| |
| |
| |
‘Boeken zijn contact’
Een gesprek met schrijver Edward van de Vendel
‘Neem een boek van mij duidelijk zichtbaar mee, dan herken ik je wel,’ mailde Edward van de Vendel toen hij onze afspraak bevestigde. De schrijver, die zijn boeken eerst met pen en papier schrijft om ze daarna pas in de computer in te voeren - ‘Vreselijk werk, helemaal niet leuk!’ -, vertelt onder meer over de manieren waarop hij met grenzen omgaat. Zo gaat hij letterlijk de grens over nu zijn werk vertaald wordt, maar Van de Vendel kent ook de grens tussen kinder- en jeugdboeken en volwassenenboeken, en hij schreef over onderwerpen die voor sommigen ook wel een grens overschrijden.
Mireille Oostindië
Van de Vendel doet heel veel: hij debuteerde in 1996 met een poëziebundel Betrap me, daarna volgden nog twee poëziebundels, het prentenboek Dom konijn met tekeningen van Gerda Dendooven, de kinderboeken Jaap deelt klappen uit en Wat ik vergat en een roman, De dagen van de bluegrassliefde, waarvoor hij een Gouden Zoen ontving. In 2002 kwam een non-fictiewerk uit over de basisschool, Slik gerust een krijtje in! Van de Vendel maakte ook een bewerking van Vondels Gijsbrecht van Aemstel, onder de titel Gijsbrecht, waarvoor hij eveneens een Gouden Zoen kreeg. Ten slotte houdt hij zich bezig met toneel, hoewel hij direct zegt: ‘Maar dat is niet het hoofdgebeuren. Dat doe ik nu een beetje.’
Er komen twee stukken: De dagen van de bluegrassliefde in Duitsland en een stuk in België. Dat laatste is voor Van de Vendel helemaal spannend, want daarvoor moet hij ook liedjes schrijven - eigenlijk zijn grote liefde - en die
Edward van de Vendel
worden weer gezongen door Willeke Alberti.
Maar: kun je dit als schrijver automatisch allemaal? Van de Vendel: ‘Als ik gedichten voor kinderen maak, dan sta ik - het is wat overdreven, maar goed - wel anders op. Dan ben ik steeds bezig met zinnetjes, met onderwerpen. Als ik verhalen ga doen, is het echt iets anders. Dan moet ik teruglezen wat ik de dag ervoor heb gemaakt, weer in de personen komen, en dan gewoon doorschrijven. Maar dat is een ander soort concentratie: ik probeer ook alles voor me te zien.’
Kortere verhalen voor bijvoorbeeld de prentenboeken zijn meer een kwestie van toeval: ‘Vorige week stond ik bij de bushalte en ik kreeg een idee. Ik moest daarna een uur met de trein en in dat uur heb ik razendsnel het verhaal afgemaakt.’
Aan langer proza moet Van de Vendel echt werken.
| |
Grensboeken
Op de site van Van de Vendel staat De dagen van de bluegrassliefde als roman vermeld, niet als jeugdroman. Dat heeft Van de Vendel expres gedaan, omdat uit de praktijk blijkt dat het boek veel door volwassenen gelezen wordt. Van de Vendel: ‘Niet dat ik pretendeer dat het voor volwassenen is!’ Zit er dan verschil tussen literatuur voor jongeren en voor volwassenen? Van de Vendel vindt dit een erg moeilijke vraag: ‘Ik weet het niet. Ik zal niet gauw een boek maken en zeggen dat het voor volwassenen is. De schrijvers die ik bewonder vind ik zo goed: daar
| |
| |
zie ik mezelf niet tussen staan. De boeken die ik interessant vind, zijn vaak veel complexer, veel meer met een totale visie op het leven, op de maatschappij of wat dan ook. Dat vergt misschien ook wel veel meer voorbereiding van de schrijver. Dat kan ik nu niet, of dat doe ik nu niet, of dat doe ik nog niet... dat weet ik niet precies.’ Dit wil niet zeggen dat Van de Vendel de boeken die hij schrijft niet voor volwassenen, of niet volwassen genoeg vindt. In een discussie tussen Van de Vendel en Ted van Lieshout merkte de laatste eens op: ‘Het is niet omdat je het niet kán, je maakt een keuze. Maar het is niet zo dat jeugdliteratuur minder waard is dan volwassenenliteratuur.’
Van de Vendel geeft in dat laatste Van Lieshout wel gelijk. Toch zijn er volwassenenboeken die best voor kinderen geschreven hadden kunnen zijn, omgekeerd gebeurt dat niet gauw. Van de Vendel: ‘Ik vind niet snel dat een jeugdboek mee kan doen voor de Libris Literatuurprijs. Maar tegelijkertijd vind ik het laatste boek van Oek de Jong, Hokwerda's kind, veel minder interessant dan Gebr. van Ted van Lieshout.’
Nog een ‘grensboek’ van Van Lieshout is Zeer kleine liefde, een bundel met gedichten over en brieven van en aan een ‘meneer’, met wie Van Lieshout in zijn jeugd een relatie had. Van de Vendel: ‘Dat is echt een uitzondering. Ik vind dat dat niet voor kinderen uitgegeven had kunnen en moeten worden. Er staat een aantal gedichten in dat niet voor kinderen is. Los daarvan zijn ze ook zo goed dat ze gewoon tussen andere poëzie terecht hadden moeten komen, dat ze vergeleken hadden moeten worden met bundels van andere dichters. Dat is nu niet gebeurd, omdat ze in de verkeerde boekenkast terecht gekomen zijn.’
Van de Vendel heeft daar zelf geen last
van gehad, maar meer omdat hij niet vindt dat zijn boeken daar horen. Zijn oeuvre bevat echter ook zo'n ‘uitzonderingsbundel’, Aanhalingstekens. Van de Vendel: ‘Dat is inderdaad weer een grensgeval. Laat ik het zo zeggen: ik kan me wel voorstellen dat ik ooit een bundel voor volwassenen schrijf. Maar dat komt ook, omdat ik nu al af en toe in opdracht iets voor volwassenen maak.’
Toch merkt hij verschil. Bij jeugd- en kinderpoëzie zit het 'm volgens hem in het algemeen in de verrassing of ontroering, dingen voor het eerst zien. Daar passen wel volwassen poëtische middelen bij, maar poëzie voor volwassenen kan op zoveel meer dingen stoelen.
In Aanhalingstekens staan ook gedichten die geënt zijn op wat Van de Vendel in zijn eigen leven meemaakte, die niets met kinderen te maken hebben. De bundel is dan ook bewust iets anders uitgeven dan de andere boeken. Het boek valt op door zijn volwassen vormgeving. Het heeft echter een harde kaft, iets wat je eigenlijk alleen bij kinder- en jeugdpoëzie tegenkomt. Deze vormgeving werkt ook door in de receptie: Van de Vendel heeft voornamelijk reacties van volwassenen gehad. Hij begrijpt het ook wel: ‘Deze bundel is echt gestoeld op twee gedachten. Niet dat het geen eenheid is, maar het bevat ook gedichten die wel speciaal voor kinderen geschreven zijn. Het is gewoon een uitvloeisel van mijn eigen schrijven: na Betrap me en Bijna alle sleutels werd het steeds volwassener, ook in de uitwerking. Niet alleen is het moeilijker om te lezen, maar ik denk dat het ook gelaagder is. En nu weet ik dat ik dit kan. Ik heb er nu voor gekozen om bezig te zijn met kinderpoëzie, makkelijkere dingen, maar ik weet ook dat ik ooit nog weer verder ga, dat er een bundel komt die moeilijker is dan Aanhalingstekens. En daarvan zou ik dan wel graag willen dat het voor volwassenen werd uitgegeven.’
| |
Connectie
Van de Vendel is momenteel zo druk met andere dingen dat de volwassenenbundel geen prioriteit heeft. Het maakt hem eigenlijk ook niet zo heel veel uit waar de boeken terechtkomen. Wat Van de Vendel erg fijn vindt, is dat er een soort connectie bestaat tussen de dingen die hij geschreven heeft, al is hij de enige die weet wat de link is. Zo is in zijn volgende boek - dat hij overigens nog aan de uitgever moet aanbieden - de hoofdrol weggelegd voor een jongetje uit een van de reportages uit Slik gerust een krijtje in! Van de Vendel: ‘Ook het boekje Jaap deelt klappen uit, dat eigenlijk gaat over de fascinatie die ik had voor het zielige aspect van iemand die agressief is, het snelle en het ruwe, bevat onderdelen die ik nog eens terug wil laten komen. Ik wil bijvoorbeeld nog heel graag een boek schrijven over iemand die op boksles gaat. Ik weet niet waarom, maar dat fascineert me.’
Hoe het boek dan verder ontstaat, is een kwestie van vorm, niet van het publiek dat Van de Vendel graag zou willen hebben: ‘Het klinkt misschien wat blasé, maar het maakt me niet zo veel uit. Ja, natuurlijk vind ik het leuk als er veel boeken verkocht worden, maar daar gaat het me niet om.’
| |
| |
Dat De dagen van de bluegrassliefde een tweede leven heeft gekregen toen het werd opgenomen in de Jonge Lijsters vindt Van de Vendel wel een ‘raar soort cadeau’: ‘Ik vind het ongelooflijk leuk dat ik vier jaar na het eerste verschijnen weer zoveel reacties krijg, het is heerlijk dat ik mailtjes krijg van meisjes van veertien die zeggen: “Dat is mijn lievelingsboek, ik heb het wel vijf keer gelezen!” Maar het gaat me echt om het maken, om het feit dat mensen in mijn buurt het mooi vinden en dat de uitgever het wil uitgeven.’
Het boek, over de liefdesrelatie tussen twee jongens, wordt nu overigens wel anders gelezen dan destijds. Van de Vendel is toen bij Paul de Leeuw op televisie geweest en hij kreeg reacties op zijn boek van jongens die zelf met het onderwerp bezig waren. Nu wordt de roman voornamelijk gelezen, omdat het beschikbaar is: leerlingen hebben de Lijsterserie aangeschaft.
| |
Waardering
Er zijn inmiddels vijf boeken van Van de Vendel door het buitenland aangekocht, maar ze zijn nog niet allemaal verschenen. De dagen van de bluegrassliefde is onder de titel Spring, wenn du dich traust al in Duitsland uitgebracht. Daarnaast komt ook Wat ik vergat in het Duits, en in het Italiaans. Een boek dat in Nederland nog moet uitkomen, is Rood rood roodkapje; dat boek komt in oktober uit en verschijnt tegelijkertijd in Frankrijk. Ook Dom konijn is aan Frankrijk verkocht. Op de ‘Salon du livre’ in Parijs, waar Van de Vendel als bezoeker was, maakte hij mee hoe een boek naar het buitenland kan vertrekken: ‘Er kwam een uitgever naar Gerda Dendooven, die de tekeningen in Dom konijn heeft gemaakt, toe en zei dat het zo'n mooi boek was. Ze zei meteen: “Nou, de schrijver staat hier!” Die meneer was zo enthousiast dat hij het boek een week later in Bologna, waar ik toevallig ook was, bij Querido heeft aangekocht. Ik zat er naast, dus ik heb het live zien aankopen!’
Met iedere vertaling gaat het weer anders. Met de Italiaanse vertaler heeft Van de Vendel geen contact, maar met de Duitse redactrice weer wel. Dat is dan een leuk persoonlijk contact, waardoor Van de Vendel zelf ook dingen kan aangeven. Zo heeft hij over De dagen van de bluegrassliefde wel opmerkingen gemaakt. Alleen over de titel had hij niets te zeggen. Van de Vendel: ‘Spring, wenn du dich traust, spring, als je durft. Ik vind dat het nergens op slaat in dit boek. De redactrice bedoelde iets poëtisch, de jongens moeten durven. Maar ach, dat geldt voor iedereen in dit leven, niet per se voor dit boek.’
De toneelbewerking die in Duitsland in voorbereiding is - Van de Vendel schrijft deze zelf -, krijgt weer de oorspronkelijke titel. Raar genoeg wel in het Engels, vertelt Van de Vendel met een grinnik: ‘The days of bluegrass love - ein Sommerspiel!’
Van de Vendel vindt het ook wel belangrijk dat hij goede kritieken krijgt: ‘Ja, ik wil wel gewoon goed zijn, zo is dat nou eenmaal. Als mijn boeken heel slecht beoordeeld zouden worden, denk ik niet dat ik zou doorgaan met schrijven.’
Natuurlijk zijn er ook wel kritieken waarvan Van de Vendel denkt: ‘Ach, deze meneer of mevrouw houdt er blijkbaar niet van.’ Of kritieken waarbij hij denkt: ‘Ja, dat zou ik een volgende keer inderdaad anders doen.’ Maar belangrijk is wel dat het gemiddelde van de kritieken positief is. En voorlopig is dat ook zo. De prijzen die Van de Vendel kreeg, zijn in dit verband eveneens waardevol. Niet dat hij vindt dat hij ze had moeten hebben, maar nu ze er zijn, betekenen ze wel iets: ‘Een rechtvaardiging om dit vak te mogen uitoefenen. En het feit dat er vertalingen zijn gemaakt helpt ook. Anders vind ik niet dat ik mezelf schrijver mag noemen. Die rechtvaardiging haal ik dus gek genoeg niet uit de verkoopcijfers.’ Die cijfers zijn overigens op een andere manier wel belangrijk: wordt het boek niet verkocht, dan wil een uitgever op een gegeven moment niet meer uitgeven. Van de Vendel denkt dan ook wel ‘commercieel’ na over welke titel goed klinkt. Het boek waar hij nu aan schrijft had eerst als titel De komst van Duiv en Jesse, maar dat veranderde Van de Vendel in Gloeiende voeten, ‘dat klinkt nou eenmaal beter’. En hij wil erg graag dat er voor een omslag alleen een illustrator benaderd wordt die hij goed vindt. En gelukkig, zegt hij zelf, vindt hij er heel veel goed. Van de Vendel: ‘Dat is ook het ontzettend leuke van kinderliteratuur, dat je met kunstenaars kunt werken!’ Van de Vendel schrijft het verhaal en samen met de uitgever bekijkt hij dan welke kunstenaar er het beste bij past. Het gebeurt soms andersom: ‘Ik wil heel graag met Gerda Dendooven nog een boek maken, en nu ga ik echt een verhaal maken dat bij haar past. Datzelfde doe ik voor Martijn van der Linden, een heel goede jonge kunstenaar die ik ken.’
Steeds is er wel eerst het verhaal, dan pas de illustraties. Hoewel... Van de Vendel: ‘Behalve bij het verhaal Rood
| |
| |
rood roodkapje, daar waren de tekeningen van Isabelle Vandenabeele er al. De uitgever heeft toen gevraagd of ik het verhaal erbij wilde maken.’
Vandenabeele had in de tekeningen de richting van het verhaal al aangegeven, maar dat vond Van de Vendel niet zo heel moeilijk, omdat het een bewerking was van een bestaand verhaal. Van de Vendel: ‘Als iemand gewoon tekeningen had gemaakt, en ik moest daar het verhaal bij maken, dat zou ik denk ik lastiger vinden.’
| |
Onderwijs
Van de Vendel gaat regelmatig naar middelbare scholen om lezingen te geven. De reden dat hij wordt uitgenodigd, is vaak De dagen van de bluegrassliefde, een boek met een onderwerp dat voor veel jongeren grensverleggend is. In de klas is het boek vaak al gelezen, dus daar heeft Van de Vendel het bij het bezoek dan niet meer over, maar hij krijgt wel vragen. Het ligt ook erg aan de school. Van de Vendel vertelt: ‘Op een school in Tilburg zei een jongen: “Ik heb het boek gelezen, en ik vond het leuk, maar weet je wat nou toch leuker is voor ons jongens? Als je nou nog eens zo'n boek schrijft, dan mag het wel over homo's gaan, maar schrijf het dan over twee meisjes, dan hebben we tenminste twee meisjes om over te lezen!”’
Het klopt ook dat er niet echt goede boeken zijn over twee meisjes. Van de Vendel: ‘Niet echt goede, omdat het meteen weer als een probleem benaderd wordt. Maar dat was bij mij ook het uitgangspunt: het niet als een probleem benaderen van homoseksualiteit. Zo staat het woord “homoseksualiteit” nergens in het boek voluit geschreven. En het leuke was: tijdens het schrijven werkte ik op een school, waar een van mijn collega's, een vrouw, op dat moment erg verliefd was op een man. Ik liet haar een passage lezen die ik had geschreven over een van de jongens, die in de spiegel kijkt en denkt: “Jeetje, dit ziet die ander dus, als hij naar me kijkt, dit vindt hij zo mooi.” En de collega, even verliefd, riep uit: “Dat is precies wat ik vanochtend dacht, precies!”’
| |
Orale traditie
Heeft Van de Vendel, na zijn jarenlange ervaring als onderwijzer in het basisonderwijs, nu ook het idee dat de grens tussen basisonderwijs en voortgezet onderwijs groot, misschien zelfs te groot is? Van de Vendel: ‘Wat er volgens mij gebeurt, is dat er niet wordt voorgelezen op middelbare scholen. Wat mij betreft, hoeft er geen literatuuronderwijs in de brugklas te zijn, maar lees wel elke week een lesuur voor! Geen boekverslagen laten maken, gewoon tassen van de tafel, jas uit, gaan zitten, achterover leunen en luisteren. Dan moet er natuurlijk wel goed voorgelezen worden, En dan moeten er ook vooral boeken voorgelezen worden waar de docent zelf enthousiast over is. Dat is zo'n beetje de voorwaarde. Het ergste wat kan gebeuren is als de docent de klas een boek laat kiezen en het dan gaat voorlezen. Als hij er dan halverwege achterkomt dat hij het boek niks vindt - dat is vreselijk!’
Voor Van de Vendel is dit voorlezen echt de truc, want ‘dat is het wezen van literatuur: dat je zit en luistert naar iemand die een verhaal vertelt. Het vuur van een verhaal wordt dan in je hoofd ontstoken.’
Van de Vendel weet dit te illustreren aan de hand van een praktijkvoorbeeld: ‘Toen Gijsbrecht verscheen, was er in Zwolle een grote basisschool met drie groepen acht. De drie juffen van die groepen waren allemaal erg enthousiast over het boek en hebben het voorgelezen in hun klassen. Groep acht! Dat boek is veel te moeilijk voor die kinderen! Maar dat gaf niets: omdat de juffen zo vol vuur waren, waren die kinderen ook helemaal lyrisch. Zo kan het dus.’
Van de Vendel vindt dan ook dat docenten alleen iets met zijn boeken moeten doen in hun onderwijs als ze ze zelf mooi vinden: ‘Vinden ze het niks, nou ja, dan maar niks, dan komt het boek later wel of helemaal niet, ook goed. Wat ik wel jammer zou vinden, is als van De dagen van de bluegrassliefde de hele lijn uitgezet zou worden in de les. Het boek speelt zich af in een heel klein wereldje en dat werkt spanningsverhogend. Dat moet wel zo blijven. En het zou leuk zijn als ze iets konden doen met de metaforiek. Dat haalt niet iedereen er bewust uit, maar daarmee kun je de leerlingen wel een stapje hoger brengen.’
Het gaat hem ook niet om ‘inleven’ of wat de leerlingen er zelf mee kunnen: ‘Dat doen ze ook echt zelf wel. Het gaat er om dat literatuur in de orale traditie staat, het verhalen vertellen om de wereld om je heen te verklaren. Het gaat om het contact tussen de verteller en de luisteraar. Het gaat dan ook wel om de technieken, maar van belang is dat de personen die het lezen de verteller leren kennen. Dat is dus de schrijver, maar ook de docent, die neemt de plek naast de schrijver in. Daarom is het ook zo van belang dat de docent het boek mooi vindt. Boeken zijn contact, en dat contact moet je laten zien. Dus gaat het niet alleen om hoe de leerlingen het ontvangen. Je blijft als leraar dan steeds buiten schot.’
| |
Beroep
En de grens tussen auteur en persoon? Van de Vendel: ‘Je komt natuurlijk wel dingen over me te weten ja, waarschijnlijk kom je meer te weten dan wanneer je me gewoon ontmoet, maar je komt ook een aantal dingen niet te weten!’ Van de Vendel zou ook niet over een volwassen vrouw kunnen schrijven,
| |
| |
denkt hij. ‘Ik zou het dan erg moeten bestuderen en waarschijnlijk zou ze dan nog “in travestie” praten!’
Het komt dus voor een groot gedeelte uit de persoon van de schrijver zelf. Werkend aan Wat ik vergat had Van de Vendel geen moeite Zosja en haar broer Jackson te laten praten, die spraken bijna uit zichzelf. ‘Maar Zosja is wel een stoer meisje. En dat merk ik ook in andere verhalen waar ik inmiddels wat vaker meisjes in heb laten optreden: het zijn vaak actieve, vrolijke meisjes. Terwijl de jongens een beetje stil en wat meer denkend zijn. Dat heeft natuurlijk ook allebei met mij te maken. Maar een vrouw van vijfendertig, nou, ik weet het niet!’
Van de Vendel kan zelf natuurlijk uit al zijn boeken precies halen waar hij tijdens het schrijven erg mee bezig was. Zo zou hij Gijsbrecht nooit meer zo schrijven als hij heeft gedaan: ‘Ik was toen erg bezig met “hoe moet je bewonderenswaardig zijn, het is belangrijk je moed te tonen”. En nu zou ik dat thema niet meer zo snel zo gebruiken, dat heldendom.’
Van de Vendel zou een paar gedichten uit Betrap me in een bloemlezing niet opnemen, van de rest van zijn werk begrijpt hij nog steeds waarom het is zoals het is.
Ondanks dit persoonlijke aspect van schrijven vindt Van de Vendel schrijver geen kwetsbaar beroep: ‘Je wilt toch ook wel dingen van jezelf kenbaar maken? En het is bovendien ook weer niet zo dat ik hier op de markt ga staan en zeg: “Schiet maar pijlen op mij af.” Zulke boeken schrijf ik ook niet. Bij een boek als De dagen van de bluegrassliefde willen kinderen natuurlijk wel weten of ik zelf ook homo ben. Maar dat durven ze dan niet te vragen, dus vragen ze het verkapt, heel grappig. “Heb je zelf kinderen?” vragen ze dan. Maar ik ben niet Tycho, en ik ben niet Oliver. En ik heb het niet zelf meegemaakt. Het is ook niet van belang! Ik snap wel dat de vraag er is, maar ik zou het een zwakker boek vinden als ik het precies zo had meegemaakt.’
Schrijver is gewoon een beroep, maar toch ook wel meer: Van de Vendel voelt heel erg dat ‘het klopt’. Schrijven maakt hem gelukkiger. Van de Vendel: ‘Je merkt op een gegeven moment dat je het kunt, en dat je het ook niet anders kunt.’
Mireille Oostindië is docent Nederlands op het Christelijk Gymnasium Sorghvliet in Den Haag. Ze is (eind)redacteur van Tsjip/Letteren. In dit tijdschrift publiceerde zij onder meer over poëzie in de onderbouw en interviews met schrijvers. Daarnaast schreef zij recensies over jeugdliteratuur.
| |
Gebruikte literatuur
Edward van de Vendel, Betrap me. Met tekeningen van Hanneke van der Hoeven. Amsterdam: Querido, 1996. |
|
Edward van de Vendel, Bijna alle sleutels. Met tekeningen van Sylvia Weve. Amsterdam: Querido, 1998. |
|
Edward van de Vendel, Gijsbrecht. Met tekeningen van Hanneke van der Hoeven. Amsterdam: Querido, 1998. |
|
Edward van de Vendel, Jaap deelt klappen uit. Met tekeningen van Jan Jutte. Amsterdam: Querido, 1999. |
|
Edward van de Vendel, De dagen van de bluegrassliefde. Amsterdam: Querido, 1999. |
|
Edward van de Vendel, Aanhalingstekens. Amsterdam: Querido, 2000. |
|
Edward van de Vendel, Dom konijn. Met tekeningen van Gerda Dendooven. Amsterdam: Querido, 2001. |
|
Edward van de Vendel, Wat ik vergat. Amsterdam: Querido, 2001. |
|
Edward van de Vendel, Pup en Kit. Met tekeningen van Geert Vervaeke. Wielsbeke: de Eenhoorn, 2002. |
|
Edward van de Vendel, Slik gerust een krijtje in! Met tekeningen van Alice Hoogstad. Amsterdam: Querido, 2002. |
| |
Meer informatie
Edward van de Vendel heeft zijn eigen website: www.edwardvandevendel.kenninck.com.
|
|