cultuurgerichte en leerlinggerichte leraren. De eerste groep legt het accent op cultuuroverdracht, de canon en esthetische vorming; de tweede groep kijkt meer naar individuele en maatschappelijke vorming en leesplezier. Maar Verboord voegt daar direct aan toe dat dit geen perfecte tegenpolen zijn, omdat je in de praktijk toch veel mengvormen tegenkomt. Daarbij komt dat niet meer is na te gaan of de geschetste lessituatie ook werkelijk de praktijk dekt.
Kijken we naar de resultaten dan zijn er inderdaad in de loop der tijd verschuivingen te constateren. Docenten zeggen steeds vaker dat ze leerlinggericht werken en er is steeds minder aandacht voor de traditioneel belangrijke auteurs en meer voor wat leerlingen interessant vinden. Cultuurgerichte docenten gaan bovendien steeds meer lijken op leerlinggerichte docenten. Die uitslag was misschien wel te verwachten, maar het is interessant dat de cijfers dit nu ook aantonen. Die verandering hangt overigens meer samen met het examenjaar dan met de leeftijd van de docent. Met andere woorden: docenten schuiven op, het ligt meer aan de generatie leerlingen dan aan de generatie docenten.
De lestijd die literatuur besteed wordt, is in de periode 1975 - 2001 afgenomen met ongeveer 31 minuten. Ook het aantal te lezen boeken is, mede door de nieuwe eindtermen, teruggelopen, maar het is wel een geleidelijk proces geweest. In 2001 lezen leerlingen voor hun lijst ongeveer tien boeken minder dan in 1975 en er is minder aandacht voor de werken die tot de literaire canon gerekend worden. Overigens is er onder de docenten van de laatste jaren een lichte opleving te bespeuren van de overdracht van het klassieke literaire erfgoed.
De meest interessante conclusie van het onderzoek naar de rol van de school is dat leerlinggericht literatuuronderwijs tot een hogere leesfrequentie leidt dan cultuurgericht onderwijs. Hoe leerlinggerichter de docent werkte, hoe meer zijn leerlingen later lezen. Cultuurgericht onderwijs heeft tot op zekere hoogte zelfs een negatief effect. Hoe cultuurgerichter de docent, hoe minder zijn leerlingen later blijken te lezen.
Leidt meer kennis tot een hogere leesfrequentie? Dat is moeilijk te meten, want om welke kennis gaat het dan? Oud-leerlingen die veel kennis over schrijvers en literaire stromingen vergaarden, lezen wel iets meer, maar dat heeft niet specifiek te maken met cultuurgericht onderwijs. Het aantal lesuren is wel relevant. Hoe meer lesuren een oud-leerling heeft gehad, hoe meer kennis hij vergaarde en hoe meer hij later leest. En hoe hoger het examenniveau, hoe meer beter de kansen op een hogere leesfrequentie.
Het belangrijkste blijft het aankweken van een positieve attitude en hoewel die lastig meetbaar is, lijkt het succes van leerlinggericht onderwijs voor een groot deel daarop te berusten.
Overigens is het duidelijk geworden dat de sterkste effecten te zien zijn als je de gegevens over het literatuuronderwijs als geheel bekijkt; de deelaspecten afzonderlijk leveren dikwijls te weinig verschil op.