| |
| |
| |
Dappere worstelaars
Over middelbare scholieren en rouw
In dit nummer van Tsjip/Letteren is redacteur Irene Brouwer in gesprek met Ton Honig. In onderstaand artikel is Honig zelf aan het woord. Hij legt aan de hand van enkele voorbeelden uit welke gevolgen onverwerkte rouw kan hebben op kinderen in het voortgezet onderwijs. Hij laat zien welke steun docenten kunnen bieden.
Ton Honig
| |
Ricardo
Na een ongeluk met de brommer van een oudere jongen uit de straat is Ricardo van veertien enkele dagen in het ziekenhuis opgenomen. Hij staat op school bekend als een dwarse leerling en was enkele keren betrokken bij een vechtpartij met klasgenoten.
Tegenover de docenten is hij vaak brutaal. Ten aanzien van zijn schoolwerk maakt hij een ongemotiveerde indruk. Hij zit voor de tweede keer in mavo-2. Zijn mentor gaat op ziekenbezoek. Ricardo reed op een opgevoerde brommer, zonder helm, met een snelheid van 75 kilometer door een winkelcentrum en moest plotseling uitwijken voor een winkelende mevrouw, waarbij hij slipte. Tijdens zijn bezoek in het ziekenhuis vroeg de mentor hem op een niet veroordelende manier om eens uit te leggen wat daar de kick van is. Door de open benadering van de mentor ging Ricardo eens niet in het defensief - meestal geeft hij dan antwoorden als ‘Gewoon omdat ik dat leuk vind.’ - en antwoordt hij: ‘Ik speel een spel met de dood’. ‘Wat hebben jij en de dood dan met elkaar?’ vroeg de mentor. Ricardo vertelde over het autoongeluk, vier jaar geleden, waarbij zijn vader overleed. ‘Elke keer dat ik net tot het randje ga, heb ik het gevoel dat ik de dood toch te snel af ben.’ Na zijn ziekenhuisopname kreeg Ricardo op school meer aandacht voor de onverwerkte rouw over de dood van zijn vader.
| |
Katja
De vierde klassen gaan volgende week op werkweek naar Praag. Katja zit in havo-4. Ze is een stille, onopvallende en ijverige leerling. De geschiedenisdocent bespreekt de aankomende werkweek in de klas en Katja loopt huilend het lokaal uit. De docent rapporteert dit in dit lerarenkamer en de lerares Nederlands, die een prettige relatie met Katja heeft, belooft haar aan te spreken. Tijdens een gesprek na schooltijd vertelt Katja dat haar moeder twee jaar geleden is overleden. Haar vader is een introverte, gesloten man. Hij kan de dood van zijn vrouw moeilijk verwerken en is meer alcohol gaan drinken. Katja doet de boodschappen en kookt elke dag voor het gezin, dat naast Katja bestaat uit een jongere zus van dertien en een broertje van zeven. Katja brengt haar broertje altijd naar school. 's Avonds probeert ze haar vader op te monteren. Ze durft niet op werkweek, omdat ze bang is dat ze thuis niet gemist kan worden. De lerares schrikt van het verhaal. Katja maakte op de docenten een rustige indruk en ze functioneerde toch goed? Niemand heeft het laatste jaar meer aan haar gevraagd of ze het na moeders dood een beetje aankan.
| |
Eveline
Eveline zit in vwo-4. Ze is de laatste tijd vaak absent. Bovendien lijkt ze sterk vermagerd. Tijdens de laatste rapportenbespreking staat ze op de agenda. Ze is een pientere en serieuze meid en heeft tot dusverre geweldige prestaties geleverd, terwijl ze tegelijkertijd erg onzeker en zenuwachtig overkomt. De docente tekenen en handvaardigheid spreekt het vermoeden uit dat Eveline aan anorexia nervosa zou kunnen lijden. Evelines veelvuldige absentie maakt het bespreken van resultaten moeilijk. Twee jaar terug overleed haar oudere zus plotseling aan een hersenbloeding. Pogingen van enkele docenten om contact met Eveline te maken over het verlies leden schipbreuk. Ze heeft onderwijl op haar tenen gelopen om toch naar behoren te blijven presteren. Afgesproken wordt dat de schoolpsycholoog actief op onderzoek gaat om uit te zoeken wat er met haar aan de hand is. Eveline reageert afwerend op zijn vragen naar de reden van haar veelvuldig verzuim. Ook op zijn vragen over haar acute vermagering geeft ze ontwijkende ant- | |
| |
woorden. Dan vertelt hij haar dat zijn eigen broertje verdronken is toen hij dertien was en hoe moeilijk hij het heeft gevonden om te leven in een gezin dat duurzaam in het teken staat van rouw. Eveline huilt en zegt: ‘Was ik maar dood gegaan in plaats van mijn zus. Mijn ouders hielden vast veel meer van haar dan van mij. Ik weet niet meer hoe ik mijn ouders moet troosten.’ Na twee gesprekken met Eveline en haar ouders samen geeft de psycholoog aan de ouders het telefoonnummer van de vereniging ‘Ouders van een overleden kind’. Eveline doet een kortdurende therapie om haar eetgedrag te normaliseren en praat geregeld met de schoolpsycholoog over de dood van haar zus. Na
enkele maanden zit ze een stuk lekkerder in haar vel.
| |
Het eigene van de scholier
De dood hoort bij het leven. Ook kinderen en jongeren zullen dit geregeld ervaren. In schoolverband komen we ieder jaar weer jongeren tegen die proberen om hun weg te vinden met recente of oudere verliezen. Een belangrijk verschil tussen rouw bij volwassenen en rouw bij de middelbare scholier, de adolescent, is de verschillende positie op de levenslijn. Volwassenen hebben een innerlijk apparaat ontwikkeld om grotere en kleinere tegenslagen van het leven het hoofd te bieden, een ‘copingsysteem’, terwijl bij jongeren vanaf hun kindertijd deze vaardigheid nog in ontwikkeling is. Bovendien: zoals ook de ene volwassene beter in staat is om de dingen des levens een plek te geven, zijn ook bij scholieren deze basisvaardigheden onderling verschillend. De scholier die een ernstig verlies meemaakt moet een dubbelslag maken: leren leven met het verlies enerzijds en tegelijkertijd vormgeven aan een gezond copingsysteem. We kunnen van geslaagde volwassenheid spreken wanneer mensen voldoende persoonlijke identiteit hebben opgebouwd, op een goede manier ‘iemand zijn’. Men moet na een losmakingsproces van ouders in staat zijn om zelfstandig vorm aan het leven te geven. De middelbare scholier is in velerlei opzichten nog sterk afhankelijk van ouders: materieel uiteraard, maar ook bescherming, steun en begrenzing van betrokken ouders zijn noodzakelijke voorwaarden om zich goed te kunnen ontwikkelen.
Wanneer verlies binnen het gezin van de scholier heeft plaats gevonden, heeft hij of zij extra steun en aandacht nodig. Tegelijkertijd zijn ook de volwassenen binnen dat gezin vaak in een crisis, zodat het niet realistisch is om deze extra steun van hen te verwachten, kijk maar naar de vader van Katja of de ouders van Eveline. De best haalbare situatie is het ‘zo-goed-en-zo-kwaad-als-het-gaat-gezin’.
| |
De rol van de school
De school is voor een jongere die een verlies moet verwerken een natuurlijk tweede steunpunt om steun en begeleiding te ondervinden. Te snel vragen om professionele hulp en in een afweer schieten - ‘Ik ben leraar en geen jeugdhulpverlener.’ - roept twee problemen op. Ten eerste heeft de school een bepaalde sociale positie. Wat voor gemeenschap vormen wij eigenlijk met elkaar wanneer er geen ruimte is voor mensen om soms terecht boos of verdrietig te zijn? Ten tweede mag rouw - een gezond, noodzakelijk proces om de band met de verlorene/het verlorene los te laten ten einde de band met het leven/de levenden te kunnen aanhalen - niet als een probleem worden opgevat, laat staan een probleem dat tweedelijns geestelijke gezondheidszorg nodig maakt. Wanneer de scholier ons zou vertellen dat zijn moeder vorige maand is gestorven en alles prima verloopt en hij fantastisch in zijn vel zit, dán zou het wellicht aanbeveling ver- | |
| |
dienen om ons af te vragen welk probleem er ligt.
Het woord ‘probleem’ klinkt een beetje tobberig. Scholieren die zichtbaar overhoop liggen met hun gevoelens en hun gedrag, zijn in mijn optiek vaak dappere worstelaars, die op een gezonde manier op zoek zijn naar een goede vormgeving van hun leven. Bij een dergelijke zoektocht kan ook gewone menselijke aandacht van docenten of een school van onschatbare waarde zijn.
| |
Draaiboek
Wanneer leerlingen een sterfgeval meemaken tijdens de schoolperiode of wanneer er een leerling of docent overlijdt, is de aanwezigheid van een goed draaiboek op school van groot belang. Het zorgvuldig registreren van aandachtspunten kan beter plaatsvinden wanneer er geen sprake is van een acute crisis. Zulke aandachtspunten zijn: hoe brengen we iedereen op een goede wijze op de hoogte van het verdrietige bericht, wie bezoekt de getroffenen, gaan klasgenoten collectief naar het afscheid, bloemen sturen, leerlingen steunbetuigingen laten schrijven et cetera. Tevens volgen er vragen om extra steun - wie doet dit vanuit het team? - en consideratie met mindere resultaten. Verlies van een ouder, broer of zus kosten in de praktijk vaak minstens een schooljaar en ontregelen het leven van leerlingen zeker voor een periode van langer dan een jaar. De school kan zich afvragen of er voldoende zicht op het functioneren van ouders of de overgebleven ouder. Huisbezoek kan zeker nuttig zijn.
| |
Oud verlies
Hernieuwde confrontatie met een verlies kan bij andere leerlingen toegedekte verliezen openleggen. Wanneer we dit niet onderkennen, vinden we vaak hun reactie op het huidige verlies overtrokken. Wat weten we op school eigenlijk van de persoonlijke geschiedenis van onze leerlingen? Een suggestie voor leraren Nederlands is om brugklassers hun levensverhaal als opstel te laten schrijven. Bij tekenen zouden de scholieren een stripverhaal van hoofdmomenten uit hun geschiedenis kunnen maken. Naast de informatieve waarde voor leerkrachten werken zulke opdrachten ook voor de leerlingen positief: we kunnen iets van ‘bewuste reflectie’ op gang brengen. Zoals het verhaal van Ricardo laat zien, kan het ontbreken van gegevens begrip voor lastig gedrag van leerlingen in de weg staan. Bij Ricardo zagen we dat leerlingen zelf vaak het verband tussen hun gedrag en eerdere life-events niet begrijpen. Een goed gesprek met een docent kan leerlingen stimuleren om zulke verbanden wel te leggen en helpt leerlingen ook om tot ander gedrag te komen.
| |
De kracht van het team
Voor leerkrachten is het belangrijk om bij de confrontatie met verlies op school te kunnen merken dat er een goed teamverband bestaat. Ze hoeven niet alles zelf te doen! Na het signaleren van eventuele gevolgen van verlies, kunnen ze in de lerarenkamer informeren hoe anderen dit zien en wie een goede relatie met deze leerling heeft. De confrontatie met verlies haalt bij docenten ook momenten uit de eigen levensgeschiedenis naar boven. Wanneer ze zulk verlies een plaats hebben kunnen geven, kan eigen ‘doorleefde ervaring’ van de docent een steun zijn voor de leerling. Waar docenten zelf niet naar eigen verlies hebben kunnen of durven kijken, ontstaan er vaak ook problemen in het werken met de scholieren op dit vlak. Goede steun in het team betekent een veilige plek hebben om intense indrukken en ervaringen van de werkvloer te delen en ook de eigen positie ten aanzien van verlies te durven bespreken.
| |
Onderling
Ten slotte: ik ben erg onder de indruk van gesprekken tussen leerlingen onderling rondom verlies. Zulke ‘gespreksplekken’ binnen het kader van de school kunnen zeer steunend en helend zijn.
Ton Honig is kinderboekenschrijver, studentenpastor, docent onderwijskunde en rouwgroepbegeleider in Amsterdam.
| |
Meer informatie
Voor meer informatie kunt u op dinsdag tussen 20.30 en 21.00 uur en op donderdag tussen 8.30 en 9.00 uur telefonisch contact opnemen met Ton Honig, telefoon (020) 622 39 03.
|
|