| |
| |
| |
Bruggen bouwen
Over de macht van kleinkunst
Het lied ‘Vergeet mij niet’ van Freek de Jonge en Robert Jan Stips kreeg in 2005 de Annie M.G. Schmidt-prijs voor het beste theaterlied van het voorgaande seizoen. Het nummer is afkomstig uit de vijftiendelige theater- en tv-marathon De vergrijzing die De Jonge in het najaar van 2004 maakte. Deze prijs, die bestaat uit een bronzen beeldje van Annie M.G. Schmidt en € 3500, zal ook in maart tijdens het Amsterdams Kleinkunstfestival weer worden uitgereikt. Het betere Nederlandstalige lied heeft ten onrechte in de klas nog altijd geen vaste plaats te verworven.
Henk Langenhuijsen
Vijftien jaar geleden werd de Annie M.G. Schmidt-prijs in het leven geroepen en daarmee werd nog eens onderstreept dat cabaretteksten veel meer te bieden hebben dan vrijblijvende grappen of moraalridderpraatjes. Kleinkunst biedt meer dan luchtig literair strooigoed. Jaarlijks zijn er meer dan honderd inzendingen met aantoonbare literaire kwaliteiten.
Kleinkunstteksten zijn om die reden uitstekend in de les te gebruiken. Toch gebeurt het nog maar mondjesmaat. Een gemis aan kennis en traditie en een hardnekkig vooroordeel lijken een verandering in de weg te staan, maar ook uitgevers laten hier een kans liggen.
‘Vergeet mij niet’ is een afscheidslied, gebracht net na de moord op Theo van Gogh, dat begint met de woorden:
is het beste voor ons beiden
de tijd zal ons wel verder leiden
naar een ver en mooi verschiet
zal het alleen zijn dragen
ik wil alleen nog vragen: vergeet mij niet.’
De tekst verwijst niet alleen naar Van Gogh, maar kan ook gezien worden als universele liefdesverklaring. De jury prees de ‘huiveringwekkend mooie tekst’, de ‘mooie melodielijn’ en de stem ‘die geen echte zangstem is’. In zijn dankwoord zei De Jonge, dat hij de tekst ironisch had bedoeld: ‘Ik krijg er nooit genoeg van mensen naar mij te laten kijken - en het leek me, aan het eind van zo'n hele avond, een aardig staaltje ironie om tot het publiek te zingen: vergeet mij niet. Maar toen is het wonder gebeurd, toen is de muziek er bijgekomen. En de muziek heeft ervoor gezorgd dat de ironische woorden loskwamen van de drang om ze alsjeblieft maar niet serieus te nemen.’
Componist Robert Jan Stips verklaarde: ‘Ook ik was bang dat het voor ons te mooi zou zijn. Ik heb nog geprobeerd er in de muziek allerlei fratsen en grollen aan vast te plakken. Maar het lied wou niet, het lied wou mooi zijn.’
| |
Discussie
De keuze van de jury leidt dikwijls tot discussie en dat was zeker ook het afgelopen jaar het geval. Pure zangers als Mathilde Santing reageerden verbijsterd dat iemand die niet kan zingen een liedprijs in ontvangst mag nemen. Anderen waren verbolgen omdat de Brabantse troubadour Gerard van Maasakkers onterecht gepasseerd zou zijn door iemand die in het westen meer aanzien genoot. Ook in het jaar 2004 leverde de keuze discussie op.
Guus Middag, die voor NRC Handelsblad poëzie en liedteksten bespreekt, liet geen spaan heel van de destijds bekroonde, wazige tekst van Spinvis. Hoe controversieel de uiteindelijke keuze dikwijls ook is, de uitgangspunten van de jury zijn duidelijk: het kleinkunstlied (of het chanson, musical- en cabaretlied) is het enige genre in de liedkunst dat gekenmerkt wordt door een kwalitatief goede tekst. Een goede popsong, een prachtige smartlap of een grandioze opera-aria kunnen kwaliteit hebben met een slechte tekst. Bij een goed kleinkunstlied is dat onmogelijk. ‘Voor alle duidelijkheid: als Randy Newman Nederlandstalig werk zou schrijven van dezelfde kwaliteit als zijn Engelstalige
| |
| |
repertoire, schreef hij naar onze opvatting kleinkunstliederen,’ stelde juryvoorzitter Frits Spits eens vast. Wat kwaliteit is, weet de jury goed onder te woorden te brengen: ‘Kwaliteit van een tekst dient niet te worden verward met inhoud! Het “Harlekijnlied” van Herman van Veen heeft ons niets te melden, maar is wel degelijk een kleinkunstlied, omdat de absurde tekst origineel is en vernuftig in elkaar zit. (Het “Harlekijnlied” zou overigens niet voor de prijs in aanmerking komen, want het is geschreven op bestaande buitenlandse muziek, maar dit terzijde.) Natuurlijk mag een kleinkunstlied geen overbodige herhalingen en stoplappen bevatten, maar in sommige gevallen zijn ze juist onontbeerlijk, zoals bij parodieën. Veel goede kleinkunstteksten rijmen niet goed, hebben metrische tekortkomingen, raken inhoudelijk kant noch wal. Let op: bij goede kleinkunstliederen zijn deze ogenschijnlijke fouten bewust gehanteerd, ze zijn niet uit onmacht gebruikt. Het spreekt vanzelf dat de muziek en uitvoering een lied (dus ook een kleinkunstlied) kunnen maken en breken. Muziek en uitvoering beschouwen we als ondersteunend voor de tekst. Een goede tekst kan met goede muziek en uitvoering een beter eindresultaat opleveren. Goede muziek
kan echter nooit een slechte tekst (en daarmee het lied) verbeteren.’
Als je de afgelopen jaren op een rijtje zet, zien we een aardige diversiteit en kan ook worden geconstateerd dat prachtig werk en mooie teksten zijn boven komen drijven en terecht extra aandacht hebben gekregen. Ter illustratie enkele fragmenten uit de juryrapporten van de laatste drie jaar om een indruk te geven van de diversiteit en de beweegredenen van de jury. Uit het rapport uit 2002: ‘Jeroen
Winnaars Annie M.G. Schmidt-prijs
|
1991 |
Harrie Jekkers en Koos Meinderts, ‘Terug bij af’ |
1992 |
Jan Boerstoel, Martin van Dijk en Jenny Arean, ‘lemand moet het doen’ |
1993 |
Niet uitgereikt |
1994 |
Bram Vermeulen, ‘Een doodgewone jongen’ |
1995 |
The Shooting Party, ‘Kaal’ |
1996 |
Jan Boerstoel, Marnix Busstra en Karin Bloemen, ‘Geen kind meer’ |
1997 |
Jurrian van Dongen, Martin van Dijk, Jenny Arean en Lucretia van der Vloot, ‘Halleluja, Amen’ |
1998 |
Kees Torn, ‘Streepjescode’ |
1999 |
Alex Roeka, ‘Noem 't geen liefde’ |
2000 |
Maarten Roozendaal, ‘Red mij niet’ |
2001 |
Erik van Muiswinkel en Diederik van Vleuten, ‘Tibetlied’ |
2002 |
Jeroen Zijlstra, ‘Durgerdam slaapt’ |
2003 |
Lenette van Dongen en Erik de Jong (Spinvis), ‘Voor ik vergeet’ |
2004 |
Freek de Jonge en Robert Jan Stips, ‘Vergeet mij niet’ |
| |
| |
Zijlstra is niet alleen een man die in staat is poëtische teksten te schrijven, hij kan ze ook prachtig zingen met een stem die de trompettist in hem verraadt. Hij zingt als een muzikant. Soms blaast hij de woorden aan.
Woorden die met elkaar het beeld oproepen van een winterlandschap van Hendrick Averkamp. (...) De sfeer in het lied is geheimzinnig. De hoofdpersoon in het verhaal keert terug naar het dorp Durgerdam dat jaren zijn haven is geweest. Hij mijmert over een oude liefde, de liefde van zijn leven, waarmee hij lang geleden in dit dorp heeft gewoond en geslapen. (...) De muziek, een accordeon, een piano, een contrabas en slagwerk, is als water dat de bewegingen van de tekst soepel omspoelt. Zelfs af en toe verrast met een golfslag die hoog tegen de woorden opspat. Het is een lied dat zo rijk is aan beelden, dat tegelijkertijd zoveel aan de verbeelding overlaat, dat mysterieus blijft en dat muzikaal heel spannend is.’
In 2003 schreef de jury: ‘De melodie blaast je als een lentewind tegemoet, lieflijk, maar misschien is teer of breekbaar een beter woord. Je voelt je door die wind gestreeld, maar er ook door opgenomen... en het aardige is als je eenmaal binnenshuis bent, dan lijkt het net alsof die wind nog bij je is. Die muziek is in eigen huis opgenomen en door de tekstdichter/componist vervolmaakt. Er is gebruik gemaakt van de mogelijkheden die de moderne technologie te bieden heeft. En dan de tekst. Het rare hiervan is dat hij misschien wel mooier is door wat niet gezegd wordt dan door wat wel. De tekstdichter wil dierbare herinneringen vastleggen, voordat hij alles vergeet. In de ruimten die zijn opengelaten tussen zijn teksten kun je je eigen verhaal invullen. De tekst nodigt uit tot een eigen interpretatie. Daarom is het niet verwonderlijk dat ook andere artiesten zich aangetrokken voelen door dit lied. Om dit laatste te onderstrepen kent de jury dit jaar de prijs in feite twee keer toe. Aan de maker en vertolker Eric de Jong oftewel Spinvis en aan Lenette van Dongen die in haar theaterprogramma Vedette aantoont wat je met dat lied allemaal kan.’
En in 2004 ten slotte merkte de jury op: ‘De Jonge gaat van klein naar groot, van hard naar zacht, zijn dynamiek voorziet zijn woorden van een extra lading. Als je niet aandachtig zou luisteren zou je kunnen denken: deze man gaat over de top, maar dat is absoluut niet het geval. Vervolgens die
| |
| |
huiveringwekkend mooie tekst. De smeekbede om niet te vergeten, ook al ben je niet meer met elkaar, ook al is er iemand overleden, vergeet ze niet. Je bent er geweest. Hij zegt: ieder mens heeft recht op een plek in de herinnering. Geen gekunsteld woord is er bij. Geen bedacht rijm. Een bijna organisch vers. En dan de muziek. Het is net alsof de pianist is ingefluisterd door de theaterpianisten van weleer, Cor Lemaire en meer nog Ru van Veen, ooit de begeleider van Wim Kan. Dienend, maar met een mooie melodielijn. Deze muziek vergeet je niet. Dit lied bevat het dan van het ultieme theaterlied. In het winnende lied horen we de echo van het verleden, en daarnaast wordt er ook een waarde voor vandaag, voor morgen, voor altijd in verklankt. Het geeft het lied een tijdloos karakter.’
| |
In de klas
Allemaal mooie woorden natuurlijk en daar is een jury ook voor, maar tegelijkertijd prikkelend en zeker niet onwaar. Alleen al om die reden zou het goed zijn deze nummers in de klas te bespreken en het oordeel van de leerlingen te toetsen aan dat van de zogenaamde kenners. Maar er is meer: afgezien van de discussie die ieder oordeel van een jury kan oproepen, kan redelijk objectief worden vastgesteld dat de afgelopen jaren nog eens is aangetoond dat het kleinkunstlied in Nederland een belangrijke plaats inneemt en dat er mooie teksten worden geschreven. Daarnaast is het doorgaans toegankelijk zonder vlak te worden. Het kunnen beluisteren van een tekst voegt zeker een meerwaarde toe. Wie dit materiaal in de klas negeert, laat een kans liggen.
Een probleem is dat het materiaal niet altijd eenvoudig voor handen is. Er zijn ondertussen talloze bloemlezingen met cabaret- en liedteksten, maar de teksten en de muziek van de Annie Schmidt-prijswinnaars moet je zelf bijeen schrapen. De tekst van Freek de Jonge is nog zeer lastig te traceren. Er is kennelijk geen uitgever die er voor het onderwijs brood in ziet of op het idee komt kwalitatief goede teksten te voorzien van lessuggesties.
Uitzonderingen zijn er wel. Cabaretkenner Frank Verhallen stelde enige jaren geleden voor Bulkboek twee bloemlezingen voor het onderwijs samen: 75 liedjes over stad en land en 75 liedjes over de dood, ter troost en verstrooiing. De laatstgenoemde uitgave ging vergezeld van een cd met een opnamen van de luisterliedjes.
Lessuggesties ontbraken echter.
Tien jaar geleden maakte het literaire tijdschrift Bzzlletin een speciaal nummer over ‘Literatuur en cabaret’. Hierin werd veel aandacht besteed aan schrijvers uit het schemergebied van het literaire vermaak, de zogenaamde plezierdichters, onder wie Drs. P, Joop Visser, Herman van Veen, Guus Vleugel, Jan Boerstoel, Bram Vermeulen, Ivo de Wijs en Willem Wilmink. Tegenwoordig mogen deze auteurs af en toe even een klaslokaal of methode in, maar hun aanwezigheid blijft doorgaans een frivoliteit in de marge en de specifieke literaire kwaliteiten worden in literatuurboeken nog altijd magertjes belicht. De schrijvers verdienen meer respect dan het toch enigszins minderwaardige etiket van de light verse-dichter.
| |
Mogelijkheden
Bart de Groof en René van Gerven hebben onafhankelijk van elkaar de literaire aspecten en mogelijkheden in de klas van het hedendaagse cabaretlied onderzocht en beschreven, dit in het kader van hun studie Nederlands. Beiden toonden aan dat verscheidene literaire aspecten, zoals vertelperspectief, rijmverschijnselen, stijlfiguren en beeldspraak heel goed bespreekbaar gemaakt kunnen worden met behulp van de betere cabaretteksten. De teksten laten zich ook zonder de bijbehorende muziek goed bespreken. Vooral in de studie van Van Gerven, die zich grotendeels richt op enkele recente winnaars van de Annie M.G. Schmidt-prijs, wordt gepleit voor een hogere waardering van het theaterlied. ‘Deze vorm van de liedkunst wordt te vaak gelijkgesteld met de smartlap en het poplied, terwijl er veel meer kwaliteit in te vinden is,’ concludeert Van Gerven. En passant schetst hij een beeld van de historische ontwikkeling van het lied en komt hij met enkele lessuggesties, maar die blijven summier en verdienen meer uitwerking.
Dat de kleinkunst aansprekende mogelijkheden in de klas biedt, lijkt me juist. In een tijd dat jongeren gegrepen lijken door cabaret en staan te dringen om naar bepaalde cabaretiers te kunnen gaan, zou het jammer zijn als die aansluiting gemist wordt. Natuurlijk willen ze vooral lachen, maar als binnenkomer is daar niks mis mee - zou op school ook eens wat meer mogen gebeuren. Absurdisme kan via Beckett, maar ook via Hans Teeuwen, engagement kan via Heyermans, maar ook via Theo Maassen of André Manuel. Overdrijving, ironie, herhaling, alliteratie, binnenrijm, metrum, pars pro toto, alles is te vinden in het betere kleinkunstlied. Liefde, dood en eenzaamheid - de grote thema's uit de literatuur - zijn overdadig aanwezig. Wat ook niet onbelangrijk is: kleinkunstteksten zitten soms dicht op de actualiteit en pakken de leerlingen echt. Met goede poëzie lukt dat lang niet altijd. Voor twijfelaars tot slot de winnende tekst uit 1998, ‘Streepjescode’ van Kees Torn, uit Plek zat, die ook zonder muziek overeind blijft.
| |
| |
Omdat je sinds de scheiding min of meer werd doodgezwegen
En de familie al mijn vragen steeds ontweek
Heb ik wat jou betreft zowat geen informatie losgekregen
Behalve dat ik sprekend op mijn vader leek
Maar toen ik jou wou leren kennen, werkte niemand tegen
En dat ik veel van jouw gedachten deelde, bleek
Ik had een geestverwant ontdekt dus kwam het uiterst ongelegen
Dat jij werd weggeteerd door kanker en bezweek
En alles wat je naliet, was een stapel oude boeken
En daarmee zit ik nu al jaren opgescheept
Ik sla er af en toe een open om er sporen in te zoeken
Soms is een zin door jou met potlood onderstreept
Het is toch niet ondenkbaar dat ik via die methode
Alsnog iets over wie je was te weten kom
Je hebt per ongeluk een zelfportret geschetst in streepjescode
Al staat bij wat je onderstreepte nooit waarom
Had wat je las voor een jou een zekere bekoring?
Was het een tekst die iets teweegbracht in je geest?
Was het om aan te halen bij een overhoring?
Of zou het boek eerst van een ander zijn geweest?’
Het onderwijs is niet gebaat bij onbereikbare muzen, maar heeft behoefte aan bruggenbouwers. De kleinkunst is een uitstekende brug. Maar wie doet er wat mee? Wie neemt de handschoen op?
Henk Langenhuijsen is docent Communicatie en Culturele Vorming aan het Koning Willem 1 College in 's-Hertogenbosch.
| |
Meer informatie
he.langenhuijsen@kwrc.nl.
|
|