[Nummer 1]
Tsjip
‘De reis wordt hoofdzaak. De hoofdzaken verdwijnen. Waar ben ik mee bezig. Het begint te regenen. Eerst zacht, dan steviger.
“Zullen we teruggaan om onze regenjassen op te halen?” stel ik voor.
“Ben je gek. Dat is hier niet nodig.”
“Als je ziek bent verzorg ik je niet,” zeg ik, zinspelend op haar dreigementen als ik zonder sjaal, zonder muts naar school vertrok.
Ik verwacht een schuldbewust lachje, maar dat verschijnt niet. Ze neemt me serieus. Wordt kind. Een baldadige blik. Spot zonder gouden tand.
“Wij speelden altijd in de regen. We gingen op blote voeten in de plassen dansen. Onze douche. Hier word je niet ziek. We zijn niet in Nederland waar je meteen longontsteking krijgt.”
Om haar opmerking kracht bij te zetten gaat ze huppelen. Haar armen vlinderen. Ze worden drijfnat. Hun kleding plakt aan hun lichaam. Wordt huid. Zon loopt mee als een moeder naast haar kleuter. Vertederd door het kind en met een lichte pijn omdat haar eigen naïeve blijdschap ergens is zoekgeraakt. Zon ziet de Indonesiërs onder afdakje. Kinderen en volwassenen schuilen, tegen elkaar aan, in wahrungs. Onder dikke bomen. Zon ziet hun glimlachen in het donker. Uitlachen doen ze niet. Daarvoor is er te veel respect. Naakt door de natte kleding. Haar tepels zichtbaar door de stevige bh en haar blouse heen. Haar heupen, haar billen, niet sensueel, maar zuiver als een schoongewassen kind. Zo moet hij haar gezien hebben en verliefd zijn geworden, zodat hij het land van zijn hart grif inruilde voor haar stralende schoonheid. Mooi door haar pure vreugde. De jeugd in haar lichaam. Wat heeft de kou met haar gedaan? Alsof haar lichaam niet meer de lust had te leven. Bang voor de wind, altijd guur, probeerde ze de kou buiten te houden, maar een eeuwige verkoudheid legde een waas over haar bestaan. Als een prop zilverpapier had ze geleefd. Dof, hard. Maar de tropische zon heeft haar weer gladgestreken zodat het zilver glanst. Het zonlicht, het groen, wordt in haar weerspiegeld, en ze zweeft, fladdert, waait in de zwoele wind, kwetsbaar om te zien, maar door haar meegaandheid onschendbaar.’
Uit: Marion Bloem, Geen gewoon Indisch meisje.