column
Ierse canon
Jacques de Vroomen
‘Läbipääs keelatud pääsy kielletty,’ het eerste Iers dat ik lees. Ik ben meteen verkocht. Maar de ontnuchtering volgt snel, ‘no admittance’ staat er als vertaling onder.
De tekst hangt aan een ketting voor een trapje dat gewone passagiers, zoals ik, niet mogen bestijgen. Ik zit op een schoenendoos van tien etages, Irish Ferries, op weg van Cherbourg naar Roslare. We varen met een boog om de zuidkust van Engeland.
In mijn hut lagen enkele postkaarten van de veerdienst met teksten van Jonathan Swift, James Joyce en W.B. Yeats. Ierland leurt met schrijvers, zoals je in Salzburg uitglijdt over de Mozartkugeln. ‘When the Irishman is found outside of Ireland in another environment, he very often becomes a respected man,’ lees ik op een van de kaarten. James Joyce constateerde dat. Niet zonder bitterheid neem ik aan. Het klinkt niet erg bemoedigend als je omgekeerd op het punt staat de Ieren inside of Ireland te gaan bekijken.
Een nogal merkwaardige keuze, die uitspraak van Joyce, op een ansicht die als reclame moet fungeren. Of is dit een voorbeeld van de befaamde Ierse ironie?
Er is veel rood haar op de veerboot. We betalen met euro's want die vervangen nu ook de Ierse ponden en de Guinness wordt met zorg, heel langzaam dus, in glazen van een halve liter getapt. Ik begrijp niet dat er zoveel Ieren alcoholist zijn als je ziet hoe langzaam ze die glazen vullen.. Ik raak in een rozige stemming. And I shall have some peace there, for peace comes dropping slow. Dat heb ik van Yeats.