Ts. Tijdschrift voor tijdschriftstudies. Jaargang 1997 (nrs 1-2)
(1997)– [tijdschrift] TS– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 49]
| |
De parade der letterheren
| |
[pagina 50]
| |
maar als broedplaatsen en distributeurs van ideeën en waarden die een cultuur vormgeven. In het verlengde hiervan stelt Aerts dat de liberale cultuur in het negentiende-eeuwse Nederland mede gevormd werd door de eigen aard en drijvende kracht van een tijdschrift als De Gids. De Gids moet volgens hem dan ook niet alleen beschouwd worden als medium van een in ruime zin liberale maatschappelijke bovenlaag, maar evenzeer als een intellectueel centrum, een medium van scheppende gedachtenwisseling van waaruit de liberale ideologie gaandeweg gestalte kreeg en verbreid werd. Het tijdschrift vormde het podium van een maatschappelijke en culturele elite, een betrekkelijk kleinschalige en homogene bovenlaag van elkaar respecterende ‘heren’ die vaak vele maatschappelijke hoedanigheden in zich verenigden en die optraden als ‘bevoegde’ cultuurdragers, als intellectuele public moralists van hun tijd. De Gids articuleerde de denkbeelden van een in de negentiende eeuw toonaangevende kring van breed geëngageerde burgerlijke intellectuelen die orde en consensus hoog in het vaandel hadden geschreven. Aerts typeert deze kring van letterheren treffend als ‘een grootburgerlijke debatingclub met beperkte toegang’. Het prestige van het blad nam toe naarmate de groep die in en door het blad aan het woord kwam in status steeg. De inhoud en opzet van De letterheren weerspiegelen de intentie van de auteur om zowel in detail op de inhoud van het blad in te gaan als om grotere historische lijnen aan te geven en te interpreteren. De geschiedenis van het tijdschrift wordt dan ook ingebed in de brede context van het negentiende-eeuwse Nederland. Het boek is daardoor meer dan een beredeneerde index. Zelf typeert Aerts zijn boek als een studie over negentiende-eeuws denken. De geschiedenis van De Gids wordt door hem opgesplitst in een viertal perioden die worden gemarkeerd door belangrijke gebeurtenissen uit de interne geschiedenis van het blad. Binnen elke periode is de stof gestructureerd in hoofdstukken die telkens de inhoudelijke ontwikkelingen binnen een of twee centrale rubrieken (politiek, maatschappij, nationalisme, koloniaal beleid, wetenschap en literatuur) in de desbetreffende periode volgen. In het eerste deel komt de ontstaansgeschiedenis van De Gids aan de orde en wordt het tijdschrift gesitueerd temidden van het rijkgeschakeerde tijdschriftenbestand van rond 1830, waarbinnen het zijn kritische positie moest markeren.Ga naar eind1. In de eerste door de auteur onderscheiden periode (1837-1847) profileerde De Gids zich vooral als orgaan van een nationale opwekkingsbeweging dat een open oog had voor ontwikkelingen in de omringende landen en Nederland wilde opstoten in de vaart der volkeren. Aan de letterkunde werd in deze periode (en ook later) een bijzondere betekenis toegedacht in de uitdrukking en vorming van nationaliteit, beschaving en vooruitgang. Gedreven door ergernis over het heersende culturele klimaat (de toen nog niet spreekwoordelijke Jan Saliegeest) en de stand van zaken in de literaire kritiek, geïnspireerd door de buitenlandse romantiek en de Nederlandse Gouden Eeuw wilden Potgieter en de zijnen een ‘echt Kritiesch Tijdschrift’ tot stand brengen dat actueel, kritisch-richtinggevend en onpartijdig zou zijn. Vooral in de tweede periode, tussen 1848 en 1865, overheerste in De Gids de doctrinair-liberale cultuuropvatting. Het tijdschrift bevond zich in het vaarwater van het intellectuele en politieke liberalisme van Thorbecke en gaf uiting aan het grootburgerlijke streven naar een zedelijke wereldorde. Halverwege de eeuw werd De Gids de gezaghebbende opinieleider van het liberaal-burgerlijke establishment. De derde periode (1865-1895) kenmerkt zich volgens Aerts door een geprononceerd nationalisme, ‘gevoed door de zorg van de liberaal-burgerlijke elite dat de toenmalige emancipatiebewegingen zouden uitlopen op de desintegratie van de nationale gemeenschap.’ Toen het intern sterk verdeelde liberalisme in de jaren 1880, als gevolg van de toenemende verzuiling, politiek naar de marge gedreven werd door de grote emancipatiebewegingen van de confessionelen en socialisten, ging De Gids zich gaandeweg profileren als laatste vertegenwoordiger van de ‘algemeenheid’. Het blad streefde ernaar een openbare sfeer te handhaven in een steeds meer gesegmenteerde en ideologisch gepolariseerde samenleving en trachtte | |
[pagina 51]
| |
‘het beste’ van de nationale cultuur te bieden. Het karakter van het blad veranderde in deze periode van opiniërend liberaal orgaan tot een eclectisch en ‘anthologisch’ periodiek dat zonder vooropgezet programma een brede representatie van (literaire) richtingen wenste te geven. Zorg voor de nationale traditie ging in die periode gepaard met een moeizame positiebepaling ten aanzien van de moderne literatuur die na 1885 tot uitdrukking kwam in De nieuwe gids, het geestelijk brandpunt van een nieuwe generatie. De sterk utilitaire literatuuropvatting van de letterheren, waarin zedelijke verheffing en idealistisch ethos centrale noties vormden, stond haaks op de idealen van de Tachtigers. Hoewel de breuk tussen De Gids en de Tachtigers, gecultiveerd door vooral Verwey en via hem door latere literatuurgeschiedschrijvers, genuanceerd kan worden, was De Gids na 1890 een periodiek met meer status dan gezag, aldus Aerts. Het blad wist zich echter met succes te handhaven temidden van de talrijke literaire, algemene en groepsgebonden periodieken. De bepaald niet geringe omvang van deze studie wordt, behalve door de ruime chronologische afbakening van het onderzoeksterrein, gemotiveerd door het sterk multidisciplinaire karakter van het tijdschrift. Bleef in vroegere beschouwingen over De Gids de aandacht veelal beperkt tot het literaire aspect en tot de beginfase van het tijdschrift, in Aerts' boek wordt recht gedaan aan het brede algemeen-culturele karakter van het blad en aan de negentiende-eeuwse geschiedenis van De Gids in een ruime cultuurhistorische context. Terecht wijst Aerts op het gegeven dat het negentiende-eeuwse adjectief ‘letterkundig’ gelijkgesteld moet worden met het huidige ‘algemeen-cultureel’: De Gids behoort tot het type tijdschriften dat ontstond in de tweede helft van de achttiende eeuw en vooral in de negentiende eeuw tot grote internationale bloei kwam. In deze periode maakte de literatuur onlosmakelijk deel uit van een breed complex van ideeën en waarden, van een ‘cultureel project’ dat tot doel had de burger in liberale zin op te voeden. De Gids vormde een verzamelplaats van een kleinschalige maar toonaangevende elite die de ambitie had de ‘kern der natie’ te vormen en in die hoedanigheid een culturele standaard te kunnen leveren. Deze culturele elite zou aan het eind van de eeuw op de achtergrond verdwijnen. Aerts geeft in zijn boek een helder en genuanceerd beeld van het tijdschrift. Ondanks de grote informatiedichtheid is het werk bovendien prettig leesbaar. Vooral de biografische schetsen in het betoog dragen bij aan de leesbaarheid: de lezer komt zo een en ander te weten over de solide persoonlijke moraal van Potgieter, de losbandigheid van Bakhuizen, de eigenzinnigheid van Busken Huet (‘de litteratuur is geene kraan waarmede men pakgoederen laadt of lost’) en de gecompliceerde verhouding tussen de deftige letterheren en de non-conformistische nihilist Multatuli. De grote kwaliteit van deze studie ligt vooral in het feit dat de auteur erin geslaagd is de zeer heterogene aspecten van het blad in hun onderlinge karakteristieke verwevenheid en cultuurhistorische context te interpreteren. De letterheren is, zowel door de erin verwoorde inzichten als door zijn documentaire waarde, van groot belang voor het onderzoek naar de negentiende-eeuwse cultuurgeschiedenis en voor het pers- en tijdschriftonderzoek in het algemeen. Bovenal is het echter een monumentale en indrukwekkende intellectual history. Een bewonderenswaardige prestatie. |
|