Yn 'e Fierrekiker:
Jan Greshoff skriuwt yn ‘De Vlaamse Gids’, 37-ste jg., Nr 10, Oktober 1953:
H. Gomperts heeft zich eenigen tijd geleden op een kleineerende en laatdunkende wijze uitgelaten over de Friesche taal en wat daarin geschreven wordt. Dat was dom van H. Gomperts. Iedere taal die leeft heeft levensrecht. En de voortbrengselen der Friesche schrijvers kan hij niet beoordeelen, omdat hij hun taal niet machtig is.
Met laatdunkendheid en kleineering brengt niemand het ver. Men heeft in België gepoogd het Nederlandsch als keukentaal te beschouwen en behandelen, met het gevolg dat driekwart van de Belgische bevolking het nu opgewekt en welluidend spreekt. Men heeft het Afrikaansch belachelijk gemaakt, terwijl het niets belachelijker is dan het Engelsen, het Fransch en het Spaansch. Er bestaan geen belachelijke talen. Maar datzelfde Afrikaansch, dat zoogenaamde kindertaaltje, wordt in Zuid-Afrika iederen dag door meer menschen opgewekt en welluidend gesproken. En twee van de belangrijkste lierdichters in het Nederlandseh taalgebied, misschien wel dè belangrijksten: N.P. van Wyk Louw en D.J. Opperman, doen er wonderen mede.
Ik vraag mij af op welke gronden men de Friezen het recht ontzeggen kan de taal te spreken, welke hun past. De beschaving, waar men te nadrukkelijk op stoft, naarmate men er minder deel aan heeft, is nooit gebaat met eenheid, alléén met verscheidenheid. Het eenige Duitschland waar men met eerbied over kan spreken, was het achttiende eeuwsche, dat uit een ontelbaar aantal kleine staten bestond.
Nederland heeft alleen te winnen bij een rijker schakeering en behoort niets na te laten om het Friesch en alle uitingen van het Friesch te bevorderen. Niet alleen uit een besef van rechtvaardigheid tegenover de Friezen, maar evenzeer uit een welbegrepen eigen belang. De eenheidsstaat is een kerkhof. Het leven is een oneindige verscheidenheid.