Lezen en leesgedrag
De ingevulde enquêtes gaven veel informatie over de leesbehoeften en -interesses van de bevraagde adolescenten, over hoeveel en hoe vaak zij lazen en over wat ze dan lazen. Met behulp van acht stellingen, zoals ‘Ik lees graag boeken in mijn vrije tijd,’ en ‘Als ik langer dan een uur lees, vind ik het vervelend worden,’ kon ook de leesattitude worden bepaald. Zo bleek bijvoorbeeld dat de meisjes uit de ondervraagde groep positiever ten opzichte van lezen staan dan de jongens, zij lezen daarnaast vaker en meer. Het schooltype heeft ook invloed: atheneumleerlingen staan positiever tegenover lezen, en lezen vaker en meer. Zelfs het leerjaar is bepalend: hoe hoger de klas, hoe meer er wordt gelezen. Voor de houding ten opzichte van lezen is er een belangrijke rol weggelegd voor de docent: de verschillen in de resultaten bleken na een vergelijkingstoets niet op toeval te berusten. Op basis van het aantal gelezen boeken in het afgelopen jaar en hoe vaak er gelezen werd, konden de leerlingen worden ingedeeld in lezerssoort. 66 leerlingen (30%) bleken ‘weiniglezer’, jongeren in deze groep lezen eigenlijk nooit of alleen in de vakanties en maximaal zes boeken per jaar; 92 leerlingen (42%) bleken gemiddelde lezers, jongeren in deze groep lezen ongeveer elke maand en zo'n zeven tot negen boeken per jaar; 60 leerlingen (28%) bleken veellezers, jongeren in deze groep lezen meerdere dagen per week en meer dan tien boeken per jaar. Als het aan de adolescenten ligt, lezen zij het liefst spannende boeken: detectives of thrillers of boeken over spionage en verraad. Daarna, het scheelt bijna niets met spanning, lezen zij het liefst over het leven van jongvolwassenen, vooral over problemen en moeilijkheden van jongeren. ‘Over mensen van mijn leeftijd met de problemen die ze moeten doorstaan,’ schrijft een meisje uit 4-atheneum. ‘In ieder geval over jongeren die een zelfde leventje leiden net als mij,’ zegt
een jongen uit 4-havo.
Sommigen maken het heel concreet. Een meisje uit 4-atheneum geeft voorbeelden van jeugdproblemen en noemt vriendschap, liefde en gewicht. Een jongen uit 5-havo schrijft: ‘Iets over mijn eigen leven: liefde, softdrugs, uitgaan.’
Als derde lezen adolescenten graag drama, waar voornamelijk (psychologische) romans en waargebeurde verhalen mee worden bedoeld. De meeste adolescenten (31%) lezen hun eerste volwassenenboek als zij in de derde klas van de middelbare school zitten. Daarna volgen de eerste en de tweede klas (allebei 19%) en de vierde klas (12%). De klas waarin het eerste volwassenenboek gelezen wordt blijkt - weliswaar gering - negatief samen te hangen met de mate waarin er gelezen wordt. Dat wil dus zeggen dat hoe meer iemand leest, hoe eerder de overstap van jeugd- naar volwassenen-literatuur gemaakt wordt, en andersom.
Om er achter te komen wat leerlingen lazen voordat zij de overstap naar volwassenenliteratuur maakten, legde ik hen in de enquête twaalf jeugdboekenauteurs voor: Thea Beckman, Lineke Dijkzeul, Guus Kuijer, Joke van Leeuwen, Astrid Lindgren, de auteurs van de Pandora Crimi-reeks, Lydia Rood, Carry Slee, Toon Tellegen, Jan Terlouw, Anke de Vries, Laura Ingalls Wilder. De leerlingen moesten aankruisen van welke auteur ze wel eens één of meerdere boeken hadden gelezen. Om te bepalen hoe literair de leerlingen nu lazen, had ik ook twaalf auteurs van volwassenenboeken op papier gezet: F. Bordewijk, Boudewijn Büch, Louis Couperus, Renate Dorrestein, Ronald Giphart, Karel Glastra van Loon, Arnon Grunberg, Tessa de Loo, Harry Mulisch, Connie Palmen, Thomas Rosenboom en Jan Wolkers, en ook hier moesten de leerlingen aankruisen van welke auteur ze minstens één boek hadden gelezen. Dertien van alle 219 leerlingen kenden geen van de genoemde jeugdboekenauteurs. De overige 206 kruisten samen 705 keer een auteur aan en kenden er gemiddeld dus 3,22. De meeste leerlingen (22%) kenden er van de twaalf echter twee. Uit de analyses blijkt dat de boeken van Carry Slee veruit het bekendst zijn: 83 procent had tenminste één van haar boeken gelezen. Daarna kenden veel leerlingen een van de boeken van Thea Beckman: 65 procent had wel eens wat van haar gelezen. Jan Terlouw werd door 48 procent van de leerlingen gekend. De genoemde auteurs van volwassenenboeken werden door iets minder leerlingen gekend dan de jeugdboekenauteurs: door 199 leerlingen. Samen kruisten zij in totaal 632 keer een auteur aan. Zij kenden gemiddeld dus 2,89 auteurs. Hoewel veel leerlingen (18%) er maar één kenden, lazen de meeste (23%) toch boeken van drie van de twaalf auteurs. Ronald Giphart werd het vaakst gelezen: door 59 procent. Daarna kenden de meesten ten minste één boek van Harry Mulisch (57%) en Karel Glastra van Loon
(53%).