Amstelveen: op eigen kracht
De voornaamste aanleiding voor het Keizer Karel College (KKC) in Amstelveen om iets te doen aan integratie was de dreigende reductie van het literatuuronderwijs, met name bij de vreemde talen. Sectiehoofd Martijn Koek: ‘We dachten toen: misschien moeten we de krachten bundelen. Er is heel veel vergaderd en we moesten vooral veel scepsis overwinnen. Het eerste resultaat was een compromis, waarbij we allemaal nog wel binnen de eigen taal literatuur gaven, maar toch probeerden intensief samen te werken. Dat hebben we een jaar geprobeerd, maar het verliep niet naar tevredenheid. En juist omdat het niet goed liep, ging een aantal kritische collega's opeens overstag en vond dat we dan maar helemaal moesten integreren. De sectie Duits was de enige die nog tegenwerking bood, maar toen heeft de schoolleiding de knoop doorgehakt. Dat is nu drie jaar geleden.’
Zonder de steun van buiten ontwikkelde het KKC een eigen leerplan. Literatuur werd een apart vak, ook in het rooster en op het rapport. De sectie literatuur bestaat uit elf mensen, zes neerlandici en vijf docenten moderne vreemde talen. In de lessen staat het leesdossier centraal en een groot deel van de lessen is daarmee gevuld. Er wordt vooral thematisch gewerkt. In het dossier moeten alle talen die de leerlingen volgen vertegenwoordigd zijn. Per jaar lezen ze voor Nederlands vier boeken en voor de ‘heelvakken’ een boek per taal; dat is dus maximaal zeven. Vier daarvan komen in het dossier. Boeken uit een ander taalgebied mogen in vertaling gelezen worden, wat overigens in het begin een belangrijk strijdpunt was.
Ieder jaar wordt afgesloten met een groepsgesprek tussen vier leerlingen en twee docenten over de vier dossiers die daar liggen. Alles is erop gericht om de leerlingen te laten praten over literatuur en daarom werken ze veel in groepjes. Daarnaast krijgen alle leerlingen de West-Europese literatuurgeschiedenis in de breedte, dus niet alleen van de talen die ze gekozen hebben. De methode Literatuur zonder grenzen voldoet daarvoor redelijk. Het eindcijfer wordt bepaald door een schriftelijke toets over de literatuurgeschiedenis (25%) en het groepsgesprek over het leesdossier (75%).
Als grootste winst van GLO noemt Martijn Koek ‘de literaire ontwikkeling als een ondeelbaar proces’. Daarnaast is de samenwerking tussen de secties een belangrijke verworvenheid. ‘Je leert van veel elkaar. In het begin waren we sterk gericht op de Nederlandse literatuur, maar in de loop van de tijd is de invloed van de andere talen groter geworden. Bovendien kun je als zelfstandig vak Literatuur ook makkelijker contact zoeken met culturele instellingen buiten de school, zoals met de bibliotheek in Amstelveen waar we leuke dingen mee doen. Die contacten zijn opeens veel duidelijker dan wanneer je versplinterd opereert.’
Volgens Koek is het enige waarop het nog op stuk kan lopen het gebrek aan tijd en de frustratie dat je eigenlijk meer zou willen doen. Vooral de mensen uit de vreemde-talenhoek hebben een leesachterstand en dan is er te weinig gelegenheid om die in te halen. Bij de neerlandici speelt dat iets minder, omdat het aantal boeken uit de andere talen aanzienlijk kleiner is. En omdat zo weinig scholen op deze manier werken, moet je heel veel materiaal zelf maken en dat vreet tijd. De school is nu uitgenodigd om te participeren in het landelijk overleg van GLO-scholen en daar verwachten ze veel van.
Martijn Koek: ‘Wij hebben het op het KKC tot nu toe helemaal zelf moeten doen, maar dat geeft ook wel het trotse gevoel van: het is ons vak dat we zelf gemaakt hebben!’