Ts. Tijdschrift voor tijdschriftstudies. Jaargang 1997 (nrs 1-2)
(1997)– [tijdschrift] TS– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 4]
| |
Tijdschriftonderzoek: ervaringen, problemen & wensen
| |
[pagina 5]
| |
Mind 1830-1870 (1957), stelt met George Saintsbury vast dat de ontwikkeling van de periodieke pers een van de belangrijkste bepalende factoren was van het culturele en maatschappelijke leven van de vorige eeuw.Ga naar eind1. Ook tijdgenoten merkten dat op.Ga naar eind2. Men onderkende zelfs een zekere concurrentie tussen boek en tijdschrift. Dankzij nieuwe en goedkopere druktechnieken werd het mogelijk een groter publiek te bedienen en kon ook de illustratie zijn zegetocht beginnen. De in de negentiende eeuw opkomende geïllustreerde familiebladen leveren prachtig materiaal om de interesses en de normen van de burgerbevolking te reconstrueren.Ga naar eind3. De illustraties in tijdschriften - die meestal bij publicatie in boekvorm zijn weggelaten - voegen een extra dimensie toe aan de romans, verhalen en gedichten. Sommige auteurs, zoals J.J. Cremer en Johan Gram, blijken zelf illustraties bij hun proza gemaakt te hebben. Overigens is het de vraag of het in de negentiende eeuw zo zinvol is principieel onderscheid te maken tussen kranten en andere periodieken. Met enige moeite is er wellicht een formele afbakening te maken, maar in de praktijk blijkt er een levendige inhoudelijke uitwisseling te bestaan tussen de verschillende bladen en is er vaak ook sprake van een personele unie op redactioneel niveau. Het weekblad De Nederlandsche Spectator is niet los te zien van het dagblad Het Vaderland en van het kunstblad De Kunstkronijk. Het is steeds dezelfde Haagse coterie die in deze periodieken actief is.
Voordat een tijdschrift onderzocht kan worden, moet het beschikbaar zijn. Het tijdschriftenbezit van de grote bibliotheken blijkt nogal wat lacunes te vertonen. De ervaring leert dat het niet moeilijk is bij antiquaren en zelfs op markten tijdschriften te kopen die niet aanwezig zijn in de grote bibliotheken; maar in die circuits een specifieke jaargang van een specifiek tijdschrift opduiken is niet eenvoudig. Zo zoek ik al lange tijd naar jaargang 1859 van het humoristische blad Momus, de tweede helft van 1869 en de jaargangen na 1895 van het kritisch-satirische weekblad Asmodée en jaargangen van het schandaalblad Argus. En hoe is het mogelijk dat behalve een enkel los nummer niet de jaargangen zijn overgeleverd van het Deventer Weekblad in de periode (1867-1872) dat Johannes van Vloten daarvan de redactie voerde? In het algemeen geldt dat obscure blaadjes vaak gemakkelijker bewaard blijven dan op de grote massa gericht drukwerk. Het Depot van Nederlandse Publikaties in de Koninklijke Bibliotheek is de enige grote openbare bewaarplaats die het weekblad Story bezit. De eerste zestien afleveringen ontbreken echter. Wat de familiebladen betreft is er nog behoorlijk veel antiquarisch te koop. Eigenlijk zou in de Koninklijke Bibliotheek iemand zich moeten kunnen bezighouden met het inventariseren van lacunes en het benaderen van handelaren met zoeklijsten. Als een jaargang van een tijdschrift aanwezig is in een bibliotheek, wil dat nog niet zeggen dat de onderzoeker heeft wat hij hebben wil. Vaak zijn jaargangen incompleet door het weggooien van bijbladen, advertentiebladen en omslagen. Nogal wat redacties hadden de gewoonte de correspondentie met inzenders van kopij juist te voeren op die weggegooide omslagen. Bovendien zijn die omslagen soms onmisbaar om de afleveringen van een tijdschrift te dateren. Bladen als De Dietsche Warande van J.A. Alberdingk Thijm en De Levensbode van Johannes van Vloten verschenen op ‘onbepaalde tijden’. Een deel met op de titelpagina het jaar 1878 kan bijvoorbeeld afleveringen bevatten die vanaf 1875 verschenen. Een ander dateringsprobleem doet zich voor bij de weekbladen Uilenspiegel en Humoristisch Album van de Rotterdamse uitgever H. Nijgh. Men abonneerde zich op deze bladen respectievelijk per 12 en 24 nummers. Voor het gemak bestaan de jaargangen van deze bladen daarom uit 48 nummers. Omdat het jaar nu eenmaal 52 weken telt, is het bijna onmogelijk de afleveringen te dateren, als men niet over de erbij behorende advertentiebladen | |
[pagina 6]
| |
beschikt. Want alleen die advertentiebladen zijn gedateerd (ze bevatten bovendien vaak ook redactionele tekst). Een ander probleem waarmee de tijdschriftonderzoeker steeds meer te maken krijgt is de verzuring van het papier. Voor de bibliotheken is dit een gigantisch probleem, waarvoor een goede oplossing nog niet in zicht is. Periodieken zouden wel eens extra het kind van de rekening kunnen worden. Het gaat om grote hoeveelheden, soms weinig gevraagd materiaal. Bovendien heeft men nog altijd de neiging een boek als iets belangrijkers te beschouwen dan een tijdschrift. Voor kranten is de situatie nog alarmerender dan voor andere periodieken. Bij mijn onderzoek naar contemporaine reacties op Max HavelaarGa naar eind4. bleken er in de Koninklijke Bibliotheek drie soorten kranten te bestaan: exemplaren die in de leeszaal ingezien konden worden, exemplaren die wegens hun kwetsbaarheid alleen in het magazijn geraadpleegd konden worden en exemplaren die in zo'n deplorabele staat verkeerden dat ze niet meer geraadpleegd mochten worden. Die laatste lagen in een soort lijkenhuis te wachten tot ze nog één keer open mochten om gemicroficheerd te worden. Tot mijn geluk heb ik enkele van deze kranten toch nog kunnen inzien, omdat in het magazijn een verse dienstweigeraar (die waren er toen nog) rondliep die niet wist wat wel en niet mocht. In zulke gevallen wint de nieuwsgierigheid van de onderzoeker het van de verantwoordelijkheid voor de cultuuroverdracht aan het nageslacht. Eenzelfde dilemma doet zich voor bij bibliotheken die nog steeds toestaan dat bezoekers zelf fotokopieën maken uit krantenleggers. Het moest niet mogen, maar handig en snel is het wel. De kwetsbaarheid van het materiaal betreft niet alleen kranten. Wie het exemplaar van de Koninklijke Bibliotheek van De Schaakwereld van Antonius van der Linde weet te vinden, houdt niet een tijdschriftjaargang in handen, maar een stapeltje beduimelde blaadjes.
De Nederlandse tijdschriftonderzoeker heeft twee onmisbare catalogi tot zijn beschikking in de Centrale catalogus van periodieken en seriewerken in Nederlandse bibligîheken (ccp) en de Centrale catalogus van dag-, nieuws- en weekbladen van algemene inhoud in Nederland verschenen (ccd). Wie regelmatig met deze catalogi werkt, bemerkt al snel dat ze bepaald niet onfeilbaar zijn. Ze beloven nu eens te veel (Asmodée in het iisg), dan weer te weinig (er is veel Humoristisch Album aanwezig in de Nijmeegse ub). Bovendien zijn niet alle tijdschriften in de ccp opgenomen. Via de ‘Leidse boekjes’ van de Koninklijke Bibliotheek is menig tijdschrift te achterhalen dat volgens de ccp nergens aanwezig is.
We beschikken nauwelijks over indexen op negentiende-eeuwse Nederlandse periodieken. Soms hebben tijdschriften zelf voor indexen gezorgd, maar aangenomen mag worden dat niemand de periodieke registers op De Gids echt handig vindt, terwijl het register op de eerste veertig jaargangen van het tijdschrift Nederland aan alle kanten rammelt. Bovendien geven deze registers maar een zeer beperkt aantal ingangen. Wat zou het mooi zijn als er eens een goede index zou komen op het algemene tijdschrift De Tijdspiegel. Zo'n index zou pas goed zicht geven op het belang van dit blad en de rol die het in allerlei discussies gespeeld heeft. In het algemeen is er behoefte aan een Nederlandse pendant van de monumentale Wellesley Index to Victorian Periodicals 1824-1900, die verscheen onder supervisie van Walter E. Houghton. In dit werk wordt van 34 belangrijke tijdschriften de inhoudsopgave gegeven, met oplossing van anoniemen en pseudoniemen en een cumulatieve, alfabetisch geordende lijst van auteurs met hun bijdragen. In Vlaanderen is men wat de ontsluiting van tijdschriften betreft verder dan in Ne- | |
[pagina 7]
| |
derland. Sinds 1983 verschijnt daar onder leiding van Ada Deprez de reeks Bibliografie van de Vlaamse tijdschriften in de negentiende eeuw. Deze deeltjes bevatten opsommingen van de inhoud van een tijdschrift, gevolgd door een trefwoordenlijst en een auteurslijst. Inmiddels zijn in deze reeks 31 delen verschenen, waarmee zo'n 90 kleinere en grotere tijdschriften toegankelijk zijn gemaakt. Een initiatief van de Commissie Literair-Historische Opdrachten van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde om ook voor Noord-Nederland een dergelijke reeks te starten, lijkt helaas niet van de grond te komen. Vele onderzoekers zullen tijdschriften vooral willen gebruiken bij receptie-onderzoek. Dat levert de vraag op welke tijdschriften het materiaal bevatten voor een specifiek onderzoek. Wie de reacties van Indische bladen op Max Havelaar wil vinden, loopt tegen de vraag aan welke Indische organen er überhaupt waren.Ga naar eind5. In de praktijk blijken de per decennium geordende lijsten ‘Bibliografie literaire tijdschriften’ die Marita Mathijsen en Evert Wiskerke in De Negentiende Eeuw publiceerdenGa naar eind6. te volumineus en onhandzaam voor vele vragen. Er is behoefte aan inventarisatie van het tijdschriftenbestand per discipline (welke muziektijdschriften zijn er, welke architectuurbladen, welke tijdschriften zijn er voor de diverse religieuze groeperingen, enzovoorts). Een ander probleem waar de receptie-onderzoeker mee te maken krijgt, is dat hij zich een oordeel moet kunnen vormen over de richting die een blad is toegedaan en over het gewicht dat het contemporain in de schaal legde. Er is daarom behoefte aan een Nederlandse pendant van de Waterloo Directories. In 1976 verscheen The Waterloo Directory of Victorian Periodicals, 1824-1900, waarin over zo'n 30.000 tijdschriften encyclopedische informatie bij elkaar werd gebracht uit allerlei (elkaar vaak tegensprekende) bronnen. In 1986 verscheen The Waterloo Directory of Irish Newspapers and Periodicals 1800-1900 waarin zo'n 3900 titels zo systematisch mogelijk beschreven worden.
In feite weten we nog maar weinig over de precieze gang van zaken bij de tijdschriftproductie in de negentiende eeuw. Het is noodzakelijk onderzoek te doen in archieven van uitgevers en redacteuren. Zo leveren de brievenarchieven van uitgevers als A.C. Kruseman en A.W. Sijthoff (beide berustende in de ub Leiden) allerlei informatie over het auteurschap van anonieme en pseudonieme bijdragen in bladen als de Kunstkronijk en Lectuur voor de Huiskamer en is daarin ook het aandeel na te gaan van W.J. van Zeggelen, S.J. van den Bergh en J.J.L. ten Kate in het kortstondig bestaan hebbende humoristische Polichinel. Behalve ter identificatie van auteurs leveren deze archieven ook allerlei andere informatie op waar de tijdschriftonderzoeker zijn voordeel mee kan doen. Zo hadden Kruseman en Sijthoff in respectievelijk S.J. van den Bergh en H.M.C. van Oosterzee factotums die ze steeds weer bij allerlei tijdschriftklussen inzetten. De archieven leveren gegevens over de exploitatie. Redacteur Tobias van Westrheene Wz. exploiteerde de Kunstkronijk enige tijd samen met uitgever Sijthoff - zeer tot nadeel van zijn portemonnee. Ook blijkt uit de archieven hoe sterk Nederlandse uitgevers leunden op succesformules van buitenlandse bladen. Vaak werden teksten uit het buitenland overgenomen en werd er samengewerkt bij het gebruik van clichés om de kosten te drukken. Ook over de honorering van medewerkers bevatten de archieven interessant materiaal. Uit de weinige overgebleven correspondentie blijkt bijvoorbeeld dat De Nederlandsche Spectator geen vaste honoraria uitkeerde. De redactie beschikte over een jaarbudget, waar ze mee moest uitkomen. Dit had tot gevolg dat men zoveel mogelijk probeerde gratis kopij te krijgen, opdat er geld was voor degenen die het echt nodig | |
[pagina 8]
| |
hadden. In het algemeen blijkt dat de uitgevers in de vorige eeuw een veel grotere inhoudelijke bemoeienis met hun tijdschriften hadden dan tegenwoordig acceptabel zou zijn.
Hoewel in de loop der jaren heel wat publicaties over tijdschriften zijn verschenen,Ga naar eind7. moet wat de Nederlandse periodieken betreft bijna alles nog gebeuren. Misschien moeten we om te beginnen streven naar Nederlandse pendanten van de twee delen Victorian Periodicals. A Guide to Research die in 1978 en 1989 door The Modern Language Association of America werden uitgegeven onder redactie van J. Don Vann en Rosemary VanArsdel. Deze handzame boekjes bevatten beredeneerde literatuuropgaves over bio- en bibliografische bronnen, werken over persgeschiedenis en studies over afzonderlijke periodieken. Daarnaast bevatten ze opstellen waarin de lezer wegwijs wordt gemaakt in de literatuur over bepaalde categorieën tijdschriften, zoals kindertijdschriften, vrouwenbladen en religieuze periodieken. Bij deze opstellen worden ook wel andere invalshoeken gekozen, zoals de feuilletonroman in tijdschriften of overzichten van de periodieke pers in een bepaalde regio. Het samenstellen van een dergelijke gids maakt de reeds beschikbare informatie toegankelijk en kan richting geven aan nieuw onderzoek. Wellicht kan ts·Tijdschrift voor tijdschriftstudies de totstandkoming van zo'n gids krachtig stimuleren.
·> nop maas is neerlandicus, gespecialiseerd in negentiende-eeuwse letterkunde. |
|