Op it harspit:
Waarom De Tsjerne niet meedeed.
In uw nummer van Mei 1954 verscheen een artikeltje van Fedde Schurer, behandelende de vraag, waarom De Tsjerne niet had meegewerkt aan Nationale Snipperdag, het collectieve nummer van de nederlandse litteraire tijdschriften. Ik had over deze zaak reeds gerept in Maatstaf en de verklaring van Schurer richt zich grotendeels tegen mij persoonlijk. Zij is in de toon gesteld die men van hem kent en zij is bezijden de waarheid. Nu is Schurer (en hij weet waarom) een der laatsten met wie ik wil discussiëren, maar voor mogelijke belangstellenden is het misschien niet kwaad de geschiedenis van De Tsjerne's niet meedoen aan ons gezamenlijk nummer ook eens naar waarheid te berichten. Ik verzocht de heer Bert Bakker, redacteur van Maatstaf en initiatiefnemer en ad-interim-redacteur van Nationale Snipperdag mij de gang van zaken in deze quaestie nog eens schriftelijk te willen mededelen. De heer Bakker schreef mij het volgende. Ik plaats een X en een Y voor een blad en een schrijver in de brief genoemd, maar aangaande De Tsjerne overigens niet terzake.
‘Zoals je weet hebben wij De Tsjerne ook uitgenodigd voor Snipperdag. Op een van de eerste vergaderingen werd door iemand bezwaar gemaakt tegen het meedoen van het blad X, omdat Y. daarin onder pseudoniem had gepubliceerd vóór zijn uitsluiting om was. De redactie van X. verklaarde naderhand unaniem deze publicatie te betreuren, waarna wij onze bezwaren natuurlijk opgaven. Ons standpunt was, dat wij geen enkel blad verweten met ‘gezuiverde’ schrijvers te werken, als deze hun termijn loyaal hadden uitgewacht en als hun tegenwoordige uitingen niet opniéuw ‘fout’ zouden zijn. Je weet er alles van, want je was er zelf bij.
Op een latere vergadering waren er Schurer en Dam van De Tsjerne en toen deze zaak nog eens weer genoemd werd, werd van hun kant gezegd: ‘Dan kunnien wij ook niet meedoen, want wij trekken ons van die zuivering niets aan en nemen herhaaldelijk werk op van mensen die niet mogen schrijven’. Daarop konden wij niet anders dan vaststellen, dat De Tsjerne in dit verband, nota bene voor dit herdenkingsnummer, inderdaad niet zou kunnen meedoen.
Zoals ik je al vertelde is Schurer echter in de meest vriendschappelijke stemming vertrokken. Wij hebben eerst nog een glas bier of zo gedronken en Schurer zei persoonlijk wèl een bijdrage te zullen sturen, nu De Tsjerne niet mee kon doen. Later schreef hij mij, dat hij hierop terugkwam, omdat hij anders tegenover zijn vrienden van De Tsjerne in een scheve positie zou komen.’
Ziehier. De verenigde litteraire bladen hebben in deze zeker niet gedacht aan de algemene ‘fatsoensstatus’ en de ‘burgerlijke reputatie’ van schrijvers. Zij hebben elkaar echter geselecteerd in het besef van de zaken waaraan zij wilden herinneren, van de waarden die zij wilden herijken en van de waarschuwing die zij wilden doen uitgaan.
Naar mijn mening hebben zij dit juist gedaan. Tegen iemand die in de oorlog aan de andere kant stond, maar van wie aangenomen