| |
| |
| |
‘Onthechting levert nieuwe mogelijkheden op’
Freek de Jonge speelt met fictie en werkelijkheid
‘Ken je dit boek? Prachtig, ontroerend.’ Bijna terloops wijst Freek de Jonge op het boekje op de tafel in zijn woonkamer. Het is De nadagen van Gerard Reve van journalist Ad Fransen die de hulpeloosheid van de schrijver en de aftakeling van een opmerkelijke geest van dichtbij in beeld heeft gebracht. Op 30 augustus is Freek de Jonge zestig geworden; vanaf begin september werkt hij iedere week aan De Vergrijzing, een vijftiendelige huzarenklus in het Compagnietheater in Amsterdam met als resultaat een wekelijks uur televisie op de zondagavond. Onlangs verscheen zijn vierde roman, getiteld Door de knieën, waarin De Jonge fictie, autobiografische elementen en historische gebeurtenissen met elkaar vermengt. Een van de thema's is ouder worden en het loslaten van de alledaagse werkelijkheid.
Henk Langenhuijsen
| |
Theatergeschiedenis
Freek de Jonge heeft een indrukwekkende staat van dienst en kan als de grootste en invloedrijkste Nederlandse cabaretier van de afgelopen decennia worden beschouwd. In 1968 stond hij met het trio Cabriolet in de finale van Cameretten, maar de eerste prijs van dit cabaretfestival ging toen naar Don Quishocking. Dat verhinderde De Jonge niet samen met zanger/pianist Bram Vermeulen vele ongebreidelde en grensverleggende theaterprogramma's te maken. Het enorme succes van Neerlands Hoop en het relatieve gemak waarmee dit werd bereikt, bleek echter ook een dodelijk gif te bevatten: na tien jaar stopte de intensieve samenwerking. Na de eerste schok van de scheiding volgde vanaf begin jaren tachtig een reeks adembenemende solovoorstellingen. Met De Komiek, De Tragiek, De Mars en De Mythe oogstte Freek louter waardering. Stroman & Trawanten was een feest, De Goeroe & De Dissident was bijna sacraal. Zijn oudejaars-conferences waren spraakmakend. De creativiteit van De Jonge leek een onuitputtelijke bron. Toch wekte Freek eind jaren tachtig de indruk dat hij het theater de rug had toegekeerd, onder meer uit teleurstelling over het lachgrage publiek, maar ook om toe te kunnen geven aan het verlangen boeken te schrijven. Een behoefte die na verloop van tijd weer naar de achtergrond verdween, maar nooit helemaal weg was. In de jaren negentig kwam Freek de Jonge terug met onder andere het verrassende en hilarische Losse nummers, De tol en het muzikale Gemeen Goed. Ook met zijn laatste programma De Kneep in het afgelopen seizoen had hij onverminderd succes, vooral ook in Vlaanderen, waar een sterke liedtraditie heerst.
| |
Goeroe
De roman Door de knieën toont verwantschap met het theaterprogramma De Goeroe & De Dissident uit 1988. In deze voorstelling wordt gesuggereerd dat de mens tijdens zijn leven door zeven poorten moet gaan: Vertrouwen, Discipline, Concentratie, Diep Verlangen, Wijsheid, Vergeving en Onthechting. In een interview met Jan Paul Bresser legde De Jonge destijds uit wat hij met deze gelijkenis bedoelt: ‘Wat ik in het programma doe, is niet veel anders dan een oude, klassieke levensweg beschrijven. Ik begin met de chaos en daarin de waanzin. In eerste instantie staat ieder mens verlegen in chaos en waanzin. Hij weet niet hoe hij het moet ordenen. En dan is het vervolgens de belangrijkste keus of je in het leven vertrouwen krijgt of niet. Mensen die geen vertrouwen hebben, gaan schreeuwen en nemen aan de waanzin van de wereld deel. Maar degene die vertrouwen wint gaat ordenen. En dat kan hij door middel van discipline. Discipline is niet anders dan je verslaving weerstaan. Het hele leven is erop uit je ergens aan te
| |
| |
binden, om je ergens aan te verslaven. Heb je eenmaal de verslaving overwonnen met discipline, dan kom je toe aan de concentratie, aan het vermogen om je gedachten te beheersen en te sturen. En ook om je helemaal leeg te kunnen maken - wat heel belangrijk is. Als je dat allemaal kunt, ben je toe aan de wijsheid. En wijsheid zorgt vervolgens voor diep verlangen en daarop volgt de vergeving, of de verschoning eigenlijk. En dan ten slotte de onthechting. Dat is de weg in het programma. Dat is mijn weg.’
In De Goeroe & De Dissident is De Jonge zeker niet alleen de berustende goeroe die zijn publiek op kalme toon langs de zeven poorten stuurt, maar ook de onrustige dissident die overspannen probeert de maatschappij te veranderen. Geleidelijk is bij hem, naar eigen zeggen, inzicht en wijsheid gegroeid. De Jonge: ‘Langzaamaan begin ik te onthechten, kan ik de alledaagse werkelijkheid loslaten. Ik ben in mijn leven politiek actief geweest, maar dat zijn zaken die steeds meer naar de achtergrond verschuiven. Voor mij is dat niet jammer, misschien wel voor de wereld. In wezen is het allemaal tijdverdrijf. Als persoon heb je praktisch geen enkele invloed en over honderd jaar is het nog net zo. Het wonderlijke is dat het allemaal niet erger is dan het nu is.’
Klinkt dat niet somber? Verruilt De Jonge zijn jeugdige onbevangenheid niet voor verbittering en het conservatieve consolideren van verworvenheden? De Jonge: ‘De kunst van het loslaten is ook een vorm van onbevangenheid. Oudere mensen zadelen jongeren dikwijls op met schuldgevoelens en dat vind ik volstrekt onacceptabel. Daarom worden die ouderen geïsoleerd. Ik ervaar deze levensfase als verrijkend. Ik krijg veel nieuwe impulsen. De behoefte om het verleden vast te houden en onverdraagzaamheid herken ik niet bij mij. Ik ben juist altijd op zoek naar het nieuwe, naar het andere. Ik leef nog heel dynamisch, maar ik voel wel dat een aantal dingen niet meer kunnen en dan ga je anticiperen. Ik voel mij sterk verbonden met ouder worden en dat opent nieuwe deuren, levert nieuw denken op. Daarnaast ben ik realistischer geworden en erachter gekomen dat zachte heelmeesters stinkende wonden maken, zeker in onze decadente samenleving. Het is moeilijk een goed evenwicht te vinden. De mens is zo slecht en doortrapt, die wil altijd profiteren, altijd voor zichzelf de makkelijkste weg kiezen. Sociale voorzieningen zien er prachtig uit, maar er zijn zo veel misstanden. Wij, linkse mensen, hebben dat lang niet willen zien en erkennen. Zo vind ik ook dat je je hardhandig moet keren tegen iedere ideologie die de onderdrukking van de vrouw nastreeft.’
Rustig achterover leunen staat nog niet in Freeks agenda vermeld. Daar verlangt hij ook niet naar. ‘Eigenlijk jakker ik constant met een auto door het landschap en duik ik af en toe een vluchtstrook op om een paar dingen op te schrijven. Ik denk dat er in de toekomst meer tijd en ruimte voor beschouwing komt. Een boek schrijven is voor mij een vorm van beschouwen. Cabaret ervaar ik als snorkelen, schrijven als diepzeeduiken. Als ik schrijf, ben ik helemaal weg. In het theater kun je voortdurend aan je woorden slijpen, maar in een boek moeten woorden onaantastbaar zijn.’
| |
Schrijver
Freek de Jonge debuteerde als schrijver in 1987 met Zaansch Veem. Het gemeentebestuur van Zaandam had hem gevraagd zijn jeugdherinneringen op papier te zetten. Naar aanleiding van de reconstructie van de binnenstad was het de bedoeling een klein representatief boekje te maken. De Jonge leefde zich flink uit en maakte daarbij slechts gedeeltelijk gebruik van zijn herinneringen. Hoewel de hoofdpersoon eveneens Freek heet, speelde de schrijver met de werkelijkheid en kun je - hoe verleidelijk ook - dit boek niet als een autobiografie lezen. Deze werkwijze keert ook in zijn latere werk terug.
Bepaalde gebeurtenissen in Zaansch Veem staan symbool voor zijn visie op zijn persoonlijke ontwikkeling. Als er in Zaandam een nieuwe kerk moet komen, de Paaskerk, voelt Freek zich, als kind van een dominee, geroepen een steentje bij te dragen. Het collecteren voor dit hogere doel ziet hij als een noodzaak. Tegelijkertijd kan Freek de lokroep van de grote wereld, die toentertijd begon bij de Hembrug, niet weerstaan. Als tienjarige bevindt hij zich op de grens van zijn familie als thuishaven en van het vrije leven.
Aanvankelijk wil hij net als zijn vader dominee worden (‘Hij had het mooiste beroep van de wereld, zorgen dat zoveel mogelijk mensen in de hemel komen’), maar het collecteren bezorgt hem een glimp van een leven als kunstenaar in de persoon van Karel Appel, die voor de Paaskerk op zeven ramen de scheppingsdagen verbeeldt. De eerste roman, Neerlands Bloed, verscheen in 1991. Door een toeval was De Jonge aanwezig bij de begrafenis van keizer Hirohito van Japan en dit was de aanleiding voor een bizar verhaal. De hoofdpersoon is een dertigjarige man, Wouter Pieterse uit Goes, die in Hiroshima een bezoek brengt aan het graf van een slachtoffer uit een Jappenkamp. Zijn buurman, de eigenaardige dokter Havelaar, heeft hem dat bij zijn sterven verzocht.
| |
| |
Havelaars zoon Max, een jeugdheld van Wouter, was in de jaren zeventig bij een van de Molukse treinkapingen betrokken. Veel fragmenten gaan terug naar de adolescentenjaren van Wouter in Goes, waar Freek daadwerkelijk heeft gewoond. Ook in deze roman is de werkelijkheid nergens wat ze lijkt te zijn. Carel Peeters, recensent van Vrij Nederland, suggereerde zelfs dat het thema schizofrenie is: ‘Alles heeft twee gezichten, het wemelt van tegenstrijdigheden die bij elkaar schijnen te horen. Is de vader van Wouter een sul of eigenlijk een groot dichter? Is dokter Havelaar een bedrieger of een held? Moeten idealen gekoesterd of verwezenlijkt worden? Is vrijheid mogen kiezen of niet hoeven kiezen? Droomt Wouter al die verschrikkelijke dingen of zijn ze echt gebeurd?’
In de schutting tussen de tuinen van de twee buren ontstaat op een dag een gat. Voor Wouter is dat een opening
naar de vrijheid, maar het veroorzaakt ook twijfels. Deze levensfase typeert ook de jonge Freek die zoekt naar een evenwicht tussen kinderdromen en volwassen idealen. De vele vragen die het boek oproept, versterken het thema. Dat neemt niet weg dat de roman kritisch wordt ontvangen.
Peeters: ‘De Jonge wil het onmogelijke (geen slechte ambitie): hij wil de grootste diepzinnigheid bereiken met aforistische diepzinnigheden en burleske terzijdes, met een even ernstig als komisch verhaal. Dat lukt half; te veel blijft in de lucht hangen als suggestieve gedachteflitsen.’
Opa's wijsvinger uit 1993 behandelde de periode van Neerlands Hoop, al moet ook hier weer geen al te directe verwijzingen naar de werkelijkheid gezocht worden. De hoofdpersonen Arthur Roest en Johannes Huls vertonen overeenkomsten met Bram en Freek, maar zijn vooral ook een verzinsel van de schrijver. Deze periode staat symbool voor de eigen ontgoocheling, onder meer door de mislukte actie ‘Bloed aan de paal’, waarmee het duo in 1978 wilde voorkomen dat het Nederlandse voetbalelftal bij de wereldkampioenschappen in Argentinië aanwezig zou zijn. Een belangrijke rode draad is de zoektocht naar de verdwenen wijsvinger van de gereformeerde opa Van Huls, die was bewaard nadat hij de vinger was kwijtgeraakt bij het mollenvangen. De zoektocht staat symbool voor de eigen zoektocht naar een identiteit en de plaats van het geloof.
De Neerlands-Hoopperiode sprak tot de verbeelding. De recensies waren doorgaans positief, maar niet laaiend enthousiast. De Jonge zou zich onder meer laten leiden door teveel terzijdes, iets wat hem al eerder was aangerekend, maar wat hem als cabaretier juist zo bijzonder maakte. De matige kritiek van Opa's wijsvinger en ook zijn hervonden plezier en succes op het theaterpodium, weerhielden hem ervan snel met een literaire opvolger te komen.
| |
Eigen werkelijkheid
De roman Door de knieën bevat meer verhaallijnen. Freek de Jonge: ‘In een vliegtuig zit een persoon die nadenkt over het leven. Dat leven lijkt aanvankelijk op het mijne, maar dan gebeurt er iets waardoor de man en de vrouw - en dat is dan weer niet herkenbaar - uit elkaar gedreven worden. Ze hebben een kind verloren, dat klopt dan weer wel, en dat heeft hun relatie erg beïnvloed. De man zoekt wanhopig naar vriendschap en ontmoet een zonderlinge Zeeuw. Die sleept hem helemaal mee in zijn verhalen, laat de persoon naar zichzelf kijken, totdat blijkt dat het allemaal bedrog is. Daarnaast is er een verhaal over een ernstig gehandicapt jongetje
| |
| |
in een plaatsvervangend gezin. Dit kind, dat autistisch is en eigenlijk alleen bestaat uit een hoofd met een romp, heeft een magische kracht op zijn omgeving en betovert ook de hoofdpersoon. Wanneer het kind heilig wordt verklaard, gaat de man hem achterna naar bedevaartsoord Lourdes en daar vindt een bizarre, surrealistische apotheose plaats.’
Volgens Freek de Jonge gaat zijn laatste roman over zijn worsteling met roem, de beknelling van het ego en het verlangen naar oprechte overgave.
Motieven zijn: ouder worden, de drijfveren van een artiest en de waarde van absolute liefde. ‘Het is een tamelijk heftig verhaal, een rare mengeling van fictie en werkelijkheid,’ zegt De Jonge. ‘Als lezer kun je dat natuurlijk slechts tot op bepaalde hoogte onderscheiden. In dit verhaal is het helemaal dubbel, omdat op een gegeven moment de leugenaar wordt ontmaskerd, maar het verhaal dat daarbij hoort, zit ook weer vol met leugens. Sommige mensen zijn vooral nieuwsgierig naar wat waar gebeurd is, alsof het blootleggen van het verleden iets zou zeggen over de kwaliteit van mijn boek. Kennelijk is mijn privéleven voor sommigen interessanter dat de wereld in mijn boeken. Als schrijver schep je altijd een nieuwe werkelijkheid. Daarin moet de lezer zijn les leren of zijn amusement vinden. Daarop wil ik beoordeeld worden.’
‘Ongetwijfeld zijn er nu mensen die denken dat ik als schrijver debuteer,’ constateert De Jonge. ‘Toch is de roman een duidelijk vervolg met een verwijzing naar mijn soloperiode. Ik heb dat destijds als een enorme bevrijding ervaren. De samenwerking met mijn vrouw Hella was vanaf het begin ontzettend plezierig; wij konden het goed samen vinden en hebben mooie dingen gemaakt. Je kunt de roman lezen als een triomf van het samenzijn van twee mensen.’
Het woord liefde neemt hij liever niet in de mond: ‘Dat is zo'n verschrikkelijk cliché - om daarmee naar buiten te komen, noem het “onthechting”. Een van de hoofdpersonen is een zoekende persoon. Hij zoekt wat hij kwijt is geraakt in zijn jeugd; hij kan het niet vinden, omdat hij niet kan accepteren dat er meer is dan zijn alledaagse werkelijkheid. Dat moet je leren.’
| |
Waardering
Een belangrijk kenmerk van het werk van De Jonge is de gelaagdheid. Dat niet iedereen hem altijd kan volgen, betreurt hij. ‘De openheid in Nederland wordt steeds minder en ik denk dat het publiek daardoor kansen laat lopen. Een deel van de opwinding in het theater wordt veroorzaakt doordat je niet alles helemaal begrijpt, terwijl je wel voelt wat er is. Cabaretiers schuiven teveel in de richting van plat vermaak. Bij veel cabaret hoef je niet meer na te denken, maar in mijn boeken wil ik geen concessies doen.’
Dikwijls blijft het stemgeluid van De Jonge in zijn boeken aanwezig. Zeker bij het lezen van de gebundelde liedteksten en conferences ontkom je niet aan zijn opmerkelijke dictie. Bij de andere boeken is dat minder, maar toch speelt zijn kleinkunstachtergrond dikwijls mee in de beoordeling ervan. De Jonge: ‘Ik hoop dat er eens een boek van mij wordt vertaald, want ik ben heel benieuwd wat lezers die mij niet kennen van mijn werk vinden. Pas dan verwacht ik op mijn merites beoordeeld te worden.’
Inmiddels is Freek de Jonge over de teleurstellende reacties op zijn vorige boeken heen. ‘Ik heb de indruk dat ik
nog wel enkele romans zal schrijven. Het optreden zal toch wel minder worden. Bovendien vind ik theater, hoe mooi ook, vluchtiger dan een boek. Toen ik aan Zaansch Veem begon, keek ik enorm op tegen de literaire Olympus. Dat gevoel heb ik gelukkig niet meer. Mijn eigen ambitie is mijn drijfveer - het is niet zo dat waardering van anderen voor mijn kleinkunstverleden mij het gevoel geven dat ik er ben. Je hoeft ook geen vijftien boeken te schrijven om mee te tellen. Kijk naar Gerard Reve. Hij is een schitterende stilist, maar breng het werk maar terug tot één of twee boeken waarmee hij herinnerd zal worden. Voor Mulisch geldt hezelfde: De aanslag en De ontdekking van de hemel. Eerlijk gezegd kom ik niet echt aan het lezen van de Nederlandse literatuur toe. Ik lees alleen klassiekers. Bepaalde werken, daar kom ik zelfs niet doorheen. De laatste werken van Van der Heijden vind ik onverdraaglijk. Ik vraag me af: hoever staat zo iemand nog in de wereld? Hoeveel aandacht en tijd kun
| |
| |
je van mensen vragen en met wat? In de Amerikaanse literatuur is een boek of heel goed of erg entertaining en daar zit niets tussen. Met flauwekul kom je er doorgaans niet. Philip Roth vind ik fantastisch, zijn kijk op het Amerikaanse leven is een verademing, al was het maar omdat hij als joodse man niet geobsedeerd is door de holocaust en heel geestig is. De menselijke smet (The Human Stain) vind ik knap, vooral dat stuk over Vietnamese veteranen die hun verleden proberen te verwerken. Ook de Poolse dichteres Wislawa Szymborska vind ik schitterend. Zij schrijft treffend met mooie beelden over mooie onderwerpen. Ik zelf sta niet in de Dikke Komrij, maar van de tweehonderd liedteksten die ik heb gemaakt zijn er dertig zeer acceptabel.’
| |
Onderwijs
Freek de Jonge wil in de toekomst ook voor het onderwijs iets betekenen. Momenteel werkt hij met kennisnet aan een databank van mensen die soortgelijke wensen hebben. ‘Er komt door de vergrijzing veel talent vrij,’ vertelt De Jonge. ‘Deze mensen moeten ingezet worden voor het onderwijs. Ik vind het onderwijs zoals het zich de laatste jaren heeft ontwikkeld een aanfluiting. Onderwijs betekent dat je een jong mens in de wereld zet, zodat hij die aankan. Dat betekent dat die persoon een bepaalde hoeveelheid kennis nodig heeft, maar ook vaardigheden om het leven aan te kunnen. Daarvoor heb je inzicht nodig. Het leven staat of valt bij vertrouwen en daar komt dan de factor discipline bij. Die twee samen bieden concentratiemogelijkheden en daarmee kun je kennis vergaren. Zodra kennis aanwezig is, ontstaat inzicht. Het onderwijs moet zich veel meer op vertrouwen richten. Het vertrouwen tussen leraren en leerlingen is nu veelal nul en de discipline zal daarom ook gering zijn. Dat betekent dat concentratie uitgesloten is. Het onderwijs is nagenoeg failliet. Na de moord in Den Haag had de minister alle programma's moeten platgooien en leerlingen en docenten hadden met elkaar in discussie moeten gaan over de vraag: waarom zitten we op school en wat wil ik eigenlijk? Kinderen begrijpen gewoon niet meer wat er van ze verwacht wordt. Andersom denken ouderen vaak dat de jeugd losbandig is en geen ideeën meer heeft, maar dat is een valkuil. Ik heb goede ervaringen met schooljeugd en ik heb gemerkt dat als je ze net even op de goede manier weet te pakken dat je dan goud hebt. Dat gebeurt veel te weinig. Als je erin slaagt bij iemand één of twee keer in zijn leven een deurtje open te zetten, dan is die verkocht. Ons hele systeem richt zich vooral op het behalen van een diploma en je moet al op je achtste weten hoe je je leven inricht. Dat is toch belachelijk. Je hebt veel meer aan mensen die op hun twintigste inzien wat ze met hun leven
aanmoeten. Het gaat erom dat je gelukkig kunt worden en iets voor de maatschappij kunt betekenen. Je hebt de plicht je talent dienstbaar te maken. Ons individualisme is natuurlijk schitterend - dat je vrij kunt zijn om te denken wat je wilt - maar dat betekent niet dat je je kunt isoleren van de wereld.’
Door in de toekomst zijn talent ten behoeve van het onderwijs aan te wenden lijkt Freek de Jonge alsnog in de voetsporen van zijn vader te treden. Onthechting betekent voor hem kennelijk ook dat er ruimte komt om terug te keren naar de idealen van zijn kindertijd. Daarmee maakt Door de knieën de cirkel weer iets ronder.
Henk Langenhuijsen is docent Nederlands aan de afdeling DAT van het Koning Willem 1 College in 's-Hertogenbosch en schrijft onder meer over theater en cultuureducatie.
|
|