| |
| |
| |
‘Move your ass into your vocation’
Het werk van Rascha Peper in klas en leeskring
In mei verscheen van de hand van Rascha Peper de omvangrijke roman Wie scheep gaat. Reden genoeg voor een overzichtsartikel van haar werk, dat lezers aanspreekt van heel uiteenlopende leeftijden en achtergrond.
Joop Dirksen
De Nederlandse literatuur kent een weldadige verscheidenheid in kleuren, geuren en smaken. Hollandse binnenkamertjes, met een realisme dat naar bloemkool ruikt, literaire reconstructies van het eigen leven, filosofische exercities in verhaalvorm, exploraties van de kelders van de menselijke geest: allemaal terug te vinden in de literaire oogst van één kalenderjaar. Sommige auteurs schrijven hun hele leven lang hetzelfde boek, in dezelfde stijl (Jan Wolkers), andere ondergaan een complete metamorfose (Leon de Winter), weer andere beoefenen dan weer eens het ene, dan weer het andere genre, hebben allerlei registers tot hun beschikking (Harry Mulisch, onze nationale Homerus).
In het werk van Rascha Peper is enerzijds sprake van een grote afwisseling van onderwerpkeuze en stijl, anderzijds is vrijwel elk verhaal en elke roman duidelijk in een herkenbare toonsoort gecomponeerd, zonder overigens ooit eentonig te worden.
Rascha Peper, pseudoniem van Jenny Strijland, geboren in 1949, begon een studie Nederlands in Amsterdam op het moment dat daar de democratisering toesloeg: in plaats van Leopold en Gerhardt kwamen Marx en Lenin op het collegerooster. De vervreemding die dat teweeg heeft gebracht, is in haar werk duidelijk aan te wijzen. Peper werkte als lerares Nederlands - ook daarvan zijn sporen in haar verhalen en in haar nieuwe roman Wie scheep gaat terug te vinden. Ze schreef eerst de roman Oesters die echter pas werd uitgegeven na haar debuut, de verhalenbundel De waterdame. Ze brak door met de roman Rico's vleugels, die werd genomineerd voor de AKO Literatuurprijs. Daarna verschenen nog Russisch blauw, de verhalenbundel Oefeningen in manhaftigheid, de roman Een Spaans hondje, de novelle Dooi en dan nu de omvangrijke roman Wie scheep gaat.
Opmerkelijk is Pepers start: Oesters is een duidelijk autobiografische roman die de situatie beschrijft waarin de jonge Olga terechtkomt - pril studente Nederlands in Amsterdam - als ze verliefd wordt op een veel oudere man, de kunsthandelaar Frank. De reactie van de buitenwereld is voorspelbaar: wat moet je met iemand die nog ouder is dan je vader? Het wordt pas echt problematisch voor haar als ze ook verliefd wordt op een leeftijdgenoot, en dus moet kiezen. Peper lijkt na dit boek geschrokken van haar eigen openhartigheid: hooguit in een aantal van haar verhalen komt er nog materiaal rechtstreeks uit haar eigen leven; in de rest van haar werk bouwt ze een veilige afstand in: mannelijke hoofdpersonen en beginsituaties die ver van haarzelf afstaan. Desalniettemin tekent ze ook als ze over heel uiteenlopende verzonnen figuren schrijft natuurlijk een haarscherp zelfportret door de keuze van die figuren, en door de reacties op de gebeurtenissen waarmee zij hen confronteert.
| |
Passie
Pepers hoofdpersoon is iemand die, als hij al op gebaande paden verkeert, daarvan gaat afwijken; iemand die niet zakelijk is, geconfronteerd wordt met een passie, een gedrevenheid die onalledaags is en stappen verlangt die leiden tot breuken met de omgeving. Het leven lijkt pas waardevol als juist de gebruikelijke waarden worden losgelaten: alles in dienst van de passie.
Tegenover de gepassioneerde staat in haar werk steeds een nuchtere, zakelijke figuur die duidelijk de sympathie van de schrijfster niet heeft.
Dat begint in Rico's vleugels. Cecile Rochèl, geboren Rondee, heeft een passie, een gedrevenheid die tot de mooiste schelpencollectie ter wereld heeft geleid. Haar man Eduard lijkt die passie te delen, maar in hem broeit zijn pedofiele geaardheid: hij heeft al eerder in zijn leven letterlijk alles willen opgeven voor de liefde van een jongen die hij als diplomaat in Tunis ontmoet had. Die onbeheersbare drang naar de liefde van een jongen voelt hij weer bij zich opkomen als hij bij zijn nieuwe woning aan de rand van de Nederlandse
| |
| |
duinen de vijftienjarige Rico ontmoet. Dan beseft hij dat de schelpenverzameling slechts een sublimatie is van zijn werkelijke passie. Tegenover deze twee gepassioneerden staat museumdirecteur Ernst Bol, die juist alles doet om de passie op afstand te houden: hij benadert Cecile en Ernst en hun schelpen zo nuchter mogelijk, is alleen geïnteresseerd voorzover de collectie een aanvulling is voor zijn museum. Hij constateert dat Cecile er alleen maar op uit is om te pronken met haar verzameling - als een compensatie voor haar eigen lelijkheid, verzamelt ze mooie schelpen, stelt hij ietwat vals -, en dat Eduard écht van de schelpen lijkt te houden, terwijl Bol er ‘uit een halfbewuste angst om een grens te overschrijden’ nooit aan begonnen is om privé iets te verzamelen, uit angst voor een passie die goed wetenschappelijk werk onmogelijk maakt.
In Russisch blauw staat tegenover Lex, de mislukte leraar die gefascineerd is door de Romanovs, de Russische keizerlijke familie - zeker als hij gaat vermoeden dat er een familierelatie is tussen hem en hen -, de nuchtere Sweder, die stelt dat een passie prima is, als je haar tenminste te gelde kunt maken.
In Een Spaans hondje maken we kennis met drie broers: de grillige Felix, wiskundige, lijdend aan Gilles de la Tourette; Victor, mislukt architect, die zijn passie volgt, zonder enig bericht achter te laten voor zijn familie ervandoor gaat, mee gaat bouwen aan een bizarre kathedraal in de uitlopers van de Sierra Nevada; en als derde broer de nuchtere tegenhanger Jasper, de zakelijke, keurige, sociaal aangepaste zakenman, die overigens wel voortdurend vreemd gaat.
In Dooi maken we kennis met Ruben, een man die emoties op afstand houdt, de nuchterheid zelve is, en vol onbegrip terugdenkt aan zijn overleden vader die zijn gezin in de steek liet om een passie te volgen, namelijk het vinden van de coelacanth, een schijnbaar uitgestorven merkwaardig soort vis. Pas als Ruben in de afzondering waarin hij noodgedwongen is komen te verkeren, door de bliksem van een plotselinge verliefdheid getroffen wordt, begint hij begrip te krijgen voor de keuze van zijn vader.
Wat duidelijk uit deze verhalen naar voren komt, is: wil je vrede vinden in dit leven, geluk, dan moet je je bestemming, je ‘roeping’ volgen, ongeacht wat dat voor effecten heeft op je omgeving. Felix uit Een Spaans hondje treft op de vloer van die merkwaardige kathedraal het zinnetje ‘Move your ass into your vocation’ aan, en alhoewel hij niet in God gelooft, net zo min als zijn ‘schepper’, de auteur, beschouwt hij die zin als ‘een vingerwijzing van God zelf’.
| |
Tegen de stroom in
Rico's vleugels, het boek waarmee Rascha Peper doorbrak, is alleen al opmerkelijk doordat het een pedofiele relatie zó beschrijft dat zelfs de meest starre vooringenomenheid tegenover pedofilie aan het wankelen gebracht wordt. Het is een prestatie van formaat als je een relatietype dat zeker in het huidige tijdsgewricht vrijwel alom alleen maar weerzin oproept zo kunt verwerken in een roman dat er bij vrijwel elke lezer nuancering in zijn houding tegenover, ja zelfs begrip voor een pedofiel ontstaat. Heel wat van mijn leerlingen beschrijven verwonderd dat ze inderdaad begrip hebben gekregen voor iets wat ze tevoren volstrekt onbegrijpelijk vonden. Dat mag een van de sterke kanten van literatuur genoemd worden: voor de lezer die zich al lezend inleeft in een mens ‘met een afwijking’ ontstaat een heel andere kijk op die mens. Ieders gedrag is, vanuit de persoon zelf, volstrekt verklaarbaar: alles weten is alles begrijpen - wat natuurlijk iets anders is dan goedkeuren!
Voor een gepassioneerde liefde zet je alles op het spel. Bij Romeo en Julia en alle (moderne) variaties op dat thema jongen/meisje/liefde vinden we dat prachtig, een boek als Kartonnen dozen van Tom Lanoye laat lezers ervaren dat ook een homofiele passie meeslepend is, en daar kijken velen, ook moderne, ‘alles-moet-kunnen-leerlingen’ vanuit hun vooroordelen aanvankelijk vreemd tegenaan; Rico's vleugels toont de passie van een pedofiel van binnenuit en tart daarmee het zwart-witdenken ten aanzien van pedofilie.
| |
Stijl
Dat Peper kan schrijven, laat ze (ook) zien in de verhalenbundel Oefeningen in manhaftigheid, die ook te lezen is als een serie stijloefeningen. ‘Notities van een pornograaf’, over een crimineel, is geschreven in een rauwe, harde stijl; daartegenover staat het ‘zachtaardige’ ‘Opus Benottii’, over een jonge tekenaar die de frustraties over de mislukte relatie met zijn vriend, verwerkt in een bezoek aan Florence, waar hij innerlijke rust hervindt; opvallend zijn ook ‘Een Siciliaanse lekkernij’, een middeleeuws verhaal in de stijl van Nolthenius, over een jonge monnik die meegesleept wordt in een niet alledaagse zoektocht, en vooral ‘Het slapeloze uur van de nacht’, in mijn ogen het opmer- | |
| |
kelijkste verhaal dat Peper ooit geschreven heeft.
Zoals al gezegd, leer je een auteur uit zijn oeuvre redelijk concreet kennen. In ‘Het slapeloze uur van de nacht’ leeft Peper bijna met wellust haar allerdonkerste kanten uit: het is een verhaal over verkrachting, moord, incest en afpersing: de hoofdpersoon Geerten Matthijs Bertholet Bokslag, kortweg Bokslag, is een lelijke arts, zo op het oog in alles volstrekt de tegenhanger van de schrijfster. Hij haalt op een kalme, evenwichtige wijze allerlei rottigheid uit, verdooft zijn vrouwelijke patiënten en verkracht hen vervolgens, en wie hem dat genoegen onmogelijk dreigt te maken, schuift hij doortastend aan de kant. De passie speelt ook hier een grote rol: ‘Wat is het dat de meesterdief drijft? Of de bergbeklimmer, de diepzeeduiker? Het behalen van buit, het bedwingen van de top, het vinden van het wrak? Of het kijken in de lege ogen van het noodlot?’
Dat kijken in de lege ogen van het noodlot heeft Bokslag voor het eerst gedaan toen hij tijdens zijn opleiding, in de snijzaal aangewezen werd om het lijk van een knap jong meisje open te snijden. Op het moment dat hij ‘in twee volmaakt symmetrische, dunne lapjes de meisjesbuik voor zijn medestudenten had opengeslagen’, besefte hij dat ‘er door het correct en onaangedaan uitvoeren van dit werk diep in hem iets verloren ging, iets waarvan hij nauwelijks besefte dat hij het had, maar dat hem nu voor altijd ontglipte, ongekend en ongeboren.’ (Alle verhalen, p. 350)
| |
Motieven
In het werk van Peper duiken enkele motieven regelmatig op. ‘Water’ speelt een belangrijke rol: water als manier om een einde aan je leven te maken. Al in het titelverhaal van haar eerste verhalenbundel
De waterdame komt het voor, maar ook in het verhaal ‘De opdracht’. In Een Spaans hondje droomt Felix dat zijn verdwenen broer Victor op de bodem van de rivier drijft; Ruben, in Dooi, droomt over het lijk van zijn vader dat hij uit het water haalt in een groot visnet.
Jeroen Brouwers laat in De laatste deur zien dat iedere auteur die over zelfmoord schrijft, dat steeds op dezelfde wijze laat gebeuren. Hij vertelt er ook bij dat áls zo'n auteur inderdaad ook zelf suïcidaal wordt, de zelfmoord op de steeds beschreven wijze wordt uitgevoerd.
Water is van de andere kant ook levenbrengend. Het bevroren water in Dooi brengt uiteindelijk warmte in het leven van de hoofdpersoon. Voor Lex, de hoofdpersoon in Russisch blauw, heeft water iets erotisch: ‘het drijven in dit oude zwembad in deze stille tuin raakte de kern van alle dingen. Als hij ooit het gevoel had een bestemming te hebben, dan was hij die op dit moment dicht genaderd, in dit verweerde bassin dat buiten het leven leek te liggen.’ (Russisch blauw, p. 7)
In een van zijn seksuele fantasieën ‘werden zij via duizelingwekkende draaikolken naar grote diepten gevoerd waar hij met haar en met het water vervloeide en tot essentie werd teruggebracht. Nadat ze elkaar losgelaten hadden, zweefde hij willoos door een blauwe oceaan, als een bewusteloze zwemmer overgeleverd aan stroming en tij.’ (Russisch blauw, p. 222)
In de slotscène voelt hij zich voor de keuze: ‘verzinken in het water, alles opgeven en loslaten, lichaam en geest prijsgeven... of naar haar toe zwemmen, haar glimlach tegemoet. De verleiding trok aan twee kanten: de stilte, de waarheid en de eenzaamheid, de dood en de eeuwigheid. Of de belofte, de hemel en het vuur, de liefde en de leugen, het leven en het bloed. (...) Dit is me gebleven, dacht hij pathetisch - omdat hij nu eenmaal pathetisch was - en hij strekte zijn armen uit, liet zich langzaam voorover vallen als een kind voor het eerst in het diepe en zwom in keurige schoolslag naar haar toe.’ (Russisch blauw, p. 260)
Erotiek speelt in al Pepers werk ook een belangrijke rol. Soms in een treurigstemmende vorm: Lex in Russisch blauw schrikt aanvankelijk erg terug voor contacten met het andere geslacht, lelijk als hij zichzelf vindt, en ook nog gehandicapt door zijn hemofilie. Na soloseks denkt hij: ‘Het was niet zomaar een droom die vervloog, het was de dood die zijn rechten hernam; het was de tijd zelf, die [...] meedogenloos liet voelen dat echte versmelting onmogelijk was. Hij wilde, al was het dan maar in zijn verbeelding, de volheid, de voleinding van zijn liefde, maar zijn brein, door ervaring wijs geworden, schrok terug van de eenzaamheid die daar onvermijdelijk op volgde.’ (Russisch blauw, p. 80)
Maar aan het einde van het verhaal beseft Lex dat erotiek hét middel is tegen eenzaamheid, tegen doodsangst, en zoekt hij voor het eerst heel bewust het contact met een vrouw.
In het verhaal ‘Ridders’, uit De waterdame,
| |
| |
is ook sprake van een treurig soort erotiek, maar in het overige werk van Peper biedt de erotiek openingen naar geluk, naar echt contact. De onberekenbare Felix uit Een Spaans hondje wordt op een verrukkelijke wijze seksueel gemanipuleerd door zijn merkwaardig ogende, maar o zo liefhebbende vriendin Pleuntje - ‘een postmoderne vogelverschrikker’, volgens nuchtere Jasper-: ze weet zijn verdriet te verdrijven met seks: ‘instinctief greep ze naar het enige en eeuwige middel om hem te troosten. Ze ging op haar tenen staan, kantelde haar bekken naar hem toe en duwde haar venusheuvel zachtjes tegen zijn gulp. Zijn greep verstevigde zich. Er was niet zo heel veel voor nodig om Felix te reanimeren.’ (Een Spaans hondje, p. 66)
Ze weet hem te kalmeren als hij kwaad is, ze haalt hem uit sombere buien: ‘“Ik haat wiskunde”, zei hij, “ik wil niets meer met wiskunde te maken hebben.”
“Wat wil je dan”, vroeg ze.
“Ik wil milennium-updater worden. Computersystemen op het jaar 2000 aanpassen.”
“Dat lijkt me saai,” zei ze.
“Mij ook. Daarom juist.”
“Je bent toch al saai genoeg tegenwoordig?!”
Hij wreef met zijn neus langs haar heupbeen.
“Zwobkje Zwetsloot zwalkt zonder zlipje door Zwartewater”, zei hij somber.
“En ik zwalk zonder zlipje door de zlaapkamer en jij hebt niks in de gaten”, zei ze.
Hij ging rechtop zitten.
“Are you sure you want to quit this program?” zei hij met z'n robotstemmertje.
“Yes. Do. Immediately.”
Pleuntje lachte en liep de kamer uit.’
(Een Spaans hondje, p. 191-192)
Erotiek is wat voor Ruben, uit Dooi, het leven ineens leefbaar maakt, wat hem inzicht geeft in de passie van zijn vader, wat de doodsangst die Ruben heeft overvallen, verdrijft:
‘“Ruben”, was het enige dat ze had hoeven zeggen, het meisje in de clownsbroek en het zwarte truitje.
“Ruben”, en daarmee was hij aan een ontreddering ten prooi gevallen, een dwaze, gelukzalige ontreddering, die hem gevoerd had naar een op de rand van een afgrond balancerende verrukking alsof hij voor enkele momenten in de gapende muil van de tijd zelf had kunnen kijken Nooit eerder had hij een vrouw zo begeerd, en nooit eerder had de vervulling van de begeerte hem zo uit het lood geslagen. Daarom had hij gedacht: nu moest ik maar een hartaanval krijgen; vanwege dat gevoel van geraakt te hebben aan het onbenoembare, aan datgene wat zich een leven lang verborgen houdt, zich hoogstens af en toe laat vermoeden, en waarvan hij de mogelijkheid dat het zich aan hem zou openbaren allang afgeschreven had.’ (Dooi, p. 112)
Voor Eduard uit Rico's vleugels is de erotiek het enige wat telt: ‘Zijn hele bestaan had alleen maar geleid tot dit moment, deze woensdagmiddag aan de Noordzee met deze jongen. Een moment van opheffing en vervulling tegelijk.’ (Rico's vleugels, p. 193)
Vaak spelen dromen een belangrijke rol in het werk van Peper: psychoanalytisch te duiden dromen, waarin de hoofdpersoon even doorziet wat het dagelijks leven voor hem verborgen houdt; angstdromen, waarin verdrongen beelden of fantasieën vaak verwrongen naar boven komen. Tegenover de wensdromen die veel hoofdpersonen wakend ervaren, op, en soms ook over de grens van de hallucinatie, staan de echte dromen die vrijwel steeds donker en dreigend zijn. Een laatste motief dat ik hier wil noemen, is de poëzie: het is duidelijk dat de liefde voor ‘klassieke’ dichters die de jonge Jenny naar de studie Nederlands dreef, nooit is verdwenen. Ze gebruikt zinnen van Ida Gerhardt als motto, laat Vincent voor zijn vlucht naar Spanje uit een eerbetoon aan zijn moeder die hem ‘redde’ uit de wereld van de waan, naar Bommel gaan om de brug te bekijken, en gaat zelf, in het verhaal ‘Forstoarn’ op bedevaart naar het dorpje Beetsterzwaag waar J.J. Slauerhoff leefde. En een van de weinige verhalen die terugwijst op haar korte carrière als lerares Nederlands gaat over het opmerkelijke effect dat het gedicht ‘Spijt’, van Willem Elsschot, heeft op een ongenaakbare ‘etter’ van een leerling.
| |
Wie scheep gaat
In haar nieuwe roman Wie scheep gaat, met bijna vijfhonderd pagina's met voorsprong haar meest omvangrijke werk, komen al deze motieven weer terug. In dit boek is de persoon om wie alles draait de jonge vrouw Hanna, twee jaar geleden verdronken toen het scheepje waarop ze voer voor de kust van Marokko plots zonk. Haar lijk heeft men nooit kunnen bergen. Twee mannen die van haar hielden, Robin en Gerard, haar vader en haar jonge nichtje Emma komen uitvoerig in
| |
| |
beeld: hun manier om om te gaan met dit onafgemaakt deel van hun leven leidt tot nieuwe ontmoetingen, conflicten, en ingrijpende besluiten die hun leven veranderen.
‘Wie scheep gaat, moet varen,’ zegt de oude vader: je moet de consequenties dragen van de stappen die je zet. Daar heeft de een duidelijk meer moeite mee dan de ander. Water speelt een hoofdrol: de verdronken Hanna die rust in het water van de oceaan, Gerard die als oceanoloog de stromingen van wereldzeeën bestudeert en in dat kader een experiment heeft opgezet waarbij 10.000 badeendjes uitgezet zijn op volle zee, Robin die amateurduiker is, en het plan heeft opgevat om het lijk van Hanna te gaan opduiken. De erotiek zindert: het seksueel ontwaken van Emma, de gecompliceerde relatie van Hanna met Gerard én Robin, en, weer tegendraads, de merkwaardige ‘erotiektic’ van een hoge ambtenaar die de slaapkamer van vrouwen die hem in zijn omgeving opvallen in hun afwezigheid binnendringt, en daar masturbeert in een van hun slipjes.
De poëzie is fraai aanwezig in de beschrijving van de schoolactiviteiten van Emma: bepaald niet een gemotiveerde leerling, maar de oude neerlandicus van wie ze les krijgt, laat zijn leerlingen gedichten declameren en tot Emma's grote verbazing leidt dat tot een fascinerende kennismaking met een gedicht van Gerrit Achterberg. De docent, in de ogen van zijn leerlingen een fossiel, wordt overigens met warmte getekend.
Ook in dit boek weer een aantal onheilszwangere dromen, dagdromen, hallucinaties, maar vooral een aantal akelige confrontaties met niet definitief te verdringen beelden. Voor een mooie omlijsting van de verhaalgebeurtenissen zorgen de ervaringen van een van de 10.000 badeendjes, die door zijn plastic ogen een tot nadenken stemmende kijk op de werkelijkheid, op de zin van het bestaan geeft. Wie scheep gaat is een echt ‘Peper-boek’: vlot verteld, in wisselende stijlen, passend bij de verschillende milieus die het in beeld brengt, met mensen van vlees en bloed en een thematiek die aanspreekt: liefde, passie, de zoektocht naar innerlijke rust. Dat de geplande doelen in dit verhaal door de verhaalfiguren niet (allemaal) bereikt worden, doet daar niets aan af.
| |
Massage
Peper slaagt erin, over wezenlijke zaken te schrijven zonder de lezer met een existentiële kater achter te laten: wie zijn bestemming zoekt, het gebaande pad durft te verlaten, zich overgeeft aan zijn passie, vindt - minstens kortstondig - een gevoel van vervulling, van geluk.
Pepers boeken raken je, als een stevige massage, soms op de grens tussen pijn en fijn, maar waar je uiteindelijk opgefrist weer van opstaat.
Joop Dirksen, redacteur van Tsjip/Letteren, is leraar Nederlands en CKV-1 aan het Pleincollege Eckart in Eindhoven. Hij is auteur van de Handleiding Leesdossier en van Dossier lezen, een literatuuronderwijsmethode.
| |
Gebruikte literatuur
Rascha Peper. De waterdame. Amsterdam/Antwerpen: L.J. Veen, 1990. |
|
Rascha Peper, Oesters. Amsterdam: L.J. Veen, 1991. |
|
Rascha Peper, Oefeningen in manhaftigheid. Amsterdam/Antwerpen: L.J. Veen, 1992. |
|
Rascha Peper, Rico's vleugels. Amsterdam/Antwerpen: L.J. Veen, 1993. |
|
Rascha Peper, Russisch blauw. Amsterdam/Antwerpen: L.J. Veen, 1995. |
|
Rascha Peper, Alle verhalen. Amsterdam/Antwerpen: L.J. Veen, 1997. |
|
Rascha Peper, Een Spaans hondje. Amsterdam/Antwerpen: L.J. Veen, 1998. |
|
Rascha Peper, Dooi. Amsterdam/Antwerpen: L.J. Veen, 1999. |
|
Rascha Peper, Wie scheep gaat. Amsterdam/Antwerpen: L.J. Veen, 2003. |
|
|