Ts. Tijdschrift voor tijdschriftstudies. Jaargang 1997 (nrs 1-2)
(1997)– [tijdschrift] TS– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 15]
| |
De Journaux de Hollande en hun functie als forum voor het wetenschappelijk debat tussen de leden van de Republiek der Letteren
| |
[pagina 16]
| |
die elders een censuur van hun geschriften riskeerden. Omdat hij zich verantwoordelijk voelde jegens de Republiek der Letteren stelt Bayle zijn tijdschrift dan ook open en nodigt hij zijn geleerde lezers uit hem verhandelingen en andere korte bijdragen voor het nieuwe tijdschrift Nouvelles de la République des Lettres toe te zenden.Ga naar eind1. Zijn waarschuwende woorden dat inzenders van dergelijke bijdragen zich niet mogen laten meeslepen door politieke of religieuze vooroordelen doen hieraan niets af. Evenmin wenst Bayle zijn tijdschrift te laten misbruiken voor vuilspuiterij. Integendeel, als Bayle zegt dat de wetenschappelijke criteria altijd moeten prevaleren, dan voegt hij onmiddellijk daaraan toe dat geletterden zich allereerst hebben te richten op zaken die hen verenigen, want geletterden moeten elkaar als vakbroeders bejegenen: ‘tous les savans se doivent regarder comme freres’ en er bestaan binnen die gemeenschap geen hiërarchische verschillen: ‘nous sommes tous égaux, nous sommes tous parens’, als de kinderen van Apollo. Zonder overdrijving kan worden gesteld dat Bayles voorbeeld in praktisch alle redactionele voorwoorden van de andere Journaux de Hollande wordt gevolgd. Soms met een enkele zin, zoals in Basnages tijdschrift de Histoire des Ouvrages des Savans,Ga naar eind2. maar vaak ook met een nadere nuancering en uitleg. Zo krijgt in Jean Leclercs Bibliothèque Universelle et Historique de forumfunctie nader gestalte. Geleerden die de mening willen peilen van hun vakbroeders over hun net gereedgekomen geschriften worden hiertoe in de gelegenheid gesteld. De journalist is bereid voorlopige schetsen of delen van zulke werken, mits ze niet al te omvangrijk zijn, in zijn nieuwe tijdschrift af te drukken. Expliciet worden hierbij ontdekkingen en nieuwe resultaten van onderzoek vermeld op de verschillende wetenschapsgebieden.Ga naar eind3. Op die wijze kan niet alleen worden voorkomen dat belangrijke nieuwe inzichten voor het vak verloren gaan zonder dat iemand ermee zijn voordeel heeft gedaan; maar met een dergelijke peiling wordt het ook mogelijk, aldus Leclerc, tekortkomingen en fouten op het spoor te komen en aldus het eindresultaat te verbeteren. Constructieve reacties op zulke ingezonden mededelingen en artikelen zullen eveneens worden gepubliceerd. Daarbij worden echter telkens alle voorzorgsmaatregelen genomen die nodig zijn en zal de nodige discretie betracht worden, wanneer daarom gevraagd wordt. In het voorwoord op het Journal d'Amsterdam van Gabriel d'Artis uit 1694 wordt eveneens de mogelijkheid geboden aan geleerden de korte opzet van een gepland of reeds voltooid werk via het nieuwe tijdschrift te verspreiden. Er is echter een verschil met Leclercs methode: indien hierop reacties gewenst worden, zullen deze niet in het tijdschrift zelf worden geplaatst, maar door de journalist aan de auteur worden doorgezonden, opdat die zijn werk kan bijstellen.Ga naar eind4. De meeste andere journalisten stellen hun tijdschriften ook open voor ingezonden mededelingen, mémoires genoemd, en hoeven daarom hier niet één voor één te worden genoemd. Het plaatsen van deze door derden toegestuurde artikelen lijkt dan ook een algemeen aanvaarde gewoonte te zijn geweest, zij het ook dat het daarbij lang niet altijd om polemische of controversiële geschriften gaat. Hier verdienen echter al die plaatsen uit de voorwoorden de aandacht waarin de forumfunctie van het tijdschrift in algemene zin gestalte krijgt, waar de mogelijkheid voor polemiek expliciet wordt gegeven. Dat is bijvoorbeeld het geval in de Nederlandse editie van het Journal de Tréuoux uit 1701. Dit door jezuïeten geredigeerde tijdschrift mocht zich in een grote belangstelling verheugen, hetgeen ongetwijfeld een reden vormde voor de Amsterdamse uitgever Jean-Louis De Lorme er een contrefaçon van te bezorgen, ook al bevatte deze Amsterdamse uitgave enige nieuwe artikelen en werd de oorspronkelijke tekst | |
[pagina 17]
| |
hier en daar van een kritische kanttekening voorzien. In het voorwoord op de eerste aflevering van deze bewerkte nadruk wordt zelfs betoogd dat het tijdschrift was gelanceerd om auteurs wier werk door de jezuïeten in een kwaad daglicht was gesteld gelegenheid te bieden zich te verdedigen. Want het nieuwe tijdschrift vormde een champ ouvert voor een ieder die zich tegen een onrechtvaardige beoordeling te weer wenste te stellen; ‘c'est ici, pour ainsi dire, un pays neutre, où tous les Partis peuvent trouver un espece d'asyle’. Aldus lijkt de Amsterdamse uitgever de geletterden een nieuwe mogelijkheid voor een eerlijk wetenschappelijk debat te willen bieden, waarbij de kansen voor elkeen gelijk zouden zijn. Hij acht het nauwelijks noodzakelijk potentiële inzenders tot matiging aan te sporen, omdat zij immers zelf slachtoffer waren geworden van buitensporige en fanatieke geloofsijver.Ga naar eind5. Van 1701 tot en met 1705 verscheen de Amsterdamse editie, maar De Lorme is er helaas maar heel kort in geslaagd zijn onderneming tot een champ ouvert te maken.Ga naar eind6. Eenzelfde mogelijkheid zich te verdedigen tegen ongerechtvaardigde aanvallen, wordt tien jaar later, in 1712, ook geboden in de Histoire Critique van de gebroeders Masson. Auteurs die door hun collegae op onacceptabele wijze zijn beoordeeld, kunnen hun apologetische weerwoorden in dit periodiek kwijt. De redactie is ervan overtuigd in een belangrijke behoefte te voorzien, omdat de meeste auteurs nu eenmaal niet de moeite nemen een onrechtvaardige behandeling met een nieuw boek recht te zetten. Tenslotte wordt er ook plaats toegezegd voor reacties van lezers op onzorgvuldig geuite kritiek door de journalisten zelf.Ga naar eind7. Nog twee periodieken moeten in deze context worden vermeld: allereerst de Bibliothèque Raisonnée, die van 1728 tot 1753 in Amsterdam het licht zag. In het voorwoord van dit tijdschrift krijgen auteurs die ontevreden zijn over de beoordeling die hun ten deel is gevallen, de toezegging dat de aan de redactie toegezonden ‘Eclaircissemens, Memoires’, ja alles wat hun zaak kan dienen, op zodanige wijze worden gebruikt dat de inzenders tevreden zullen zijn.Ga naar eind8. Eenzelfde belofte wordt in het voorwoord van de eerste aflevering van de Critique Désintéressée des journaux littéraires uit 1730 gedaan. Bovendien wordt daar toegezegd dat iedere drie maanden een supplement op het tijdschrift zal verschijnen met ‘Eclaircissemens et des Remarques’ op eerder verschenen afleveringen.Ga naar eind9. Na deze bloemlezing van fraaie toezeggingen kan men zich de vraag stellen wat hiervan nu in de praktijk terechtkomt. Hadden journalisten niet de neiging allerlei toezeggingen in hun voorwoorden te doen om hun periodieken aantrekkelijk te maken, zonder zich in de praktijk veel aan te trekken van dergelijke beloften?Ga naar eind10. Wie zich voorstelt dat de vroege periodieke pers echte discussieplaatsen heeft geboden waar geleerden uit geheel Europa voortdurend met elkaar debatteerden en van gedachten wisselden, komt zeker bedrogen uit. Noch in Frankrijk, noch in Engeland, noch ergens anders in Europa werd de periodieke pers in die pregnante zin als discussieforum gebruikt. Toch was er wel degelijk contact tussen redactie en de lezers van een tijdschrift, terwijl geletterden onderling ook meer dan eens de gelegenheid kregen hun standpunten te verduidelijken. Pierre Bayle houdt evenwel nauwlettend in de gaten dat zijn tijdschrift de Nouvelles geen champ de bataille wordt, waar allerlei conflicten worden uitgevochten, zeker niet op confessioneel en theologisch gebied.Ga naar eind11. Op een waardige en gematigde toon en met stijl worden allerlei ingewikkelde kwesties door deze redacteur aan zijn lezers gepresenteerd, waarbij hij dankbaar gebruik maakt van de vele inzendingen die allerlei geleerden hem toesturen: uittreksels van recente publicaties, reacties op artikelen en korte verhandelingen.Ga naar eind12. Bayle houdt echter zelf | |
[pagina 18]
| |
het heft in handen. Dit kan worden vastgesteld op grond van diens bewaard gebleven correspondentie: de lezers mogen dan wel met grote regelmaat reageren op de inhoud van het tijdschrift - dat zij zich aanvankelijk als een gemeenschappelijk domein proberen toe te eigenen -, maar hij zelf bepaalt wat wel en niet wordt opgenomen; hij behoudt zich het recht voor waar nodig ingezonden teksten te veranderen en naar eigen inzicht aan te passen. Vast staat dat tussen 1684 en 1687 minstens vierenzeventig teksten van anderen in de Nouvelles werden opgenomen, gemiddeld twee per aflevering.Ga naar eind13. Interessant is in dit verband hoe de tijdgenoten van Bayle het belang van het tijdschrift hebben gewaardeerd. Daarbij is het getuigenis van de medicus Pierre Sylvestre relevant. Het gaat om zijn brief aan Bayle van 4 juli 1686, waarin hij zijn scepsis tot uitdrukking brengt over het voornemen van Leclerc met een medewerker een nieuw tijdschrift te beginnen. Voor een goed journalist is meer nodig dan eruditie. Deze twee nieuwkomers zullen slechts over pas verschenen publicaties kunnen schrijven vanuit een weinig brede optiek, maar volgens Sylvestre zal een tijdschrift op een andere wijze aantrekkelijk moeten worden gemaakt.Ga naar eind14. Daarvoor is het in ieder geval noodzakelijk over een Europees correspondentienetwerk te beschikken. Welnu, Bayle én Leclerc beschikten beiden over zo'n netwerk in de Republiek der Letteren. En de laatste was zich er volledig van bewust dat de bespreking van pas verschenen publicaties niet voldoende was om een tijdschrift aantrekkelijk te maken. Daarvoor was inderdaad meer nodig. Voor Leclerc waren dat bijvoorbeeld de verzamelartikelen, waarin verschillende boeken over een thema of onderwerp in één groot artikel met elkaar in verband werden gebracht, liefst met een ingebouwde discussie. Door geleerden, vooral degenen die het niet met elkaar eens waren, op deze wijze aan bod te laten komen, bood de Bibliothèque Universelle et Historique een voortreffelijke gelegenheid tot debat. Vanzelfsprekend konden lezers op deze rubriek reageren en de redactie was in een enkel geval zelfs bereid de eigen visie ondergeschikt te maken aan de smaak van de lezers, mits het niveau van de argumentatie niet onder de maat bleef.Ga naar eind15. De lezers van dit tijdschrift kregen daarnaast ook de gelegenheid uittreksels van zojuist gepubliceerde boeken aan de redactie toe te sturen, evenals korte verhandelingen. Heel bekend is natuurlijk dat de filosoof John Locke, die met Leclerc een briefwisseling onderhield, gebruik maakte van diens tijdschrift om een eerste proeve van het Essay concerning Humane Understanding in het Frans te publiceren,Ga naar eind16. opdat zo enige reacties op dit geschrift werden uitgelokt. En ook door andere geleerden is er verschillende malen gehoor gegeven aan de oproep voorlopige onderzoeksresultaten aan de redactie ter publicatie toe te sturen.Ga naar eind17. In de Histoire des Ouvrages des Savans van H. Basnage de Beauval, die in tal van opzichten het voorbeeld van Bayle en Leclerc heeft gevolgd, wordt een ‘open brievenbus’ aan de lezers aangeboden. Na iedere aflevering publiceert Basnage fragmenten uit de hem toegezonden brieven waardoor de lezers op de hoogte worden gesteld van allerlei wetenschappelijke activiteiten die her en der in Europa worden ondernomen en van recent boekennieuws; ook werden fragmenten uit brieven in deze rubriek geplaatst waarin kritiek was geuit op bepaalde artikelen in het tijdschrift zelf. Meestal herstelde Basnage dan de gemaakte fouten, waarbij hij zijn lezers er nog eens op wees dat ook hij niet onfeilbaar was.Ga naar eind18. Langere betogen en korte verhandelingen werden door Basnage ook afzonderlijk als mémoires geplaatst; men treft tweeënzeventig van die eenheden aan over de meest uiteenlopende onderwerpen, waarin wordt gepole- | |
[pagina 19]
| |
miseerd door grootheden als John Flamm, Nic. Hartsoeker, Christiaan Huygens of Leibniz.Ga naar eind19. Reacties op dergelijke verhandelingen worden nu eens in een aparte verhandeling gepresenteerd, dan weer treft men een kort antwoord erop aan in de rubriek extraits des lettres. Dit laatste was bijvoorbeeld het geval met de brief van Bayle die instemmend had gereageerd op de open brief van Leibniz in Basnages tijdschrift naar aanleiding van het artikel ‘Rorarius’ in de Dictionaire Historique et Critique. Leibniz' ‘Eclaircissement’ nam veertien bladzijden in beslag, terwijl Bayles antwoord in twee regels kon worden afgedaan: ‘j'ai lû avec plaisir le memoire de Mr Leibniz que vous avez inseré dans vôtre Journal.’Ga naar eind20. Basnage merkt trouwens op dat geleerden zich al te graag te buiten gaan aan polemieken; zo laait er telkens wel ergens een burgeroorlog op in de Republiek der Letteren. De journalist laat echter niet na deze disputen voor zijn lezers nauwkeurig te verslaan. De eerste fase van de ‘Querelle des Anciens et des Modernes’, het debat tussen Oudheidvereerders en aanhangers van de eigentijdse cultuur dat rond 1700 een scheiding der geesten teweegbrengt in geletterd Europa, kan op de voet worden gevolgd, waarbij Basnage partij kiest voor de modernen.Ga naar eind21. Deze ‘Querelle des Anciens et des Modernes’ wordt ook uitvoerig aan de orde gesteld in het Haagse tijdschrift het Journal Littéraire, waar het de tweede fase van dit conflict betreft. Interessant is dat dit periodiek ook een niet te verwaarlozen rol heeft gespeeld in de Nederlandse variant van de ‘Querelle’, de zogeheten Poëtenoorlog, zoals door Peter Altena in onze publicatie over het Journal Littéraire werd aangetoond. De recensie in de eerste aflevering van dit Haagse tijdschrift op Reyer Anslo's gedichten lokte een storm van kritiek uit die deels buiten het tijdschrift om in pamfletten is uitgevochten.Ga naar eind22. Hoe durfde de Haagse journalist, ongetwijfeld Justus van Effen, zich af te zetten tegen een illuster voorganger als Vondel? Met name de Vondelvereerder David van Hoogstraten had zich in zijn bericht aan de lezer dat aan de derde druk van zijn editie Alle de Gedigten van Antonides van der Goes voorafgaat, gestoord aan de arrogantie van het Franstalige tijdschrift uit Den Haag waarvan de journalisten evenmin verstand van de Nederlandse dichtkunst zouden hebben als ezels het geluid van een lier konden waarderen.Ga naar eind23. Inmiddels had zich ook een ander tijdschrift, de Histoire Critique van Masson, in het conflict gemengd en zich aan de zijde van Van Hoogstraten cum suis geschaard.Ga naar eind24. Na deze aanvallen kwam het Journal Littéraire in de persoon van Van Effen met een gloedvol verweer in zijn ‘Reflexions sur la Poésie Hollandoise’, waarin hij weliswaar blijk geeft van een grote vaderlandsliefde, maar zich tegelijkertijd een Frans classicist betoont die geen waardering kan opbrengen voor de Vondeliaanse dichtkunst.Ga naar eind25. Zonder in dit verband nu nog eens alle details van dit conflict binnen de Nederlandse letteren uit te rafelen, toont de polemiek duidelijk aan hoe de twee genoemde tijdschriften minstens een belangrijke bijdrage aan het debat hebben geleverd, al was het maar omdat dankzij dit nieuwe medium de standpunten van de twee kampen voor een breed publiek werden ontvouwd. Meer dan eens kwam het ook voor dat auteurs aan wier publicatie naar hun eigen opvatting in een bepaald tijdschrift onrecht was gedaan, van een ander periodiek gebruik maakten om hierop te reageren. Zo had de Leidse hoogleraar en predikant Jaques Bernard, die zelf reeds als journalist aan verschillende tijdschriften zijn medewerking had verleend, in 1714 aan de uitgever van het Journal Littéraire verzocht een korte verdediging te mogen publiceren in diens blad, nadat zijn Traité de la Repentance tardive op zo ondeugdelijke wijze in de Acta Eruditorum was besproken. Blijkens de bewaard gebleven handschriften in het archief van Prosper Marchand werd Bernards | |
[pagina 20]
| |
verhandeling integraal afgedrukt, met uitzondering van enige inleidende zinnen, die volgens de uitgever Johnson als beledigend zouden kunnen worden opgevat: Bernard had immers naar voren gebracht dat de bespreking in de Acta niet anders dan van de hand van een scholier was geweest die haatgevoelens koesterde jegens calvinisten en de Franse taal maar half meester was. Welnu, die passage kon niet worden overgenomen door de Haagse journalisten, omdat zij niet de indruk wilden wekken hun succes te funderen op de mislukkingen van anderen, ‘à établir leur succès sur la ruine des autres’.Ga naar eind26. Een soortgelijk voorbeeld van een reactie op een artikel in een ander tijdschrift treft men eveneens aan in het Journal Littéraire. Het gaat daarbij om een tweetal brieven die de Berlijnse predikant Gabriel d'Artis had geschreven naar aanleiding van de ‘Explication du Psaume cx’ in de Histoire Critique door Samuel Masson.Ga naar eind27. Dit voorbeeld is daarom zo interessant, omdat de journalisten van dit laatste tijdschrift ondanks hun toezegging kritische kanttekeningen bij hun artikelen te zullen opnemen, feitelijk geweigerd hadden deze twee kritische brieven te plaatsen, waardoor het debat uit de weg werd gegaan. Om die reden had D'Artis zich tot de redactie van het Haagse tijdschrift gewend die de twee brieven in twee verschillende afleveringen van de jaargang 1714 afdrukte.Ga naar eind28. Ondanks deze weinig toeschietelijke houding van Samuel Masson om het eigen tijdschrift als medium voor nadere discussie te gebruiken, bleef de exegese zoals die door Masson van Psalm cx was gegeven, niet onopgemerkt. De provinciale synodes van de Waalse en Nederduitse kerk gingen ertoe over de verhandeling te veroordelen, terwijl Massons exegese ook in andere tijdschriftenGa naar eind29. veel kritiek en weerwoord uitlokte, onder meer in de Mémoires de TrévouxGa naar eind30. en in latere afleveringen van het Journal Littéraire.Ga naar eind31. Sinds 1665/1666 had de internationale samenwerking van de beoefenaren van de natuurwetenschappen concreet gestalte gekregen in de in die periode opgerichte natuurwetenschappelijke academies te Londen en Parijs, welke later nog gevolgd werden door andere academies en genootschappen elders. De discussies in deze academies en de resultaten van onderzoek werden verslagen en afgedrukt in de Philosophical Transactions en de Histoire et Mémoires de l'Académie Royale des Sciences. Het zijn dan ook ontegenzeggelijk geleerden vanuit deze disciplines geweest die het meest dankbaar gebruik hebben gemaakt van het nieuwe medium. Een groot aantal verhandelingen in de verschillende tijdschriften geeft daarvan blijk. Deze zogeheten mémoires of ingezonden brieven maken deel uit van natuurwetenschappelijke discussies of vraagstukken waarvan de neerslag is te vinden in verschillende Europese tijdschriften. De natuurwetenschappelijke en medische verhandelingen en ingezonden brieven in de Histoire des Ouvrages des Savans tonen dat overduidelijk aan,Ga naar eind32. evenals die van het Journal Littéraire. In dit laatste tijdschrift wordt bijvoorbeeld verslag gedaan van een cause célèbre, te weten de prioriteitsstrijd tussen Newton en Leibniz over de uitvinding van de fluxierekening die weer ten grondslag ligt aan de differentiaal- en integraalrekening. Naar aanleiding van het rapport van de arbitragecommissie uit de Royal Society over dit geschil en een artikel in de Philosophical Transactions over de uitvinding van de fluxierekening doet de astronoom en hoogleraar John Keill uit Oxford een brief aan de redactie van het Journal Littéraire toekomen, opdat maar goed bekend zou worden dat niet Leibniz maar Newton de uitvinder was van deze nieuwe methode.Ga naar eind33. In de Acta Eruditorum uit Leipzig had men zich in | |
[pagina 21]
| |
deze kwestie weliswaar steeds aan de zijde van Leibniz geschaard, maar het Londense tijdschrift werd op grotere schaal verspreid in geleerde kringen en zijn redactie was er door de invloed van Newton zelf van overtuigd dat deze laatste de auctor intellectualis was van de uitvinding. Dezelfde John Keill verdedigde Newton opnieuw in het Haagse tijdschrift van 1716,Ga naar eind34. ditmaal tegen bemerkingen die de Zwitserse geleerden Jean en Nicolas Bernouilly tegen de Engelse fysicus en mathemaat hadden ingebracht in de Mémoires de l'Académie Royale des Sciences te Parijs. En nadat er ook in de Acta Eruditorum van juli 1716 een anonieme brief was verschenen ter verdediging van de standpunten van Bernouilly en Leibniz, die door Keill kon worden ontmaskerd als een brief van de Baselse hoogleraar Jean Bernouilly, werd in 1720 opnieuw een brief van Keill aan Bernouilly in het Journal LittéraireGa naar eind35. geplaatst, waarin nog eens omstandig werd uiteengezet hoe Newton als eerste de methode had ontworpen voor de integraal- en differentiaalrekening en dat Leibniz deze zou hebben geplagieerd via allerlei brieven van collegae uit de omgeving van Newton. Pas postuum zou Leibniz in deze aangelegenheid van alle blaam worden gezuiverd.Ga naar eind36. Aan de hand van deze casus die zeker nog met andere zou kunnen worden gecompleteerd, wordt wel heel duidelijk hoe de tijdschriften een bijdrage hebben geleverd aan het wetenschappelijke debat. Concluderend kan worden gesteld dat de journalisten zelf in de decennia rond 1700 hun tijdschriften hebben beschouwd als plaatsen waar resultaten van nieuw onderzoek ter discussie konden worden gesteld. Sommigen onder hen zegden echter meer toe dan zij in de praktijk waar wisten te maken. Nu eens zullen deze journalisten bevreesd zijn geweest voor al te heftige emoties, dan weer hebben zij hun plaatsruimte niet voor ingezonden verhandelingen en reacties willen afstaan. Andere journalisten boden hun lezers daarentegen zelfs de gelegenheid te reageren op eerder gepubliceerde artikelen, of zij boden ruimte aan auteurs die onheus of onrechtvaardig bejegend waren in het eigen tijdschrift of in dat van collegae-journalisten. De rubriek fragmenten uit ingezonden brieven (‘Extraits de diverses lettres’) vormt daarbij zeker een belangrijk instrument. Maar ook het wetenschappelijk debat in engere zin weerspiegelt zich tijdens deze jaren zo nu en dan in de periodieke pers. Ongetwijfeld werd een groot deel van de (natuur)wetenschappelijke geschillen uitgevochten binnen de muren van academies en kabinetten, en in allerlei publicaties en pamfletten, maar ook het nieuwe geleerdentijdschrift heeft vanaf het einde van de zeventiende eeuw een interessante bijdrage geleverd aan het wetenschappelijk debat.
·> hans bots is hoogleraar Cultuurgeschiedenis aan de K.U. Nijmegen. Hij verricht onderzoek naar de Franstalige periodieke pers die in de Republiek verscheen tussen 1684 en circa 1760. |
|