| |
| |
| |
Literatuur, televisie en onderwijs
Televisieprogramma's die in het literatuuronderwijs te gebruiken zijn in voldoende mate en van behoorlijk niveau, en gemakkelijk toegankelijk opgeslagen, zodat je erbij kunt zodra je ze nodig hebt. Dat zou mooi zijn. Is het realistisch om zo'n dienstverlening van de publieke omroepen te verwachten? Of van de commerciële omroepen wellicht, als ze er brood in zien. Ondanks de incidentele aandacht voor de literatuur is dat helaas een wens die niet snel vervuld zal worden. Literatuur scoort niet in het kijkcijferbedrijf, zo heeft het verleden ons geleerd.
Karel Maartense
| |
Ervaringen uit een recent verleden
Gedurende vijftien jaar heb ik me intensief en beroepsmatig beziggehouden met de vraag: wat zijn bruikbare programma's over literatuur voor de scholen voor voortgezet onderwijs? Bij de Nederlandse Onderwijstelevisie (NOT) werden we immers aangesproken op directe inpasbaarheid van onze projecten in de lesprogramma's van de scholen. Aanpassen bij wensen en behoeften van de leraren Nederlands was dan ook een eerste vereiste, omdat je als programmamaker altijd werd afgerekend op de kijk- en waarderingscijfers die door de doelgroep werden toegekend.
De aandacht die in het bedrijf geschonken werd aan marktonderzoek voor en na de uitzendingen was enorm. Het ‘men-vraagt-en-wij-draaien’-principe is wellicht niet zo vruchtbaar als het gaat om het realiseren van spraakmakende, sterk vernieuwende of uiterst actuele projecten, maar daaraan hadden wij geen boodschap. De NOT - tegenwoordig Teleac/NOT - is een dienstverlenend bedrijf.
Televisie is een oppervlakkig medium dat bovendien te maken heeft met het verwachtingspatroon van de kijker dat er in de eerste plaats voor verstrooiing gezorgd wordt. Omdat schooltelevisie ook ‘gewoon’ televisie is, dienen de uitzendingen voor iedere kijker toegankelijk te zijn. Daar zit een zekere spanning. Het is bijvoorbeeld erg ongebruikelijk onder televisiemakers om elementen die gericht zijn op memoriseren en categoriseren door middel van schema's, grafieken of tekstblokjes in beeld te brengen. Dat hoort niet bij televisie.
De oppervlakkigheid van het medium beperkt uiteraard de rol die het in educatief opzicht kan vervullen. De belangrijkste doelstelling van het literatuuronderwijs - het interpreteren en het inzicht krijgen in de waarde die literatuur voor de lezer kan hebben wanneer door middel van identificaties met personages en ideeën de eigen plaats in de samenleving verhelderd kan worden - zal met behulp van de beeldbuis alleen nooit gehaald worden. Dat vergt interactie tussen docenten en leerlingen, dat vraagt om intensief lezen en indringende gesprekken.
Het voert te ver om alle mogelijke doelstellingen de revue te laten passeren, maar ik kan u verslag doen van wat wij uiteindelijk als uitgangspunten voor onze educatieve literatuurprogramma's gehanteerd hebben.
| |
Motiveren
Door middel van televisie kun je de kijker uitstekend informeren over het bestaan van boeken. Je kunt inlichtingen geven over de inhoud van het werk en vertellen hoe interessant, spannend of interessant het boek is. Je kunt aandacht schenken aan de auteur in de vorm van een interview of met behulp van archiefbeelden. De auteur kan duidelijk maken wat hem bezielde om het boek te schrijven, voor wie hij het schreef en hij kan de keuze voor het onderwerp toelichten. In feite gaat het hier om pogingen de kijker te motiveren om te gaan lezen: eigenlijk niets anders dan slim reclame maken voor een boek. Dat kan overigens nog aardig averechts uitpakken bij leerlingen die verplicht zijn om het programma te bekijken en een aantal boeken te lezen voor hun lijst. Bestaande weerstanden tegen bepaalde auteurs of tegen het lezen in het algemeen kunnen worden versterkt of aangewakkerd. Overigens is dit de methode die door de gewone omroepen het meest gehanteerd wordt.
| |
| |
Literatuur komt voor het overgrote deel aan de orde in praatprogramma's waarin schrijvers aan het woord gelaten worden, aan de tand gevoeld worden, in programma's van het soort ‘In de voetsporen van ...’ - als het om klassieke literatuur gaat -, of in verfilmingen of dramatiseringen van een boek of een gedeelte van een boek.
Uit onderzoek is gebleken dat tijdens de uitzendingen de aandacht van leerlingen sterk afneemt als een auteur of een deskundige sprekend in beeld komt - het beruchte pratende hoofd - en dat de aandacht het grootst is tijdens gedramatiseerde boekfragmenten. Dat levert weliswaar een aardig recept op voor de samenstelling van een programma: zoveel mogelijk filmfragmenten, desnoods complete verfilmingen. Maar dan wordt tegelijk de leesbevorderingspoging te niet gedaan, want wie de film gezien heeft, hoeft het boek niet meer te lezen. Leraren Nederlands zijn inmiddels vast wel vertrouwd met boekenlijsten die in de bioscoop zijn samengesteld. Uiteraard hebben we geen bezwaar tegen het bekijken van verfilmingen van literaire werken, maar dat is een verhaal apart. Opmerkelijk was de uitspraak van Mike van Diem toen we hem interviewden over zijn verfilming van Bordewijks Karakter: ‘Wie denkt dat hij na het bekijken van de film het boek gelezen heeft, komt bedrogen uit.’
Zo is het, en dat geldt voor vrijwel alle verfilmingen van literaire werken. Spaarzaam en selectief omgaan met dramatiseringen is dus het parool. Maar zelfs dat is verraderlijk. Na het zien van spannende of boeiende fragmenten, want die selecteer je dan, kan het boek bij lezing wel eens tegenvallen en in vergelijking saai zijn. Daar trap je als leerling geen tweede keer in.
| |
Fictie en werkelijkheid
Met behulp van televisie kun je wel de relatie tussen fictie en werkelijkheid in literaire werken aansnijden. De mogelijkheden om beeldmateriaal te voorschijn te toveren zijn voor programmamakers aanzienlijk ruimer dan voor de leraar. De beschikbaarheid van archiefmateriaal en het effect van op locatie filmen biedt hen een absolute voorsprong op de man voor de klas.
Dat een schrijver in zijn werk een eigen wereld in woorden creëert, waarvan hij de zin bepaalt, was derhalve voor mij altijd een boeiend uitgangspunt voor de analyse van literaire werken. Het vraagt om vergelijking van de twee werelden: die van de schrijver en die van de lezers. Het plaatsen van een boek in zijn historische of locale context levert vaak verrassende informatie op. Dat was onder meer het geval bij het programma over De reis van Sint Brandaan, waarbij we bij de opnamen die we in Ierland maakten met klem gewezen werden op de aannemelijkheid van de zeereis die de heilige maakte vanaf het Dingle-schiereiland naar Newfoundland en terug. We namen plaats in een curragh, een bootje opgebouwd uit een houten geraamte dat is bespannen met geteerd linnen, of koeienhuiden in de tijd van Brandaan. Het notendopje bleek zeewaardig en zelfs oceaanwaardig. Overigens had Tim Severin dat al eerder aangetoond door in zo'n schuitje op aanwijzingen uit de middeleeuwse tekst de reis nog eens over te doen. Of de opnamen die we met Jan Montijn maakten op een illegale markt in een stuk niemandsland tussen Thailand en Birma, waarvan de toegangswegen ter intimidatie van de bezoekers regelmatig onder vuur genomen werden. Maar belangrijker dan het opdoen en doorgeven van dergelijke ervaringen is het vestigen van de aandacht op de relatie tussen werkelijkheid en fictie die voor een goed begrip van de literatuur zo belangrijk is. Hoe groot is het werkelijkheidsgehalte van een literair werk? Waar en waarom wijkt een auteur af van de verifieerbare werkelijkheid?
Met behulp van televisie kunnen we de categorieën ‘tijd’ en ‘plaats’ aardig in beeld brengen. Je kunt informatie geven over de culturele stroming waarin een boek past door de kenmerkende eigenschappen te belichten. Vrijwel altijd kun je de vergelijking met het hier en nu uitwerken. We hebben de indruk dat je zo de literatuur enigszins tot leven kunt brengen en een bijdrage kunt leveren aan de ontwikkeling van de leesvaardigheid en de tekstinterpretatie.
| |
Schriftelijk begeleidend materiaal
Toch biedt de bovenstaande benadering geenszins de garantie dat leerlingen daadwerkelijk het boek gaan lezen. Om die reden hechten we veel waarde aan het bijleveren van schriftelijk materiaal bij de programma's, boekjes waarin gerichte informatie over de schrijver en het werk wordt aangeboden, waarin de thematiek van het werk wordt aangeduid en verband gelegd wordt tussen de televisie-uitzending en het boek. Maar vooral door het opnemen van opdrachten die leerlingen dwingen het
| |
| |
boek te lezen en vanuit de tekst de vragen te beantwoorden. Voor het bereiken van de educatieve doelstellingen is dit begeleidend materiaal onmisbaar, al was het maar om verwijzingen naar secundaire literatuur en andere bronnen van informatie op te nemen.
| |
Behoefteonderzoek
Bij het periodieke behoefteonderzoek onder leraren kwamen steeds weer dezelfde wensen naar voren. Veruit het vaakst werd gevraagd om projecten rond een bepaald thema. Daarnaast was er veel belangstelling voor schrijversportretten. Uiteraard hebben we steeds aan die wensen voldaan. In onze thematische reeksen werd steeds de nodige ruimte voor het portret van de auteur ingeruimd. Ook al zouden we wel eens wat anders willen, iets moois, iets nieuws, dan nog dwong het onderzoek ons in de richting van de veelgelezen boeken en de populaire auteurs.
Afwijken van die weg betekent immers programma's maken die nauwelijks bekeken en gewaardeerd worden.
Slechte cijfers daarvoor betekent uiteindelijk stoppen met de reeks, niet herhalen, kostbaar geld uit de omroepbijdragen misbruiken en het je op de hals halen van allerlei programmatische ellende.
Veel geënquêteerde docenten waren bereid om concretere wensen aan ons voor te leggen in de vorm van thema's en boektitels die we zouden kunnen behandelen. Het zal niemand verbazen dat de al lang bekende lijsten van meest gelezen boeken daarin terug te vinden waren, of thema's als ‘liefde’, ‘oorlog’, ‘relaties’, identiteitsvraagstukken en zo meer. Daaronder waren weinig onverwachte onderwerpen en dat kan natuurlijk ook niet. Het onderwijs in de Nederlandse literatuur is afhankelijk van en vertrekt vanuit de traditionele canon. Is dat erg? Het is goed om te beseffen dat binnen die beperking nog veel te genieten en te ontdekken valt voor elke nieuwe lichting lezers. Hoe graag je ook je eigen ideeën zou willen volgen en je stokpaardjes zou willen berijden, het kan maar voor een klein deel. En dat is de frustratie van elke leraar Nederlands, denk ik.
| |
Waardering
Zoals te verwachten bij deze programma-opzet was de waardering vanuit het veld redelijk tot zeer positief. Het thema dat absoluut het best scoorde was ‘Tweede Wereldoorlog’. De deelname aan dat project bereikte ruim tachtig procent van de doelgroep en de waardering lag, vertaald naar schoolcijfers, boven een negen.
Andere projecten die zeer op prijs gesteld werden, waren ‘Schrijvers over vaders’, ‘Schrijvers over Indië’, ‘Schrijvers over zwervers’, een reeks over sprookjes en een serie over Middelnederlandse ridderverhalen. Dieptepunten waren een reeks over de achttien-de-eeuwse letteren een (aangekochte) serie over het tijdschrift Van nu en straks. Uit de respons op de projecten bleek ook, dat men op de helft van de scholen waarop de televisie-uitzendingen bekeken werd, geen gebruik gemaakt werd van het begeleidend materiaal. Misschien vond men dat te duur. De televisieprogramma's zelf waren uiteraard gratis en konden op de videoband worden opgenomen voor herhaald of uitgesteld gebruik. Natuurlijk zijn docenten uitstekend in staat de nodige achtergrondinformatie zelf te verschaffen en een adequate verwerking van de programma's en de boeken waarop ze betrekking hebben te verzorgen. Maar het moet gezegd worden dat er in een vrij groot aantal van de gevallen sprake van recreatief kijken: geen inleiding, geen begeleiding, aan het begin van de les de televisie aan - een zieke leraar? goed excuus! -, na een half uur de televisie weer uit of aansluitend
een volgend programma bekeken. Dit is jammer voor alle betrokkenen denk ik.
| |
Wat was en is er nog meer?
In het boekje Informatiegebruik door lezers wordt in het eerste hoofdstuk een overzicht gegeven van wat er de laatste jaren op de televisie aan over literatuur informerende uitzendingen geproduceerd is. Het aanbod viel tegen, de waardering voor dergelijke uitzending haalt het bovendien niet bij die voor uiterst interessante letterspelletjes, quizjes, sportgebeurtenissen, soapafleveringen of popmuziek in beeld zoals bekend. Geen vraag en dus geen waardering. Jammer genoeg wordt in het hoofdstuk geen melding gemaakt van de frequent en jaar na jaar geproduceerde literatuurprogramma's van de educatieve omroepen. Maar hoe dan ook, je kunt als leraar natuurlijk best gebruik maken van de opnames van incidentele uitzendingen waarin literatuur of auteurs aan de bak komen. De video stand by tijdens de verschillende al of niet culturele praatprogramma's
| |
| |
kan op den duur een aanzienlijke verzameling vraaggesprekken opleveren. Wie de moeite neemt om ook buitenlandse zenders te volgen, vergroot zijn verzameling in een rap tempo. De kant en klare documentaires kun je in de gidsen van te voren zien aankomen en ook de verfilmingen van literaire werken kunnen worden geprogrammeerd op de videorecorder. U begrijpt het, er zou door onze publieke omroepen veel meer gedaan kunnen worden aan cultuur in het algemeen en aan literatuur in het bijzonder. Maar het is een illusie te denken dat dat op korte termijn zal gaan gebeuren. Merkwaardigerwijs heeft men wel interesse voor het uitvoerig verslaan van de uitreiking van prestigieuze literaire prijzen. Maar daar zitten we eigenlijk niet op te wachten. Het leven is tenslotte niet altijd een wedstrijd.
Buiten het omroepcircuit is er nog een aantal instellingen die videobanden over boeken en schrijvers produceren. De stichting Schrijver School Samenleving en het Letterkundig Museum profileren zich de laatste tijd op dit terrein op een manier die doet denken aan wat de NOT voorheen al aan programma's verzorgde. Een aantal uitgeverijen waagt zich ook wel eens op het gebied van de commerciële in de boekenwinkel of op bestelling verkrijgbare video's. Kortom: er is sprake van een gevarieerd maar voor particuliere leraren lastig toegankelijk arsenaal aan televisie- of videoprogramma's.
| |
Beginvraag
Hoe kunnen omroepen inspelen op de bij docenten en leerlingen aanwezige behoefte aan informatie over boeken? Om te beginnen moeten we vaststellen dat de vraag te algemeen is. De verlangens van de docenten en de leerlingen lopen te zeer uiteen om maar een begin te kunnen maken met het tegemoetkomen aan het verlangen. De
enorme hoeveelheid boeken en schrijvers maakt het onmogelijk om een keuze te maken, die anders is dan wat inmiddels al gerealiseerd is: de absolute top van de lijst van veelgelezen boeken en populaire auteurs.
Wellicht moet de vraag anders, of liever: een andere vraag geformuleerd worden. Hoe kan de leraar met gebruikmaking van beschikbare materialen een naar eigen behoefte samengesteld informatiepakket over een door hem gewenst boek of gewenste schrijver vervaardigen om aan zijn leerlingen voor te leggen? Daarvoor is een goed overzicht van bestaande materialen nodig. Daar ligt een schone taak voor de bibliotheken. Er is veel, maar het moet toegankelijk gemaakt worden. Documentaires, interviews, speelfilms, radioprogramma's en teksten, internetsites: dat is het materiaal waarmee we aan de slag moeten. De aardigste werkwijze is dan bovendien om de leerlingen zelf bij het verzamelen en ordenen van de informatie in te schakelen. De verzamelingen die zo ontstaan kunnen herhaaldelijk gebruikt en aangevuld, gecorrigeerd of verbeterd worden. Bij de huidige gebruikersvriendelijke technische hulpmiddelen is het zelfs denkbaar dat de docent, eventueel samen met zijn leerlingen, eigen opnamen maakt en in het project verwerkt. Het is zelfs niet ondenkbaar dat die activiteiten uiteindelijk een internetsite opleveren of een eigengemaakte dvd met het programma waarop je zat te wachten. Te optimistisch? Teveel gevraagd van docenten en leerlingen? Zoek maar eens op het internet en je zult zien dat er heel wat op dit gebied gerealiseerd is.
En de omroepen? Wat mogen we van hen verwachten? Je zou wensen dat ze hun verantwoordelijkheid nemen om de continuïteit en de ontwikkeling van een Nederlandse cultuur binnen het overweldigende Europese en wereldwijde aanbod te handhaven. Dat ze meer aandacht besteden aan inhoudelijk interessante en zinvolle programma's over boeken en schrijvers. Dat ze meer programma's gaan maken over literatuur en de culturele en maatschappelijke achtergronden daarvan. Tegelijk moeten we ons blijven realiseren dat literatuuronderwijs een kwestie is van veel en intensief lezen, je eigen voorkeuren volgen en er met elkaar over praten. En van dat laatste dan weer niet te veel.
Karel Maartense is oud-leraar Nederlands. Hij was werkzaam in het voortgezet onderwijs en later op een PABO. Daarna was hij vijftien jaar lang projectmanager bij Teleac/NOT, belast met de programmering en realisering van programma's over literatuur en jeugdliteratuur. Hij is ook recensent en redacteur van het tijdschrift Leesgoed.
| |
Gebruikte en aanbevolen literatuur
Suzanne Kelderman en Susanne Janssen, Informatiegebruik door lezers. Delft: Eburon, Stichting Lezen reeks 4, 2002. |
|
|