politiek geïntendeerd medium. Ze onderscheiden zich van elkaar, stelt Marita Keilson, niet zozeer wat betreft hun zakelijke standpunten (hoewel Brand en Hirschfeld regelmatig ruzie maakten), maar vooral wat betreft de ‘Kommunikationssysteme, in denen man sich bewegt’.
Bij de beschrijving van de tijdschriften schenkt Marita Keilson uiteraard aandacht aan zaken als titel en ondertitel, programma, motto's, rubrieken en dergelijke. Zelfs de advertenties ontsnappen niet aan haar aandacht waar het er om gaat het blad te karakteriseren. Een probleem is steeds hoe de lezer een indruk gegeven kan worden van de inhoud van een blad. Marita Keilson heeft gekozen voor de meest bijdragende medewerkers als ingang. Het geheel behoudt een ietwat opsommerig karakter, ook al geeft ze bij haar beschrijving veel nuttige nadere gegevens over de auteur, zijn uitingen elders over de besproken onderwerpen en in het algemeen beschikbare achtergrondinformatie. Naast de uitingen over literatuur inventariseert ze ook de primaire teksten en wijdt ze daaraan een thematische beschouwing. In de 150 bladzijden van dit eerste hoofdstuk is een macht aan informatie bij elkaar gebracht. Hoewel het misschien ondankbaar klinkt, kan ik toch niet nalaten te melden dat het proza van Marita Keilson niet heel gemakkelijk leest. Ze bouwt lange zinnen, waarin veel kleine citaten, mededelingen tussen haakjes, tussenzinnen en literatuurverwijzingen ingebouwd zijn.
Het tweede hoofdstuk analyseert tot in detail de literair-kritische bijdragen van de twee periodieken. Ze maakt bij haar analyse gebruik van het model van Niklas Luhmann. Het voert hier te ver nader op deze analyse in te gaan. Ik beperk me tot de vermelding van een fraaie paradox die Marita Keilson aan het slot van het hoofdstuk signaleert: ‘für den Akt der Selbstbefreiung und Selbstdefinition [ist] die Authentizität der autobiographisch nacherzählten (oder fingierten) Erfahrung nicht literarisch genug und die Literarisierung dieser Erfahrung nicht authentisch genug’.
In het derde hoofdstuk gaat ze na hoe in haar materiaal een homoseksuele canon ontstaat. In het bijzonder komt ook de verhouding aan de orde van deze canon met de mainstream-canon. Emancipatorisch was een gecanoniseerde homo-auteur nuttiger naarmate hij ook buiten de eigen kring als zodanig gold. Aandacht wordt ook geschonken aan de canon van homoseksuele helden, van David en Jonathan tot Thomas Manns Tadzio.
Zeer nuttig is ten slotte het aanhangsel van de dissertatie. Het bevat allereerst een bibliografische beschrijving van de tijdschriften. Vervolgens geeft het een alfabetische lijst van de medewerkers van de tijdschriften met hun bijdragen. Indien die bekend zijn, worden pseudoniemen opgelost. Behalve de titel van de bijdragen en de verwijzing naar aflevering waarin en pagina's waarop ze verschenen, geeft Marita Keilson steeds een genre-aanduiding en meestal een korte annotatie waarin de inhoud van de bijdrage aangeduid wordt. Recensies zijn niet opgenomen in deze lijst. Wel is er nog een afzonderlijke lijst van gerecenseerde literaire auteurs en teksten. Met plussen en minnen wordt aangegeven of de tekst positief, negatief of gemengd positief en negatief besproken werd.
Helemaal afgezien van de vraag of men geheel of gedeeltelijk instemt met de analyses van Marita Keilson in haar tweede en derde hoofdstuk, moet vastgesteld worden dat ze met het eerste hoofdstuk en het aanhangsel het Jahrbuch en Der Eigene op degelijke wijze beschreven en ontsloten heeft. Dat is informatie die niet veroudert en waar menigeen zijn voordeel mee kan doen.