‘Nu, na bijna twintig jaar in het vak moest hij [Provenier, Meijsings alter ego - JD] toegeven dat hij van zijn kunst niet leven kon. (...) Niet zonder water bij de wijn te doen, als een gek te blijven vertalen, of als bijverdienste boekbesprekingen te schrijven. (...) Water bij de wijn. Dat was het pijnlijkste aspect van het nieuw gerezen besef van de onhoudbare situatie. Zijn uitgever had Provenier altijd voorgehouden dat zijn boeken te moeilijk waren om te verkopen, (...) “Je zou je wat minder superieur, wat minder vijandig kunnen opstellen. Je draait niet mee in het circus. Je zou je gezicht wat vaker moeten laten zien, van je laten horen, de mensen erop attent maken dat je er bent. Je weet net zo goed als ik dat boeken niet op hun inhoud maar op de auteur verkopen. Die moet dan wel salonfähig zijn (...) Je zou ook een aantrekkelijker soort boeken kunnen schrijven, maar ik vrees dat je daartoe niet in staat bent. (...) Jij, die zo van vrouwen houdt, altijd verliefd bent - waarom schrijf je niet eens een paar gezellige verhalen over meisjes: dan kom je vanzelf op dreef.”’
Provenier vindt het niets, maar de uitgever dramt door en Provenier gaat aan het werk, al vindt hij het ‘een ordinair project. Was dit het begin van de corruptie waardoor iedereen vroeg of laat werd aangetast, deed hij nu water bij de wijn?’
In 1981 verscheen het boek Een meisjesleven, van de hand van ene Eefje Wijnberg. Het beschrijft de puberteit en adolescentie van een aanvankelijk schuchter meisje, dat moet kiezen tussen twee aantrekkelijke jongens. Het boek wordt enthousiast onthaald: ‘Hier klinkt een authentiek vrouwelijk geluid.’ Men roemt de stijl, de thematiek. Het boek verkoopt goed. En dan meldt zich de echte auteur: Geerten Meijsing heeft onder pseudoniem het literaire wereldje laten ervaren dat hij uit allerlei registers kan putten voor zijn geschriften.
In 1987 publiceert Meijsing onder zijn eigen naam de roman Veranderlijk en wisselvallig. Voor dit boek krijgt hij de AKO Literatuurprijs. Samen met Altijd de vrouw vormt het een tweeluik, Een meisjesleven, dat in volgende drukken onder Meijsings eigen naam verschijnt, maakt de trilogie compleet.
Alle drie de boeken beschrijven de moeilijke relatie van de hoofdpersoon, zoals in vrijwel alle boeken van Meijsing een persoon die wel erg veel op de auteur lijkt, met vrouwen. Is Veranderlijk en wisselvallig een lofzang op een aantal vriendinnen die korte tijd het leven deelden met de hoofdpersoon, in Altijd de vrouw wordt de knipperlichtrelatie met De Grote Liefde beschreven, de ‘Eefje’ van Een meisjesleven. Met haar krijgt hij een dochter, wier opvoeding later nog eens uitvoerig in beeld komt in Malocchio. In De grachtengordel zegt Meijsing er via zijn hoofdpersoon Provenier het volgende over:
‘Als hij eerlijk tegenover zichzelf was, moest hij het toegeven (...) natuurlijk was zijn laatste product, dat boek waar iedereen nu zo enthousiast over deed, zijn minste. Had hij het niet geschreven als pot boiler? En hij wist heel goed dat hij in het vervolg niet anders meer zou kunnen: had je eenmaal je beginselen verloochend, dan was je je onschuld voorgoed kwijt, tezamen met de onsterfelijkheid, leek het wel. Het blote feit dat anderen nu vonden dat hij goed schreef, herinnerde hem er slechts aan dat hij ooit - in alle vrijblijvendheid - veel beter had geschreven, en dat hij niet goed genoeg meer schreef: meer publiek was dus de beste graadmeter voor verminderde kwaliteit. Het had bij zijn eerste trilogie moeten blijven, hij had zichzelf overleefd - altijd het pijnlijkste lot dat een kunstenaar kan treffen.’