in Het boek van alle dingen plaats voor bittere ernst, al klinkt ook in dit boek zo nu en dan de typische Kuijer-ironie door. Opnieuw laat de schrijver zien hoezeer geloven en gelovig zijn hem intrigeert en, als het fundamentalisme betreft, irriteert. Ditmaal doet hij dat via de negenjarige Thomas voor wie het geloof een serieuze zaak is, ook al denkt zijn vader steeds dat hij er de spot mee drijft. Zijn vader is streng godsdienstig en duldt, zeker in geloofskwesties, geen tegenspraak. Iedere dialoog wordt door hem bij voorbaat onmogelijk gemaakt. God is in alles zijn morele ijkpunt. Van literatuur moet hij niet veel hebben:
‘In die boeken [...] staan meningen van mensen. In de Bijbel staan geen meningen, maar waarheden. Omdat de Bijbel Gods woord is.’ (p. 61)
Hij terroriseert zijn vrouw en kinderen en deinst er niet voor terug hen te slaan als zij het geloof niet serieus genoeg nemen naar zijn oordeel. Hierdoor voelt Thomas zich schuldig. Hij blijft overeind door zijn grote fantasie die ook zijn heel eigen manier van geloven bepaalt. Hij schrijft in een schrift dat hij Het boek van alle dingen noemt en voert gesprekken met de zoon van God. Aan hem legt hij zijn onorthodoxe gedachten over het geloof voor en bij hem vindt hij troost:
‘De Here Jezus keek Thomas aan en legde Zijn hand op zijn hoofd. “Je bent sterk Thomas,” zei hij. “Je bent sterk omdat je lief bent, zul je dat onthouden? Wij hierboven zijn trots op je. Geloof je dat?”
“Ja Here Jezus,” zei Thomas.
“Zeg maar Jezus,” glimlachte de Heer.
“Je bent namelijk Mijn lievelingsjongen. Misschien neem Ik je wel tot Mij.” [...]
“Dat lijkt me mieters Jezus,” zei Thomas. Toen sliep hij in.’ (p. 54)
Thomas wil wraak nemen op zijn vader en vindt dat hij getroffen moet worden door de plagen van Egypte. Dergelijke bijbelse verwijzingen zijn er veel in het boek. De ruimte om naar de bijbel te verwijzen en er letterlijk uit te citeren heeft Kuijer voor zichzelf gecreëerd door in de proloog duidelijk te maken dat het gaat om herinneringen van een volwassene aan een negenjarige. Dat jonge kinderen misschien niet alles zullen begrijpen, is voor Kuijer geen probleem. Ook Thomas snapt niet alles van wat hij hoort, maar dat verdiept juist zijn religieuze ervaring: ‘Thomas hield van woorden, vooral als hij ze niet begreep.’ (p. 57)
Het boek van alle dingen is voor driekwart een beklemmend boek, misschien soms te beklemmend, omdat Kuijer in zijn afkeer van orthodoxie zo nu en dan eenzelfde rechtlijnigheid toont, met name in zijn tekening van de personages. Het hoopvolle einde staat met de zwaarte van de rest van het boek in onverwacht contrast. Met hulp van een buurvrouw, komen Thomas, zijn moeder en zusje, in opstand tegen hun vader en komt er ruimte voor meer openheid en vrolijkheid. Deze buurvrouw opent Thomas' ogen voor de mooie dingen van het leven, zoals muziek en literatuur. En ze leert hem dat angst een slechte raadgever is. Dit positieve slot is een bewuste keuze van Kuijer, zo blijkt uit het eerder genoemde interview:
‘Helemaal uitzichtloos kan niet. [...] Niet voor kinderen. Alles kapot, dat is meer iets voor volwassenen. Een vage doodswens zit er trouwens wel in, ik keek er zelf van op.’
Met dat laatste doelt Kuijer op het zojuist geciteerde gesprek tussen Jezus en Thomas, waarin Thomas op de opmerking van Jezus dat hij hem misschien wel tot zich zal nemen, reageert met: ‘Dat lijkt me mieters Jezus.’
De enigszins onevenwichtige structuur van het boek wordt ruimschoots gecompenseerd door de stijl van Kuijer. Met een trefzekere woordkeus en korte, maar uiterst krachtige zinnen slaagt hij er in, ogenschijnlijk als vanzelf, een toon te vinden die in harmonie is met de inhoud.