Verhalende teksten
In de hoofdstukken 8 tot en met 14 staan verhalende teksten centraal. Met nadruk wordt gesteld dat gedichten hiervan niet zijn uitgesloten, omdat het onderscheid lyriek/epiek het uitgangspunt is. In de ingebedde situatie hebben we te maken met vertellerstekst en persoonstekst en er is vaak sprake van interferentie. De auteurs hebben gekozen voor de typologie van Stanzel (hoofdstuk 8) en niet voor de verteltheorie die Mieke Bal heeft geïntroduceerd, omdat deze slechts geschikt zou zijn voor gedetailleerde analyse. De typologie van Stanzel is volgens de auteurs niet alleen geschikt voor de karakterisering van een roman of verhaal, maar ook voor de beschrijving van kleinere passages. De auctoriale, personale en ik-vertelsituatie worden vervolgens uit de doeken gedaan en er is aandacht voor vertelsituaties die zich aan deze indeling onttrekken.
In hoofdstuk 9 maken we kennis met de indirecte rede en haar varianten en treden de mogelijkheden van focalisatie (Bal) terloops voor het voetlicht. Hoofdstuk 10 (Tijd) opent de weg voor de bespreking van een aantal structuuraspecten van verhalen en wordt gevolgd door Motieven (11), Ruimte (12) en Personages (13).
In hoofdstuk 10 maken we kennis met het onderscheid fabel/sujet en de verschillende mogelijkheden, onder andere vertraging en versnelling, die zich in de verhouding tussen deze twee kunnen voordoen. Hoofdstuk 11 maakt duidelijk wat het verschil is tussen motief en thema, tussen tekstintern en tekstextern, en via de tegenstelling identificatie/differentiatie bij het leggen van verbanden, is de parallellie met deel 2 (Poëtisch taalgebruik) een prettige steun in de rug.
Hoofdstuk 13 voert het personage, de belangrijkste categorie voor de lezer, ten tonele. Het krijgt relatief weinig aandacht, omdat het lezersaandeel zo groot is dat je het moeilijk los van de individuele lezer kunt beschrijven. Het onderscheid uit de verhaaltheorie tussen personages en acteurs wordt terzijde geschoven.
Het boek vervolgt met een uiterst summier overzicht van de geschiedenis van de tekstinterpretatie en eindigt met twee voorbeelden van nieuwe benaderingen: de ideologiekritiek en de feministische tekstkritiek.