Ts. Tijdschrift voor tijdschriftstudies. Jaargang 1997 (nrs 1-2)
(1997)– [tijdschrift] TS– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 9]
| |
Signs: (1975-81) een wetenschappelijk tijdschrift in transatlantisch perspectief
| |
[pagina 10]
| |
benadrukt door Edward Said in een essay waarin hij onder meer stil staat bij de betekenis van denkers zoals Roland Barthes en Michel Foucault voor zijn persoonlijke ontwikkeling als intellectueel.Ga naar eind2. Als beginpunt van mijn onderzoek neem ik 1975, het jaar waarin het feministische tijdschrift Signs werd opgericht. Mijn analyse eindigt in 1981, wanneer het nieuwe Franse feminisme zich definitief een plaats heeft verworven in de Amerikaanse, universitaire wereld. Hiervan getuigt het overweldigende succes van de bloemlezing New French Feminisms (1980) van Elaine Marks en Isabelle de Courtivron, alsmede het feit dat het toonaangevende Yale French Studies in dat jaar een themanummer wijdde aan het nieuwe Franse feminisme, met bijdragen van onder anderen Gayatri Chakravorty Spivak, Shoshana Felman, Naomi Schor, Ann Rosalind Jones en Alice Jardine.Ga naar eind3. Mijn analyse is tweeledig. In de eerste plaats zal ik aan de hand van de opeenvolgende jaargangen van Signs laten zien hoe de receptie van het Franse feminisme in grote lijnen verliep. In de tweede plaats hoop ik aan de hand van de uit het Frans vertaalde teksten die in deze periode in Signs verschenen, iets duidelijk te maken van het verschil in klimaat dat er bestond tussen de academische, Amerikaanse vrouwenstudies enerzijds, en de overwegend literair en politieke wereld van de Franse vrouwenbeweging anderzijds. Het gaat mij hierbij dus niet in de eerste plaats om de geschiedenis van het tijdschrift Signs zelf, maar om het belang van dit tijdschrift als historische bron voor een episode uit de intellectuele geschiedenis van de twintigste eeuw.
Signs was aanvankelijk een interdisciplinair tijdschrift voor vrouwenstudies in de breedste zin van het woord. In de loop der jaren veranderde dit en verschoof het accent van een sociologische benadering naar kwesties van filosofische en literair-theoretische aard. In 1975, het eerste jaar van zijn bestaan, publiceerde het blad een drietal teksten die voor ons onderwerp van belang zijn. De eerste betrof de Engelse vertaling van een hoofdstuk uit On Chinese Women (Des Chinoises, 1974) van Julia Kristeva, waarmee deze auteur tevens haar intrede deed in de Angel-Saksische, universitaire wereld. De tweede tekst was een interview met de Franse schrijfster Marguerite Duras, de derde een essay van Eileen Showalter, getiteld: ‘Literary Criticism’. De keuze van het essay van Kristeva hing ongetwijfeld samen met het feit dat Des Chinoises het enige boek van deze auteur is dat bij de Franse feministische uitgeverij Des Femmes verscheen. Daarnaast heeft mogelijk ook het onderwerp een rol gespeeld, aangezien Signs in de eerste jaren van zijn bestaan veel aandacht schonk aan de positie van vrouwen in de Derde Wereld, niet in de laatste plaats aan die van vrouwen in China, een land dat in deze periode op linkse intellectuelen wereldwijd een grote aantrekkingskracht uitoefende. Het onderwerp van Kristeva's essay is veeleer historisch dan theoretisch en houdt nauwelijks of geen verband met de nieuwe, feministische theorieën. De keuze van Duras is nogal verrassend, omdat haar naam niet direct verbonden is met het feminisme of de feministische kritiek. Daar staat tegenover dat zij aanvankelijk wel behoorde tot de sympathisanten van de Franse vrouwenbeweging. Dit verklaart dan ook de keuze van Signs, waarbij nog kan worden opgemerkt dat het in deze beginjaren lastig geweest zal zijn om geschikte Franse, feministische teksten te vinden, aangezien bij de Franse vrouwenbeweging de collectieve arbeid en daarmee de anonimiteit hoog in het vaandel stonden. Duras werd mogelijk vooral geschikt gevonden, omdat zij een vrouw en een moderne Franse auteur was. Showalter geeft een vrijwel compleet overzicht van de verschillende vormen van feministische literatuurtheorie in de Verenigde Staten. Haar oordeel over de stand van | |
[pagina 11]
| |
zaken van de jonge wetenschap is overwegend positief, al ziet ze het als een belangrijke tekortkoming dat het onderzoek, zoals ze zegt, ‘hardnekkig empirisch’ blijft en beschikt over ‘relatief weinig theorie en abstractie’.Ga naar eind4. Het is de moeite waard om Showalters artikel te vergelijken met de feministische theorie zoals die vanaf het begin van de jaren zeventig in Frankrijk tot ontwikkeling was gekomen. De belangrijkste overeenkomst is gelegen in het feit dat beide de nadruk leggen op de interactie die er bestaat tussen het schrijven enerzijds, en de theoretische benadering van literaire teksten anderzijds. Of, om Showalter te citeren: ‘the correspondence and interplay between what is read and written and what is lived’ (437). Showalters beschrijving van de Amerikaanse situatie is zowel van toepassing op het Franse poststructuralisme als op de daaraan nauw verwante feministische kritiek, zoals die onder meer ontwikkeld werd in de kringen rond de groep Psych et Po.Ga naar eind5. Daarnaast spreekt Showalter haar waardering uit voor de alternatieve literatuurgeschiedenis zoals die onder invloed van de pas opgerichte programma's in vrouwenstudies in de Verenigde Staten tot ontwikkeling kwam. Zij neemt een soortgelijke ontwikkeling waar bij studieprogramma's die zich bezig houden met de geschiedenis en cultuur van zwarten en andere etnische minderheden. De parallel die Showalter hier trekt tussen de vrouwenbeweging en de emancipatie van de etnische minderheden in de jaren zestig en zeventig is specifiek Amerikaans te noemen. Ook al waren er in Frankrijk wel feministes, zoals Christine Delphy en - in mindere mate - Simone De Beauvoir die een verband zagen tussen de vrouwenstrijd enerzijds en die van de zwarten en het militante, Franse regionalisme anderzijds. Deze emancipatorische bewegingen hadden geen enkele invloed op de literaire canon in Frankrijk, die, tot op de dag van vandaag, in grote lijnen onveranderd is gebleven.Ga naar eind6. Een verklaring hiervoor is te vinden in het feit dat Frankrijk geen strijdbare etnische minderheid kende van eenzelfde omvang en invloed als de beweging voor de burgerrechten in de Verenigde Staten. Het verbond tussen Women's Lib en The Civil Rights Movement kan worden beschouwd als één van de karakteristieke eigenschappen van het Amerikaanse feminisme.Ga naar eind7.
In 1976 publiceerde Signs een vertaling van ‘The Laugh of the Medusa’ (‘Le rire de la Méduse’) van Hélène Cixous.Ga naar eind8. Cixous behoorde van het begin af aan ook tot de buitenlandse medewerkers van Signs. ‘The Laugh of the Medusa’ was oorspronkelijk een pamflet waarin Cixous een lans brak voor de écriture féminine, een stijl van schrijven waarin het specifiek vrouwelijke zou zijn geïncorporeerd. Op het moment dat Signs het essay van Cixous publiceerde, was deze experimentele manier van schrijven in Frankrijk het voorwerp van hevige kritiek. De Beauvoir, die aanvankelijk een nogal verzoenende houding had aangenomen, behoorde tot de voornaamste tegenstandsters van dit nieuwe schrijven. Cixous' tegenaanval richtte zich op die schrijfsters in Frankrijk die trouw bleven aan het denken van Freud en andere mannelijke theoretici, door Cixous ‘the cops of the signifier’ genoemd. In haar artikel benadrukt Cixous het feit dat het onmogelijk is om een vrouwelijke praktijk van schrijven te theoretiseren: > For this practice can never be theorized, enclosed, coded [...] it does and will take place in areas other than those subordinated to philosophico-theoretical domination. It will be conceived of only by subjects who are breakers of automatisms, by peripheral figures that no authority can ever subjugate.Ga naar eind9. | |
[pagina 12]
| |
De invloed van deze tekst in kringen van Amerikaanse feministes was aanzienlijk, waarbij nogal opmerkelijk is dat dit zeer polemische essay, waarin impliciet een aanval werd gedaan op zowel het werk van Luce Irigaray als dat van Julia Kristeva, de status verkreeg van literatuurtheoretisch geschrift, een status die het in de oorspronkelijke, Franse context geenszins bezeten had. Het essay van Cixous was in de eerste plaats bedoeld als een literaire tekst, een vingeroefening in de roemruchte écriture féminine. Cixous' proza is gepassionneerd, poëtisch en bij vlagen ook zeer grappig. Kenmerken die bij de receptie ervan in de Verenigde Staten grotendeels over het hoofd werden gezien. In dezelfde jaargang maakte Annette Kolodny de balans op van de laatste ontwikkelingen op het gebied van de feministische kritiek in de Verenigde Staten zoals Showalter dat een jaar eerder had gedaan. Kolodny komt tot een conclusie die weinig verschilt van die van Showalter: zowel de zwakte als de sterkte van de feministische kritiek is gelegen in zijn diversiteit. Ook in 1976 was de impact ervan op de universitaire gemeenschap gering gebleven.Ga naar eind10. In 1977 beperkten de bijdragen in Signs met betrekking tot de feministische kritiek zich tot een klein aantal artikelen op het gebied van de literatuurgeschiedenis van vrouwen. Om toch een indruk te krijgen van de laatste ontwikkelingen op dit gebied, zij verwezen naar het artikel dat Domna Stanton, een van de redactieleden, in ditzelfde jaar publiceerde in het Franse avant-gardistische tijdschrift Tel Quel. Hierin deed ze verslag van de stand van zaken met betrekking tot de ontwikkeling van vrouwenstudies in de Verenigde Staten. In haar essay stak Stanton de loftrompet over twee jonge, Amerikaanse wetenschappers, Nancy Miller en Naomi Schor, die de nouvelle critique of het poststructuralisme probeerden te verbinden met de feministische ideologie. Of, zoals Schor het zelf formuleerde: ‘formalism offers feminist critics the necessary instruments for the precise and objective analyses they need [...] semiotics and ideological criticism can be complementary. Combined they give rise to the tone which distinguishes the best efforts in this field: a tone of controlled rage.’Ga naar eind11. Terwijl de Amerikaanse feministes aanvankelijk weinig op hadden met de door mannen bedachte French Theory, die onder meer van grote invloed was op de zogenaamde Yale-critics in de Verenigde Staten, maken zowel Schor als Stanton zich sterk voor een vorm van feministische literatuurtheorie die op structuralistische leest is geschoeid. Dit kan worden uitgelegd als een poging om iets te ondernemen tegen de kritiek dat de feministische benadering van literatuur te impressionistisch en te weinig theoretisch zou zijn. In haar stuk verwerpt Stanton zowel het gedachtegoed van Freud als dat van Lacan en breekt een lans voor Jung en diens opvattingen over androgynie. Hier ligt een belangrijk verschil tussen het Amerikaanse en het Franse feminisme. Dit laatste heeft nooit enige belangstelling aan de dag gelegd voor Jung.Ga naar eind12. Freud was rond het midden van de jaren zeventig omstreden, maar nog altijd actueel. Lacan behoorde sinds de publicatie van zijn Ecrits in 1966 tot de meest invloedrijke intellectuelen in Frankrijk. Het ‘nieuwe’ feminisme baseerde zich voor zijn opvattingen over mannelijk en vrouwelijk voor een belangrijk deel op de psychoanalyse van Lacan.
In de zomer van 1978 publiceerde Signs twee belangrijke essays over de Franse vrouwenbeweging. In ‘Women and Literature in France’ gaf Elaine Marks een overzicht van de verschillende stromingen die tezamen de feministische avant-garde in Frankrijk vormden.Ga naar eind13. Vergeleken bij artikelen die in de voorgaande jaren in Signs waren verschenen, markeert het essay van Marks de overgang van een puur informatieve opstelling naar een meer persoonlijke, ideologisch gekleurde benaderingswijze. In de eerste | |
[pagina 13]
| |
plaats benadrukt Marks het onderscheid dat in Frankrijk dient te worden gemaakt tussen het universitaire feminisme enerzijds, en de feministische avant-garde anderzijds. Net als in de Verenigde Staten houdt het universitaire feminisme zich voor een belangrijk deel bezig met het werk van vrouwelijke auteurs uit het verleden. De avantgarde daarentegen probeert een verbinding te leggen tussen een feministische opstelling en stromingen binnen de maatschappij die zich verzetten tegen het logocentrisme van de Westerse filosofie en die, om met Elaine Marks te spreken, het ‘hanige Carthesiaanse ego’ aan het wankelen proberen te brengen. De auteur verbindt hieraan de volgende conclusie: ‘if there is no world outside the text [...] and if language has been until now exclusively phallocentric, then the study of language and the unconscious must have the highest priority for all women desirous of liberation’.Ga naar eind14. In haar ‘Report from Paris’ komt Carolyn Greenstein Burke tot een vergelijkbare conclusie: in de strijd voor de bevrijding van vrouwen dienen de studie van taal en van het onderbewuste centraal te staan. Burkes artikel is bovendien opmerkelijk omdat hier voor het eerst in de geschiedenis van Signs de namen van Cixous, Irigaray en Kristeva bij elkaar staan, als zouden zij binnen de Franse feministische kritiek één en dezelfde richting vertegenwoordigen. Wie enigszins op de hoogte is van de intellectuele geschiedenis van Frankrijk, zal weten dat dit geenszins het geval is. Niet alleen behoren de auteurs in kwestie tot verschillende coterieën die - voorzichtig uitgedrukt - elkaars gezelschap bij voorkeur mijden, maar ook hun opvattingen over vrouwelijkheid en het vrouwelijke schrijven lopen sterk uiteen. De overeenkomst is hoofdzakelijk gelegen in het feit dat zij zich ongeveer gelijktijdig losmaakten uit de anonimiteit van de vrouwenbeweging in Frankrijk en de seksuele differentie tot uitgangspunt namen voor hun theoretische inzichten. In 1978 verschenen er in Signs geen artikelen op het gebied van de feministische literatuurkritiek. Wel publiceerde Domna Stanton een essay, waarin ze uitvoerig stilstond bij de belangrijke, institutionele verschillen tussen Amerikaanse feministes en hun Europese zusters en dat als de pendant gezien kan worden van het artikel dat ze over dit onderwerp in 1977 in Tel Quel publiceerde. Zo werd er in de Verenigde Staten aanzienlijk meer gedaan - ook in financieel opzicht - om de nieuwe discipline vrouwenstudies van de grond te krijgen dan in de meeste Europese landen. Gevolg daarvan was dat, met name in Frankrijk, een belangrijk deel van het feministische denken tot ontwikkeling kwam buiten de universiteiten.Ga naar eind15.
In 1979 publiceerde Signs een uitvoerige studie over De tweede sexe (1949) door Dorothy Kaufmann-McCall. In haar artikel wijst Kaufmann op het belang van De Beauvoirs feminisme voor de nieuwe generatie. Tegelijkertijd laat ze zien in hoeverre De Beauvoirs ideeën beïnvloed waren door de filosofie van Sartre. In hetzelfde nummer is een lang interview met De Beauvoir opgenomen, van de hand van Alice Jardine. Het stuk van Jardine is hier om twee redenen van belang. In de eerste plaats brengt Jardine naar voren dat zij, in weerwil van haar bewondering voor De Beauvoir, in het licht van de nieuwste filosofische inzichten, steeds meer moeite heeft met De Beauvoirs opvatting dat de maatschappelijke achterstand van vrouwen uitsluitend historisch en sociaal bepaald zou zijn.Ga naar eind16. Op haar beurt laat De Beauvoir zich in dit interview, dat voor een publiek buiten Frankrijk was bestemd, veel openlijker uit over de verschillende vertegenwoordigsters van het Franse feminisme dan ze dit ooit in Frankrijk heeft gedaan. Kennelijk voelde ze zich tegenover de lezers van Signs niet langer verplicht aan haar rol van vredestichtster die, als oermoeder van het Franse feminisme, als het ware boven de vele elkaar bestrijdende partijen en partijtjes stond. Zo wordt duidelijk dat De | |
[pagina 14]
| |
Beauvoir wel enige waardering heeft voor de feministische psychoanalyse, zoals die is ontwikkeld door Irigaray. Daarentegen heeft ze geen goed woord over voor het werk van Cixous en Kristeva. De Beauvoirs positie binnen het feminisme van de jaren zeventig wordt heel goed geïllustreerd in het volgende fragment: a.j. > I wonder if women don't have a different relation to language than men do at the level of enunciation; is it simply a function of their social situation, or is it more complicated than that? s.b. > For me, it comes from the social situation. I consider it almost antifeminist to say that there is a feminine nature which expresses itself differently, that a woman speaks her body more than a man, because after all, men also speak their bodies when they write. Everything is implicated in the work of a writer.Ga naar eind17. De Beauvoir houdt derhalve vast aan de opvattingen die ze indertijd in De tweede sexe had geformuleerd, terwijl Jardine, blijkens de wijze waarop ze haar vragen formuleert, hoe langer hoe meer geneigd is tot een opvatting die rekening houdt met het differentiedenken, zoals dat binnen het Franse feminisme van de tweede generatie ontwikkeld werd.
In 1980 publiceerde Signs een zeer belangrijk essay van Irigaray: ‘When our lips speak together’ (‘Quand nos lèvres se parlent’). Net als Cixous' ‘Medusa’ is het een pamflet, zij het dat de polemische lading een andere is. Irigaray legt de nadruk op de seksuele gelijkheid in plaats van het verschil. Deze gelijkheid realiseert een vrouw in haar liefde voor een andere vrouw, waarin ze iets terugvindt van de paradijselijke staat van haar vroegste kindertijd, toen ze nog één was met haar moeder. Irigarays kritiek richt zich op Freud en een door mannen en mannelijke waarden gedomineerde maatschappij en bevat geen enkele verwijzing naar de verdeeldheid binnen de vrouwenbeweging in Frankrijk, zoals dat het geval was in ‘Medusa’ van Cixous. In het winternummer van Signs uit datzelfde jaar geeft Cheri Register een overzicht van de laatste ontwikkelingen op het gebied van de feministische kritiek. Haar conclusie verschilt weinig van die van haar voorgangsters, zoals Showalter en Kolodny: > We have transformed neither literary criticism nor the world. Those basic, commonsense questions are as pressing as ever: What are we doing really? What is feminist about that? What makes it literary criticism?Ga naar eind18. De conclusie van Register lijkt te suggeren dat de ontwikkeling binnen de feministische kritiek in Amerika enigszins tot stilstand was gekomen en dat de invloed ervan binnen het veld van de literatuurwetenschap gering was. Toch blijkt uit het werk van individuele wetenschappers, zoals Alice Jardine en Domna Stanton dat hun houding ten aanzien van de French Theory zich in de afgelopen jaren wel degelijk gewijzigd had. Zo schrijft de laatste in een artikel uit 1980: > The process and the products of American feminist methodologies will be markedly enriched if we tap the potential from two areas which are central to the écriture féminine. The first is the considerable work of feminist linguistics, which has not received the attention it deserves in American Women's Studies [...] No less important, American feminist critics, looking to the work of French | |
[pagina 15]
| |
women, might come to terms with the female unconscious, a problematic which we have ignored or denied because of its predominantly Freudian, phallocratic conception. Going beyond the articulation of feminist protest against the canonical psychoanalytic text, which we found in De Beauvoir, Friedan, Millett, Greer and Firestone, we can call upon Cixous, Irigaray and Kristeva to help us investigate and delineate the no-man's land of a female unconscious.Ga naar eind19. Stantons aanbevelingen lijken direct effect te hebben gesorteerd. Nog in datzelfde jaar 1980 verscheen de de succesvolle bloemlezing uit het werk van Franse feministische auteurs: New French Feminisms door Elaine Marks en Isabelle de Courtivron. Naar eigen zeggen kwam deze publicatie voort uit de wens, ‘met hun Amerikaanse lezers iets te delen van het gevoel van opwinding dat we zelf kregen toen we ons verdiepten in het Franse feminisme in al zijn verscheidenheid.’Ga naar eind20. Amper een jaar later werd de bewering van Register, als zou de nieuwe, feministische kritiek niet meer dan een randverschijnsel zijn, geloochenstraft door de verschijning van een tweede, belangrijke publicatie op dit gebied. Het toonaangevende tijdschrift Yale French Studies bracht een speciaal nummer uit onder de titel: ‘Feminist Readings: French Texts/American Contexts’. Hieruit blijkt zonneklaar dat het nieuwe, Franse feminisme aan de Amerikaanse universiteiten inmiddels was uitgegroeid tot een factor waarmee gerekend diende te worden. De French-American connection was een feit.
De jaargangen 1975-1980 van Signs geven een goed beeld van de ontwikkeling van de Amerikaanse feministische kritiek in deze periode. Aanvankelijk vierde het pragmatisme hoogtij, de invloed van Simone De Beauvoir was groot en er bestond een gerede afkeer van de psychoanalyse. In de loop der jaren won het theoretische denken steeds meer veld en ook de aandacht voor de Lacaniaanse psychoanalyse nam hand over hand toe. Dit betekent echter geenszins dat het Amerikaanse feminisme een getrouwe kopie van het Franse feminisme zou zijn. Vanaf het allereerste begin bestond er een sterke band tussen de feministische kritiek en ethnic and cultural studies. Uit deze hoek kwam ook al vrij snel de eerste kritiek op het Franse feminisme - onder anderen geformuleerd door Gayatri Chakravorty Spivak - dat te veel op Europa en op de problematiek van blanke vrouwen gericht zou zijn. Het feit dat Signs in deze periode opmerkelijk veel aandacht besteedde aan het Franse feminisme, was het directe gevolg van de snelle opkomst van het vak vrouwenstudies in de Verenigde Staten. Aanvankelijk beperkte het literatuuronderzoek op dit gebied zich vooral tot de bestudering van het werk van ‘vergeten’, vrouwelijke auteurs. In een tijd echter waarin de French Theory aan de letterenfaculteiten hoogtij vierde, werden de feministische onderzoeksters zich al snel bewust van de noodzaak van een specifiek feministische, theoretische benadering. Men ging op zoek naar een vrouwelijke pendant van de French Theory en vond die met name in het werk van drie auteurs van wie de naam verbonden was met de Franse vrouwenbeweging: Julia Kristeva, Hélène Cixous en Luce Irigaray. Bij de receptie van deze auteurs heeft Signs een belangrijke rol gespeeld. Niet alleen door hun werk in vertaling bij het Amerikaanse publiek te introduceren, maar ook door het theoretische karakter ervan te versterken. Zo ondertekent Cixous de Amerikaanse vertaling van haar ‘Medusa’ met ‘Hélène Cixous, University of Paris xviii - Vincennes’. Deze in academische kringen gebruikelijke toevoeging treft men in de oorspronkelijk Franse uitgave van dezelfde tekst niet aan. Evenzo werd de Amerikaanse uitgave van het proefschrift van Julia Kristeva, La Révolution du langage poétique | |
[pagina 16]
| |
uit 1974, met de helft bekort. Het meer literaire, tweede gedeelte werd weggelaten, waardoor het theoretische karakter van deze studie als het ware werd uitvergroot. Ten slotte geeft de wijze waarop Signs de vertegenwoordigsters van het Franse feminisme in de Verenigde Staten introduceerde, een goed beeld van de verschillende status die intellectuelen in beide landen bezitten. Terwijl iemand als Hélène Cixous er zich in Frankrijk juist op toelegde haar academische status - ze debuteerde met een proefschrift over James Joyce - te verruilen voor die van literair auteur, stelden de pioniersters bij Women's Studies juist alles in het werk om aan het adagium van impressionisme te ontsnappen en voor échte wetenschappers te worden aangezien. De geschiedenis van Signs maakt duidelijk hoe dit verschil, dat in eerste instantie te maken heeft met de cultuur van beide landen, evenzeer van invloed was op de receptie van het werk van de desbetreffende auteurs. Zo kon het gebeuren dat de poëzie en het hermetisme van een linkse avant-garde aan de overzijde van de oceaan de status verkregen van theorie.
·> ieme van der poel doceert Franse letterkunde en cultuurgeschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam. Zij is tevens redacteur van Armada. |
|