Weinig lezen
De veelgehoorde generaliserende opmerking ‘leerlingen in het beroepsonderwijs willen niet lezen’, is onjuist gebleken. Wel is het zo dat leerlingen in het vmbo gemiddeld weinig lezen. Ook bij deze onderzochte groep was dat het geval. Onderzoek van Lilian van der Bolt heeft uitgewezen dat frequente lezers vaker emoties ervaren tijdens het lezen en bovendien zijn hun emotionele ervaringen genuanceerder en afwisselender dan bij minder frequente lezers. Bij het analyseren van reacties op vragen en stellingen die in dit verkennend onderzoek gebruikt zijn, bleek dat grote groepen leerlingen telkens weer kozen voor een antwoord als ‘gemiddeld’ of ‘ik weet het niet’. Dat kan dus heel goed verband houden met hun geringe leeservaring.
Veel leerlingen waren niet gewend om zichzelf er bewust van te maken wat hun mening over en gevoelens bij een tekst waren. Dat is wel een vereiste als emotiesocialisatie van jonge mensen serieus genomen wordt. Eén van de stappen in het proces van de emotiesocialisatie is dat een persoon in staat moet zijn om te begrijpen dat het eigen emotioneel expressief gedrag effecten kan hebben op de gevoelens van anderen. Voor alle leerlingen, en dus ook voor vmbo-leerlingen, is het uiterst zinvol om rekening te leren houden met de gevoelens van anderen. Inlevingsvermogen en de betrokkenheid bij verhalen bewerkstelligen een beter begrip voor de gevoelens en emoties van anderen en dat heeft weer effect op ervaringen die mensen naar aanleiding van gebeurtenissen in de werkelijkheid beleven.
Gemiddeld lezen de jongens in het vmbo het minst. Dat is dus slecht voor hun emotiesocialisatie. Lilian van der Bolt heeft bovendien geconstateerd dat meisjes vaker dan jongens geneigd zijn een tekst te gebruiken ter reparatie van de stemming en ter herstel van de affectieve balans. Ook voor hun persoonlijke welbevinden is het dus jammer dat met name jongens zo weinig lezen.
Tijdens de eerste interviews bleek al snel dat het voor veertienjarigen in het beroepsonderwijs lastig is om spontaan een antwoord te geven op de vraag: ‘Wat voor een gevoel kreeg je tijdens het lezen?’ Dat wilde niet zeggen dat ze niet emotioneel betrokken waren bij een fragment, want als bijvoorbeeld gevraagd werd of ze iets dergelijks zelf wel eens hadden meegemaakt of wat hun mening was over het gedrag van een verhaalpersonage, dan kwamen al snel typeringen als: ‘Ik zou vreselijk kwaad zijn.’ of: ‘Ik zou me heel verdrietig voelen.’ Leerlingen konden zich werkelijk verplaatsen in de personages en zich verbeeldden hoe zij zich in bepaalde situaties zouden gedragen.
De leerlingen uit de onderzoeksgroep scoorden laag bij het invullen van de lijsten over leesbeleving zoals die door Saskia Tellegen en Jolanda Frankhuisen als meetinstrumenten zijn opgenomen in Waarom is lezen plezierig?
Een tekst als ‘De biefstuk van het zoete water’ leverde veel reacties op, die stuk voor stuk getuigden van grote emotionele betrokkenheid. Bij zo'n respons valt nauwelijks voor te stellen dat de meeste leerlingen bij de enquête naar leesbeleving uitkwamen op de constatering dat ze zich bijna nooit emotioneel betrokken voelden bij verhalen en toch hadden ze dat wel zo ingevuld. In het verhaal mishandelt de vader zijn zoon Johan door hem vaak geheel onverwacht een harde tik te geven. Een directe referentiële verwijzing zal hopelijk voor de leerlingen niet aan de orde zijn geweest, maar een vergelijking met de verhouding tot de eigen vader werd wel gemaakt. Vlaamse leerlingen hadden een ander referentiekader ten opzichte van de verhouding tussen ouders en hun kinderen dan de Nederlandse leerlingen. Dat referentiekader speelde ook mee bij de beoordeling van Een soort zusje. Meer dan de helft van de leerlingen uit het verkennend onderzoek vond het verhaal realistisch en er was grote kritiek, zowel op Eric, vanwege zijn onvriendelijke rol ten opzichte van zijn moeder, als op de moeder, omdat zij racistisch gereageerd zou hebben. Ook hier was er weer een duidelijk verschil tussen de Vlaamse en Nederlandse leerlingen. De laatsten zouden woedend zijn op hun moeder, terwijl dat voor de eersten zeker niet gold. De geïnterviewde leerlingen van de Rooi Pannen vonden het gedrag van de moeder zo absurd, dat ze het verhaal afkeurden: ‘Op die manier kan iemand gewoon niet reageren, dat is niet volgens de realiteit.’ Het paste niet binnen de normen en waarden die voor hen vertrouwd zijn.
Het meest emotioneel betrokken waren de meisjes bij Little Emma. Zij waren ontroerd door de tekst en vonden Emma heel sympathiek. Tijdens de interviews op de Rooi Pannen verwezen meisjes naar de vele televisieprogramma's waarin geadopteerde mensen hun biologische ouders zochten. Meisjes gaven aan dat ze konden meevoelen met Emma. De meeste jon-