de hoogleraar Bots als voorzitter meegegeven. Dat is niet correct, want dit gezelschap heeft geen echt vaste voorzitter.
Dit tweede deel van Het Geïllustreerde Tijdschrift in Nederland geeft ook het vervolg en aanvullingen op de in het eerste deel begonnen bibliografie van de Nederlandse en buitenlandse publicaties op het gebied van de tijdschriftpers.
Op diverse plaatsen in het boek komt uit dat in het verleden niet altijd even verstandig is omgesprongen met de tijdschriftpers. Zelfs het Persmuseum liet er zich lange tijd niet veel aan gelegen liggen. Bedroevend is de constatering in de ‘Handleiding voor de gebruiker’ dat sommige leggers van tijdschriften die in 1956 door D.H. Couvée nog vermeld werden bij de samenstelling van een lijst van geïllustreerde tijdschriften inmiddels van de aardbodem verdwenen lijken te zijn. Ook de opgave van titels waaromtrent te weinig gegevens gevonden werden om er een beschrijving van te maken, maakt duidelijk dat nog steeds tijdschriften aan de netten van de bewarende instanties weten te ontkomen.
De eigenlijke bibliografie geeft een profielschets van ruim 300 bladen. Met enige aanpassingen in vergelijking met het eerste deel wordt van tijdschriften zoveel mogelijk vermeld gegevens over: titel, plaats van uitgave, periode van verschijnen, verschijningsfrequentie, verspreiding, oplage, uitgeverij, drukkerij, redactie en medewerkers, prijs, wijze van abonneewerving, promotionele activiteiten, advertenties, verschijningsvorm, geschiedenis en vindplaats. In dit tweede deel komen nogal wat auto-, motor- en computerbladen voor. Maar er zijn mooie grote artikelen over damesbladen als Margriet en Libelle, muziekbladen als Muziekexpres en Tuney Tunes, familiebladen als de Nieuwe Revue en Panorama, roddelbladen als Story en Privé, het legendarische Hitweek/Aloha, over Avenue, maar ook over de aan geen enkele Nederlandse brievenbus vreemde Kampioen. In de artikelen over de bladen ligt een schat aan informatie opgeslagen. Natuurlijk ontbreekt er wel eens iets (zo wordt bij Avenue niet vermeld dat dit blad in 1968 en 1969 ook een literaire Avenue-reeks uitgaf, met werk van o.a. Anton Koolhaas, Louis-Paul Boon en Bertus Aafjes), maar dat neemt niet weg dat we hier kunnen spreken van een majestueus naslagwerk.
Het geïllustreerde tijdschrift is niet gemakkelijk in een definitie te vangen. Zeker in de periode na de Tweede Wereldoorlog neemt het ontelbaar vele vormen aan. Eigenlijk bestaan er nauwelijks nog niet-geïllustreerde tijdschriften. Voor de samenstellers van de bibliografie had dit tot gevolg dat ze duchtig moesten selecteren. In principe trekken ze zich terug achter de stelling die gerepresenteerd wordt door de huidige omschrijving van wat de notu publiekstijdschriften noemt. Maar ook daarmee was het terrein nog te groot. Vandaar dat allerlei soorten bladen niet opgenomen zijn. Uitgesloten zijn de ‘opiniemaandbladen’ zoals De Gaykrant, Onze Wereld, Opzij en Serpentine; professionele bladen voor een bepaalde beroepsgroep zoals Quote en Vrouw en Bedrijf; tijdschriften op het terrein van kunst en cultuur zoals Antiek, Skoop en Spiegel Historiael; sponsored magazines en gratis verspreide tijdschriften. Over deze selectie is natuurlijk uitbundig te discussiëren. Het valt op zichzelf moeilijk in te zien waarom De Gaykrant (die overigens tweewekelijks en niet maandelijks verschijnt) niet is opgenomen en de Kleuterkrant wel.
Een laatste categorie niet opgenomen bladen roept eveneens vraagtekens op: ‘Publiekstijdschriften die door hun eenzijdige inhoud weinig geschikt zijn voor onderzoek, zoals pornobladen [...] en puzzel- en spelletjesbladen [...] komen niet aan de orde.’ Waarom zou een eenzijdige inhoud een blad weinig geschikt maken voor onderzoek? En trouwens, is de inhoud van Chick en Candy eenzijdiger dan die van de wel beschreven Autorevue of het BeerBericht. Kwartaalblad voor teddyberenliefhebbers? Hier lijkt toch een zekere morele norm bezit te hebben genomen van de samenstellers. Bij voorkeur moeten bibliografen zich daarvan vrij proberen te houden. Een van de problemen van Brinkmans Catalogus is nu juist dat allerlei als onzedelijk en subversief beschouwde publicaties eruit geweerd werden.
Iedereen die met een zekere belangstelling de tijdschriftenmarkt van de afgelopen decennia heeft gevolgd, zal zich van sommige titels afvragen waarom ze ontbreken