column
Hoog en laag
Jacques de Vroomen
De huidige leesgroepen of leeskringen - Nederland telt er vele honderden - zijn geen noviteit. Vergelijkbare letterkundige clubs bestonden ook al in vroeger eeuwen. In zijn recente proefschrift Welsprekende burgers. Rederijkers in de negentiende eeuw beschrijft Oscar Westers de negentiende-eeuwse ‘leeskringen’. De aanhalingstekens bij ‘leeskringen’ zijn noodzakelijk, want er is een opmerkelijk verschil tussen nu en toen. Bij de tegenwoordige leesgroepen praten de deelnemers over boeken die ze allemaal gelezen hebben. Het zijn receptieve clubjes. De rederijkers uit de negentiende eeuw waren primair productief. Ze schreven zelf, bespraken elkaars werk en speelden ook veelvuldig toneel. In een bespreking van het proefschrift van Oscar Westers in de Volkskrant kan Kees Fens het niet laten om pakweg 150 jaar na dato nog eens de vloer aan te vegen met de letterkundige probeersels van de negentiende-eeuwse doe-het-zelvers. Ik citeer: ‘De amateurs verliezen het aan alle kanten van wat ik nu maar noem de professionele cultuur. (...) Geen zelfverzekerder en dus beperkter type dan de kleinburger, wiens middelmaat de maat aller dingen dreigt te worden.’
Als we het onderscheid hanteren van hoge en lage literatuur moeten we constateren dat de producten van de negentiende-eeuwse dilettanten inderdaad van laag niveau waren. Toch verdienen die amateurs meer respect dan ze van Kees Fens krijgen. Immers: praten over een gedicht of roman is heel wat gemakkelijker en veiliger dan zelf de pen of ganzenveer in de inkt dopen. En de inspanning om zelf een toneelstuk te schrijven en te spelen is niet te vergelijken met een uurtje discussiëren over een gezamenlijk bijgewoonde opvoering van professionals in de schouwburg.
Natuurlijk waren die negentiende-eeuwse burgers wel wat naïef. Ongetwijfeld dachten ze wat al te simpel over het schrijven van literatuur. Maar je kunt het onderwerp ook vanuit een heel ander standpunt bekijken. De dilettanten uit de negentiende eeuw wensten niet te geloven in een hoge, slechts door weinigen te beklimmen Parnassus. Was dat nu alleen maar dom van die mensen? Op het eind van de eeuw importeerden de Tachtigers het Franse l'art pour l'art-geloof in de Nederlandse letteren. ‘Schoonheid uw naam zij geheiligd,’ schreef Jacques Perk. De Parnassus werd een Mount Everest. Dat de huidige literatuurliefhebbers binnen hun leeskringen nog alleen maar over literatuur durven praten zou je kunnen zien als een nog altijd doorwerkend resultaat van de vernieuwing van Tachtig.
En er is nog een heel andere kant aan de zaak. Een piramide-top zonder brede basis is ondenkbaar. Als het Nederlands elftal kwalitatief iets voorstelt is dat een gevolg van het feit dat er een keuze gemaakt kan worden uit pakweg één miljoen actieve voetballers. Als honderdduizenden voetballers en voetballertjes besluiten niet meer het veld op te gaan maar zich te beperken tot vol bewondering kijken naar en praten over voetbal op televisie, dan daalt de kwaliteit van dat televisievoetbal met grote sprongen. Voetbal is natuurlijk niet hetzelfde als literatuur. Maar anderzijds gedraagt literatuur zich als ‘kunstbedrijf’ ook niet in alle opzichten anders dan de sportwereld. Daarom is een vergelijking naar mijn idee niet meteen misplaatst.