| |
| |
| |
Omgaan met ‘moeilijke’ leerlingen
Een gesprek met lerarenopleider Maarten van der Burg
In de bundel Lezen en leesgedrag van adolescenten en jongvolwassenen staat onder meer het artikel ‘Exacte vakken na schooltijd’ van de Amerikaanse onderwijsdeskundige Donna E. Alvermann. Volgens haar is het (Amerikaanse) leesonderwijs hard aan vernieuwing toe. Docenten moeten niet van bovenaf lesgeven, maar leerlingen stimuleren hun buitenschoolse leergedrag ook op hun schoolwerk toe te passen. Pas dan zal het onderwijs leerlingen gaan aanspreken die in traditionele onderwijsmodellen minder presteren. Michel van der Maas besprak dit stuk met Maarten van der Burg. Uit zijn praktijk als docent Nederlands en als lerarenopleider kan Van der Burg vele voorbeelden aanvoeren van werkwijzen waarmee hij ‘moeilijke’ leerlingen weet te bereiken.
Michel van der Maas
In haar artikel breekt Donna Alvermann een lans voor een opener, minder hiërarchisch ingerichte vorm van onderwijs. Ze schetst een vrij somber beeld van de momenteel meest gangbare onderwijsmodellen: jongeren worden geclassificeerd, hun rol zo klein mogelijk gemaakt, en ze worden aangemoedigd op een laterale, hiërarchische manier hogerop te komen in de maatschappij.
Verder stelt ze vast dat het onderwijs over het algemeen erg onpersoonlijk is, zelden een link legt met werelden die jongeren echt interesseren en ook niet uitgaat van de volgens haar krachtige wijze waarop jongeren zich buiten schooltijd kennis eigen maken. Daarbij moet aangetekend worden dat Alvermann haar pijlen richt op het onderwijs in Amerika. Bovendien is ze in eerste instantie op zoek naar een remedie voor de leesachterstand die veel leerlingen volgens Amerikaanse onderzoeken bij de exacte vakken oplopen. Aangezien ze daarnaast beweert dat haar werk in algemene zin nuttig kan zijn voor onderwijsdeskundigen, proberen we toch een link te leggen naar het Nederlandse taal- en literatuuronderwijs.
| |
Zorgelijk
Maarten van der Burg was vijfentwintig jaar docent Nederlands op het Berlage-lyceum in Amsterdam en is momenteel lerarenopleider aan de Educatieve Faculteit (EFA) van de Hogeschool Amsterdam. In de loop der jaren maakte hij tevens naam als producent van zogeheten ‘onderwijsfilms’, documentaires over onderwijsontwikkelingen. Is de toestand in Nederland naar zijn mening net zo zorgelijk als die in Amerika?
Van der Burg: ‘Misschien wel. We hebben in elk geval in de loop der jaren gemerkt dat leerlingen veel verschillende leerstijlen hanteren. Als je dan met leerlingen bijvoorbeeld een film gaat maken, dan zeggen hun eigen docenten vaak: “Goh, ik wist niet dat hij of zij dat kon.” Zo'n docent is gewend te werken vanuit een stappenmodel: van stap twee gaan we naar stap drie, dan heb je een bepaalde vaardigheid verworven, en dan kunnen we verder. Dat werkt voor leerlingen die van huis uit zo'n cognitieve manier van werken meegekregen hebben. Die weten al ongeveer dat je op die manier een positie in de samenleving kunt verwerven.’
| |
Deelvaardigheden
Van der Burg vervolgt: ‘De “moeilijke” leerlingen waar wij het over hebben, krijgen die schoolse vaardigheden helemaal niet van huis uit mee. Daarom lijken ze voor de leraar die vanuit een “ouderwets” model werkt weinig te kunnen. Uit onderzoeken blijkt dat het vak Nederlands gaandeweg in deelvaardigheden uiteen is gevallen, een beetje grammatica, een beetje tekstbegrip, en dat alles overkoepeld door het idee dat dat ooit allemaal in het hoofd van de leerling bij elkaar komt, en dan krijgt hij een acht. Wij hebben geconstateerd dat dat bij een hoop leerlingen eenvou- | |
| |
digweg niet werkt. Terwijl als je de vaardigheden niet voorop zet, maar laat inzetten bij bijvoorbeeld het inrichten van een tentoonstelling of het voeren van een briefwisseling, dan zie je die deelvaardigheden wel samenvloeien.’
| |
Taalgedrag
Bij het lezen van Alvermanns artikel moest Van der Burg denken aan een verhandeling die hij enige tijd geleden schreef voor de Taalunie. ‘Daarin beweer ik dat leerlingen anno nu hun kennis zelf “construeren”. Dat staat in schril contrast met de leerwijzen waar veel gangbare onderwijsmodellen van uitgaan. Die geconstrueerde taalvaardigheid noem ik “nieuwe geletterdheid”. Dat begrip weerspiegelt zich een beetje in wat Alvermann “literacy” noemt. Dat betekent niet alleen dat je Vondel kunt lezen of iets met Rhijnvis Feith kunt, maar heeft vooral te maken met het “taalgedrag” dat je gebruikt om het te redden in de samenleving. Daar heeft een leerling bronnen voor nodig, daar moet hij vaardigheden voor ontwikkelen.’
| |
Communicatie
Hoe stimuleer je ‘moeilijke’ leerlingen nu om op eigen kracht hun taalvaardigheid te ontdekken? Van der Burg geeft een voorbeeld: ‘We zijn enige tijd geleden een project gestart op een school in Amsterdam-West. Daar zaten hele moeilijke jongeren, echte stouterds, die de krant haalden en stations onveilig maakten. Daar hebben we veel EFA-studenten ingezet, tweede- en derdejaars. Er waren op die school verschillende clubs aan het ontstaan, aangestuurd door een zeer energieke docent. Die leerlingen gingen abseilen en skateboarden, dat soort dingen. Die clubs moesten georganiseerd worden, en daar hebben we studenten op gezet die daarbij hielpen. Daar kwamen allerlei vormen van communicatie bij kijken: er moesten posters worden gemaakt, verslagen, er moest overlegd worden, er werden videofilms gemaakt. Middels onze studenten brachten we als het ware taalvaardigheid in dat clubgebeuren in. En dat lieten we dan weer aan de docenten zien: we lieten die leerlingen steeds de resultaten presenteren van die clubs.’
| |
De straat op
Toen die bodem was gelegd en de school welwillend stond tegenover een vervolg, stelde Van der Burg voor een ‘serieuzer’ project op poten te zetten. Het eerste experiment had laten zien dat de kinderen op de clubs en bij het werken aan hun hobby veel beter leerden dan in de les. Van der Burg probeerde die leervaardigheid als het ware de school ‘in te trekken’. De school had nieuwbouwplannen, en het leek Van der Burg zinnig als de leerlingen meedachten over het ontwerp: ‘Het architectonisch ontwerp lag er al, maar ik wilde ze de mensen uit de buurt laten interviewen om te weten te komen hoe zij tegen die nieuwe school aankeken. Wat voor school moest er eigenlijk komen? We hebben dat serieus aangepakt, de burgemeester van het stadsdeel kwam bijvoorbeeld op school langs om de opdracht te geven. Er is een debat georganiseerd, de leerlingen hebben met camera's interviews in de wijk afgenomen, en tot slot had ik een soort “internationale” conferentie bedacht. De leerlingen organiseerden die zelf, uiteraard met hulp van ons. Ook daar werden presentaties gehouden van de activiteiten die eraan vooraf waren gegaan. En onze eigen studenten lichtten hun eigen eindresultaten toe.’
| |
Meetbaar
Al kunnen scholen heel enthousiast worden van dergelijke projecten, ze zullen daarnaast zoeken naar manieren om de resultaten meetbaar te maken. Hoe doe je dat met een project waar posters uitrollen, folders, filmpjes? Van der Burg: ‘Tijdens zo'n presentatie zie je snel genoeg of iemand iets kan, dus voor mij was het meetbaar. Hoe die school precies heeft gemeten, dat weet ik niet, maar ze zagen wel dat die leerlingen erg met taal bezig waren geweest, met schrijven, met communiceren. Leerlingen die normaal werden gezien als winkeldiefjes, kwamen nu met een videocamera de winkel binnen en dan zei de groenteboer bijvoorbeeld: “Goh, is dit en dat gaande?” En bij de benzinepomp merkten ze dat daar plotseling niet meer gerookt werd.’
Kan dit dan het resultaat zijn op het moment dat die opgroeiende kinderen een intermenselijke relatie aangaan met volwassenen? Van der Burg: ‘Precies. En bovendien, als een docent het goed doet heeft hij van tevoren aangegeven wat zijn criteria zijn. En over het algemeen kon je constateren dat deze leerlingen beter presteerden in deze werksituatie dan wanneer ze braaf in hun bankjes moesten blijven zitten.’
| |
Ned
In het artikel van Donna Alvermann maken we nader kennis met een ‘moeilijke’ leerling. De veertienjarige Afro-Amerikaanse jongen Ned had zich vrijwillig aangemeld om mee te doen aan een naschoolse ‘mediaclub’ in de Openbare Bibliotheek naast de school waar hij op zat. Op deze zogeheten ‘middenschool’ lieten zijn prestaties te wensen over, en had hij vooral veel leesproblemen. Het organiserend team onder leiding van Donna Alvermann wilde vooral onderzoeken welke vormen van geletterdheid jongeren als Ned in de mediaclub zouden kunnen inbrengen.
In de loop der tijd komt er een levendig e-mailverkeer op gang tussen Ned
| |
| |
en Kevin Williams, een lid van het onderzoeksteam. Ned noemt zich een rapper, heeft een eigen rapgroep en is erg geïnteresseerd in de muziek van rapgroep ‘The Goodie MOb’. Ned gaat met aanwijzingen van Kevin op onderzoek uit, op het internet en op cd-hoezen.
De ‘casus’ van Ned verloopt op zich indrukwekkend. Helaas wordt uit het stuk niet duidelijk hoe zo'n mediaclub georganiseerd wordt en wat bijvoorbeeld de randvoorwaarden vanuit school en bibliotheek waren. Ook hangt het verhaal iets te zeer van toevalligheden aan elkaar. Kevin blijkt met The Goodie MOb op dezelfde middelbare school gezeten te hebben, sterker nog, gaandeweg onthult hij dat een van de leden zijn broer was. Het verhaal krijgt een wrange kant als Kevin aan Ned mailt dat zijn broer uiteindelijk om onduidelijke redenen werd doodgeschoten. Natuurlijk komt er na een dergelijke briefwisseling een nauwe band tot stand tussen Ned en Kevin. Maar hoe vertaal je zo'n enorme toevalstreffer naar het reguliere onderwijs? Alvermann helpt ons er niet bij. Van der Burg vraagt zich, ondanks de uitgebreid in het artikel afgedrukte mails met ‘Rapnieuws’ af, hoe effectief de uitwisseling van informatie hier nu eigenlijk geweest is.
| |
Dunne lijn
Bewandel je niet een dunne lijn als je op de door Alvermann beschreven manier een leerling de indruk geeft dat je interesse toont in zijn leefwereld, maar met een soort verborgen agenda ook uit bent op leerprestaties? Van der Burg: ‘Dat weten we bijvoorbeeld van interculturele communicatie. Soms weet je binnen een nanoseconde hoe het met een nieuwe klas zal gaan. Leerlingen kunnen meestal vrij snel zien of een leraar zichzelf is of een toneelstukje staat op te voeren. Daar hebben ze uitermate gevoelige antennes voor. Zeker deze leerlingen die al niet zo getraind zijn om in een schoolsituatie te leren, hebben gauw het gevoel dat die man of vrouw voor de klas tegen ze is.’
Is daar geen model voor op te stellen, hoe je nu om te beginnen vertrouwen wint? Volgens Van der Burg niet: ‘Op het Berlage gaf ik ook les aan brugklassen, en daar vond ik het vooral interessant om te werken met de reguliere brugklassen, waarin allerlei taalniveaus door elkaar zitten. De eerste zes weken tot aan de herfstvakantie gebruikte ik alleen om elkaar beter te leren kennen. Ik deed wel het een en ander met het vak, maar mijn hoofddoel was om na de herfstvakantie goed met elkaar te kunnen gaan samenwerken. In week drie liep ik dan door de gang en zag leerlingen al lekker zelfstandig aan het werk. En dat was niet met allerlei orderegels afgedwongen, die leerlingen zagen gewoon de zin in van dat werk. Maar goed, dat kon ik ook doen omdat ik toen al vijftien jaar in het onderwijs zat. Maar ik weet zeker dat je meer respect van leerlingen krijgt als je goed met ze weet om te gaan dan als je ze goed kunt uitleggen hoe een bijvoeglijk naamwoord werkt.’
| |
Videofilmpjes
In de ervaring van Maarten van der Burg kan het werken aan een videofilmpje een uitstekend middel zijn om nader kennis te maken met elkaar. Niet alleen voor leerlingen onderling, maar ook van leerling naar docent en vice versa. Hij herinnert zich hoe het ooit begon: ‘Ik ben op het Berlagelyceum videofilmpjes gaan maken met de kinderen, als onderdeel van hun taalontwikkeling. Die kinderen waren net in Nederland, de eerste stappen waren gezet, maar als je een filmpje maakt moet je voor de camera goed met het Nederlands omgaan. En dan hoef je niet allerlei grammaticale regels uit te leggen, maar komt het gewoon aan op de onderlinge communicatie.’ In de ervaring van Van der Burg verloopt dat proces bijna spontaan goed. Hij kon destijds zijn ogen niet geloven: ‘Natuurlijk heb je een soort basis aangebracht, maar daarna gaat het min of meer vanzelf. Ze kunnen natuurlijk nog geen voorbeeldig interview houden, maar ze kunnen wel dingen beschrijven, communiceren met elkaar. Ze deden ook een deel van het project met een andere school. En dat geheel ontwikkelde ik door tot een klein methodetje, dat vast in het programma zat. Op een gegeven moment ging ik ook een aantal fictionele films met leerlingen maken, en dat werkte in die meertalige situatie helemaal goed, want toen gingen ze van alles schrijven en samen overleggen: wat zegt dat personage? Wat daarbij vrij vaak opviel was dat bij het bedenken van die verhalen naar voren kwam wat ze wel dachten, maar niet konden zeggen of doen. Veel wegloopverhalen van meisjes, bijvoorbeeld. Dan was fictie een veilige vorm, want het ging dan niet echt over die kinderen zelf, maar je kon eigenlijk precies zien waar het over ging.’
| |
Gemeenschappelijk
Opnieuw loopt hier een dunne scheidslijn tussen onderwijzen en het streven met leerlingen op vertrouwelijke voet te geraken. Van der Burg denkt dat ieder leerproces begint met een goede wederzijdse kennismaking: wat houdt leerlingen bezig, waar kun je ze mee boeien, wat delen de verschillende leerlingen uit een groep met elkaar? Van der Burg: ‘Hier op school leiden we ook webdesigners op. Op die afdeling zijn we bezig met een project dat heet “Het huis van mijn grootmoeder”.
Daarin worden op het internet allemaal grootmoederverhalen verzameld. Dat is begonnen in kleine groepjes die eerst
| |
| |
met elkaar praatten, dan naar die site gingen om een verhaaltje in te tikken en daar ontdekten dat er al honderden verhalen op die site staan. Zo bouwt zich dat door. Dat heb ik ooit ontwikkeld hier voor de Hogeschool van Amsterdam als voorbeeld van intercultureel onderwijs. Ik vind namelijk dat intercultureel onderwijs niet betekent: over Eskimo's praten of over de leuke gewoonten van de zigeunercultuur. Je kunt het gewoon nu onder onze eigen mensen vinden. Boor iets gemeenschappelijks aan, als je tien minuten praat ben je al twee keer de wereld rondgereisd. Dan gaat het over taal, gewoonten, immigratie, enfin, dat staat dus allemaal op die site. En dat gaan we nu in het hele Amsterdamse voortgezet onderwijs doen. Als onderdeel van de lessen Nederlands en geschiedenis.’
| |
Luisteren naar elkaar
Het is wel een mooie gedachte: niet zozeer het praten over maar veel meer het praten met en luisteren naar elkaar staan bij zo'n project centraal. Van der Burg geeft al een tijd intercultureel onderwijs en hij merkt steeds weer dat het gewoon investeren in relaties is, zorgen dat mensen goed met elkaar om kunnen gaan. Daarna kun je dan komen met allerlei wetenswaardigheden over de Islam of andere dingen. Maar in haar artikel stelt Alvermann eigenlijk dat veel leraren juist voor dat volgens Van der Burg elementaire interrelationele verkeer nog helemaal niet klaar zijn. Hij stelt: ‘Het is ook niet makkelijk. Ik doe hier op de Educatieve Faculteit in het vierde jaar een half jaar lang intercultureel onderwijs. Dan heb ik studenten die dat graag doen, daarvoor kiezen, dat is een vrij succesvol college. En dan is het toch nog moeilijk om mensen er voortdurend op te blijven wijzen dat het niet zozeer gaat om lesstof en dat soort dingen, maar veel meer om dingen als communicatie in de klas. Hoe zorg je ervoor dat leerlingen zich veilig voelen? Dat vinden studenten echt lastig.’ Wellicht hoort dat in hun ogen niet tot de taken van de docent. Van der Burg heeft meer het idee dat er een soort fossiele modellen huizen in de hoofden van mensen: een goede leraar, dat is zo'n man als uit Kees de jongen. Van der Burg: ‘Dat verhaal speelt heel lang geleden, dat hebben de studenten van nu helemaal niet meegemaakt, ze zullen het zelf ook anders doen, maar als ze onzeker worden, dan grijpen ze zich vast aan dat fossiele beeld. Dat beeld is dan: als ik mijn vak maar goed beheers, dan is er wel rust, respect en orde. Niets is minder waar, maar het is heel moeilijk om daar doorheen te breken.’
| |
Relationeel netwerk
Als je probeert de boodschap van Donna Alvermann samen te vatten, dan stelt zij in haar artikel dat onderwijs moet veranderen van ‘ik leer jou iets’ in ‘ik leer jou kennen’. Dan pas kan er naar haar mening een zinnige kennisoverdracht op gang komen. Van der Burg stemt daarmee in: ‘In feite komt onderwijs in mijn ogen allereerst neer op het vormen van een relationeel netwerk. Kennisoverdracht is maar één onderdeel.’
Michel van der Maas ging na zijn studie Letteren aan de Katholieke Universiteit Nijmegen werken op de kinderafdeling van het Universitair Medisch Centrum Sint Radboud in diezelfde stad. Hij maakt daar televisie met en voor de kinderen.
| |
Gebruikte literatuur
Donna E. Alvermann, ‘Exacte vakken na schooltijd; gebruikmaking van dagelijks lees- en schrijfgedrag ten behoeve van het leerproces in de klas’. In: Lezen en leesgedrag van adolescenten en jongvolwassenen. Delft: Eburon, Stichting Lezen Reeks 5, 2002. |
| |
Meer informatie
Wie geïnteresseerd is in het in het artikel genoemde grootmoederproject, kan terecht op www.grootmoeders.nl.
|
|