de vredesbeweging. Bovendien hadden de studentes van weinig belangstelling blijk gegeven en ingezonden brieven kwamen er nauwelijks. De invloed van het tijdschrift is gering geweest, het werd weinig geciteerd en de oplage zal niet groot zijn geweest. Er bestaat nog slechts één volledige set van het tijdschrift, in het Internationaal Informatiecentrum en Archief voor de Vrouwenbeweging (iiav) te Amsterdam, en elders heb ik slechts zelden één of meer nummers aangetroffen, wat een indicatie voor de aantallen abonnementen zou kunnen zijn. Dat neemt niet weg dat door de bijdragen van de koploopsters over hun vak en werkkring, de artikelen over ‘de vrouw en de studie’ en de discussies over de nieuwe generaties studentes, die volgens de oudere garde de studie niet altijd ernstig genoeg opvatten, het Maandblad wel een belangrijke bron is voor de geschiedenis van de eerste generatie academicae in Nederland. | |
[pagina 9]
| |
Logo van de uitgeverij van Geertruida Römelingh
| |
[pagina 10]
| |
Nederland kende rond 1900 niet alleen veel vrouwelijke tijdschriftredacteuren, maar ook een heuse vrouwelijke uitgever van een weekblad: Geertruida Römelingh (1850-1944). Van huis uit was zij vertrouwd met het boekenvak: zij stamde uit een boekhandels- en uitgeversgeslacht, dat vanaf 1806 in de stad Groningen van zich deed spreken.Ga naar eind5. Geertruida's vader stierf in 1892 en zij nam het bedrijf samen met haar moeder over. De vrouw als boekhandelaar/uitgever was geen nieuw verschijnsel. Al in de zeventiende en achttiende eeuw waren vrouwen als zodanig werkzaam, in samenwerking met hun vader of echtgenoot, of zoals later in het geval van Römelingh als weduwen en dochters van uitgevers/boekverkopers, die de familiezaak voortzetten. Tot in de negentiende eeuw kende de Groningse universiteit het instituut van de academiedrukker, die de eer te beurt viel het officiële drukwerk, zoals oraties, collegeroosters en aankondigingen van plechtigheden voor de academie, te verzorgen. Driemaal in de zeventiende en achttiende eeuw waren dit vrouwen die het bedrijf van hun man hadden overgenomen, en decennialang als academiedrukker stonden geregistreerd. In 1897 overleed de weduwe Römelingh en kwam een zekere Imke Toens (1853-1929) als bedrijfleidster in de boekwinkel in de Heerestraat, terwijl Geertruida haar eigen uitgeverij begon. Zij werd daarbij geïnspireerd door J.B. (‘Codien’) Zwaardemaker-Visscher (1835?-1912), christelijk feministe en publiciste over de vrouwenbeweging, die haar man bijstond als redacteur van het Nieuwsblad voor den Boekhandel, en Annette Versluys-Poelman (1853-1914), die vanaf 1894 meewerkte in de uitgeverij van haar echtgenoot en daarin haar eigen feministische inbreng had, waardoor bijvoorbeeld de congresverslagen van de Nationale Tentoonstelling van Vrouwenarbeid in 1898 bij Versluys verschenen. Geertruida Römelingh nam uit het fonds van haar vader de gedegen christelijke uitgave mee van J. Hazeus De Nieuwe Stichtelijke Liederen en zij legde zich verder toe op het uitgeven van scheurkalenders en almanakken. Het belangrijkste was echter dat zij zich vooral begaf op het terrein van de vrouwenbeweging. Een van haar eerste activiteiten op dit terrein was de uitgave van de lezing die Marie Jungius (1864-1908) in 1897 hield ter aankondiging van de Nationale Tentoonstelling van Vrouwenarbeid. En Geertruida trad op als uitgeefster van de door haar zelf samengestelde Catalogus van boeken, door Nederlandsche vrouwen geschreven en sedert 1850 uitgegeven, met verklarende lijst van pseudoniemen (1898). | |
[pagina 11]
| |
Hoe interessant haar activiteiten als uitgeefster van boeken ook waren, hier gaat het mij primair om het tijdschrift waarvan Geertruida de uitgeefster werd. In het proefschrift van Lotte Jensen en elders vond ik slechts één Nederlandse vrouw die eerder een tijdschrift uitgaf: de Weduwe J.P. van Heel te Rotterdam, uitgeefster in 1795 van het Weekblad voor Vrouwen, waarvan, voor zover valt na te gaan, slechts zes nummers verschenen.Ga naar eind6. Niet dat voor Geertruida's onderneming echt een veel langer leven was weggelegd. In juli 1903 nam zij van de Amsterdamse uitgeverij Becht het tijdschrift Lente, Weekblad voor Dames over, dat oorspronkelijk als Weekblad voor Jonge Dames was begonnen, hetgeen ook de titel Lente verklaart. Het was een tamelijk braaf blad en Geertruida was vast van plan het nieuw en vooruitstrevend leven in te blazen. Er kwamen een nieuwe vrouwelijke redacteur, Margaretha A.S. Meyboom (1856-1927), en een rubriek ‘Academieleven’ met de juristen Christiaan Krabbe jr. (whoever that may be) en Elisabeth C. van Dorp (1872-1945), een van de eerste vrouwelijke juristen in Nederland. Bekende naam onder de nieuwe medewerkers was die van Top Naeff (1878-1953). Vanaf januari 1904 verscheen een aparte bijlage genaamd Scandia, Tijdschrift voor Scandinavische Taal en Letteren, onder speciale redactie van de Gentse hoogleraar Henri Logeman (1862-1936) en zijn vrouw, Dina S. Logeman-van der Willigen (1864-1925).Ga naar eind7. Het was na de rubriek ‘Academieleven’ een tweede poging Lente een wat intellectueel cachet te geven, maar een succes werd het niet. Dat Geertruida Römelingh de uitgave eind 1904 moest staken, had twee redenen. Zij had, wellicht ook geïnspireerd door Margaretha Meyboom, van het blad een coöperatie gemaakt, of zoals op de voorpagina deftiger stond: ‘De financiële regeling van het Blad tusschen Redactie, Medewerkers en Administratie berust op coöperatieven grondslag’. De winst zou worden verdeeld tussen redactie, medewerkers en administratie, en een reservefonds zou verdere uitbreiding en verfraaiing van het blad mogelijk moeten maken. Een dergelijk idealisme is prachtig, maar biedt geen garantie voor succes en ook in dit geval kon het de snelle ondergang van het blad niet voorkomen. Bovendien kreeg de uitgeefster hooglopende ruzie met voornoemde Elisabeth van Dorp. Geertruida Römelingh valt de eer te beurt na de Weduwe J.P. van Heel de eerste Nederlandse vrouw te zijn geweest die een weekblad heeft uitgegeven. Een dagblad voor en door vrouwen is in ons land niet verschenen. Toch | |
[pagina 12]
| |
Bericht van Geertruida Römelingh in het Nieuwsblad voor den Boekhandel in januari 1909
moet het de droom zijn geweest van elke rechtgeaarde feminist. Nederland was er te klein voor en geen enkele feminist rijk genoeg, maar Frankrijk heeft het gekend. Marguerite Durand (1864-1936) was aanvankelijk vanaf 1895 als verslaggeefster werkzaam bij Le Figaro.Ga naar eind8. Toen ze een keer een congres moest verslaan over de rechten van de vrouw, werden haar ogen geopend en bekeerde ze zich tot de vrouwenstrijd. Het bracht haar ook op het idee een feministisch dagblad te beginnen. Op 9 december 1897 verscheen het eerste nummer van La Fronde, in een oplage van maar liefst 200.000 exemplaren. Administratie, redactie, typografie, verspreiding, alles lag in handen van vrouwen. Durand kocht een huis in de Rue Saint-Georges, elegant ingericht, waar de redactie een onderkomen vond. En het verschijnen van het eerste nummer werd er gevierd met een receptie waar tout Paris aanwezig was. Later openbaarde Durand dat zij de uitgave had bekostigd door de verkoop van haar parels. Toen dat in 1901 niet voldoende bleek opende ze een ‘Cimetière Zoologique’, waar rijke Parijzenaars voor een aanzienlijk bedrag hun huisdieren konden begraven. Durand had het de eerste jaren als enige voor het zeggen, totdat in 1902 ook La Fronde op coöperatieve leest werd geschoeid, en we zagen al bij Lente dat daaruit niet veel goeds kan voorkomen. Financiële problemen bleven, ondanks Durands inventiviteit, niet uit en op 1 oktober 1903 werd La Fronde een maandblad, dat kort daarop als maandelijks supplement werd toegevoegd aan het dagblad L'Action totdat ook aan deze maandelijkse verschijning op 1 mei 1905 een einde kwam.
Ik ben vooral gefrappeerd door de weinige verwijzingen naar buitenlandse | |
[pagina 13]
| |
situaties in het Maandblad voor Vrouwenstudie. Het laat zich, lijkt me, verklaren uit het feit dat de toelating van vrouwen tot de universiteiten in verschillende landen op uiteenlopende wijzen tot stand kwam. Een wereldorganisatie, zoals die voor het vrouwenkiesrecht bestond, ontbrak. Pas aan het einde van de feministische golf in 1919 werd de ‘International Federation of University Women’ opgericht, een weinig strijdbare organisatie, hoewel het een eigen periodiek had, dat evenwel het niveau van mededelingenblad niet ontsteeg.Ga naar eind9. Wel kwam in Nederland al in 1910, zoals gezegd, het ‘Centraal Bureau voor Vrouwenstudie’ tot stand, dat juist zeer op het buitenland was gericht en een uitwisseling tussen studentes wilde bevorderen. Het functioneerde enkele jaren; of in het buitenland soortgelijke organisaties bestonden weet ik niet, maar het zou interessant zijn dat nader uit te zoeken. Ik besprak slechts enkele vrouwentijdschriften. Veel bleef onvermeld, waaronder het prominente Evolutie, dat vanaf 1893 ruim dertig jaar stand hield. Veel andere bladen hielden het minder lang vol en dat is niet verbazingwekkend. Het uitgeven van kranten en tijdschriften vergt veel geld, en het krijgen en vasthouden van abonnees veel inventiviteit en noeste arbeid. Aan inventiviteit en ijver ontbrak het in de vrouwenbeweging niet, maar geld was vaak een probleem. Alleen wie, zoals Marguerite Durand, onorthodoxe financieringsbronnen wist aan te boren, kon enige tijd het hoofd boven water houden.
·> inge de wilde studeerde Franse taal- en letterkunde aan de Universiteit van Amsterdam. In 1998 promoveerde zij in Amsterdam op Nieuwe deelgenoten in de wetenschap. Vrouwelijke studenten en docenten aan de Rijksuniversiteit Groningen 1871-1919 (Assen 1998). Zij is beleidsmedewerker voor culturele zaken aan de Groningse universiteit. |
|