Tsjip/Letteren. Jaargang 10
(2000)– [tijdschrift] Tsjip/Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 33]
| |
‘Haal een schrijver in de klas, ook in het vmbo!’
| |
[pagina 34]
| |
tje te bezorgen. Mijn boeken lenen zich daar goed voor. Als leerlingen daarna eens een boek van mij lenen of kopen, is dat mooi meegenomen. Maar het gaat in eerste instantie om dat ene lesuur.
Heb je er een beeld van of je bezoek in een bepaald lesplan past? Zo ja, wat is dan vaak aan jouw bezoek voorafgegaan? De voorbereiding op de scholen is heel wisselend. Sommige klassen die ik bezoek, hebben zich heel erg gedegen voorbereid. Leerlingen hebben dan bijvoorbeeld minimaal twee boeken van me gelezen of ze hebben een omslag ontworpen voor een van mijn boeken. Steeds meer scholen laten via de provinciale bibliotheken ook een kist boeken op hun school bezorgen waarin dan alleen maar boeken van mij zitten. Daardoor kunnen leerlingen ook echt allemaal iets van me gelezen hebben. Maar ik kom ook op scholen waar de leerlingen bij binnenkomst in het lokaal pas in de gaten krijgen dat ze een afwijkend uurtje hebben. Die zijn dus helemaal niet voorbereid. De scholen die het echt voorbereiden, hebben het schrijversbezoek geruime tijd van te voren ingepland, bijvoorbeeld om iets extra's te doen in de Boekenweek of in het kader van bepaalde thema's bij Nederlands.
Wat zou jij zelf als schrijver graag als voorbereiding op het bezoek zien? Ik vind het een beetje raar als een klas helemaal niet voorbereid is, maar een slechte voorbereiding hoeft een geslaagd optreden niet in de weg te staan. Je kunt van docenten ook niet vragen dat ze je bezoek werkelijk heel uitvoerig voorbereiden. Ik ben tevreden met een korte voorbereiding van bijvoorbeeld een halve les, waarin de docent iets vertelt over het verschijnsel dat er schrijvers zijn, van wie sommigen ook af en toe scholen bezoeken en dat volgende week Wim Daniëls komt die die en die boeken heeft geschreven. En misschien zou de docent nog wat kunnen voorlezen. Dat vind ik voldoende. Ik heb ook ooit meegemaakt dat een klas zo goed voorbereid was dat de leerlingen werkelijk alles van me hadden gelezen. Dat is ook een handicap, want alles wat je dan voorleest, kennen ze al.
Hoe verloopt zo'n lesbezoek? Wat doe je? Welke vragen stellen leerlingen? Ik probeer nog voordat de eigenlijke bijeenkomst begint altijd even met leerlingen te praten om te polsen wat er aan voorbereiding gedaan is. Daar speel ik dan op in. Verder heb ik ook wel vaste onderdelen. Ik geef een kort overzicht van de boeken die ik heb geschreven en lees daarbij ter illustratie enkele passages voor. Van sommige passages weet ik hoe leerlingen erop reageren. Veel leerlingen zijn bijvoorbeeld verzot op snelle dialogen. Verder vertel ik hoe een schrijver aan de kost komt en ook waar je als schrijver je stof vandaan haalt. Natuurlijk kunnen leerlingen ook vragen stellen. Het komt ook voor dat ik een verhaal voorlees dat ik nog niet helemaal af heb. Dan vraag ik leerlingen wat ze ervan vinden en hoe ze het het liefst zien aflopen. Met sommige scholen wordt een bezoek voorbesproken. De school heeft dan bepaalde wensen en daar houd ik dan natuurlijk rekening mee. Zo'n wens kan bijvoorbeeld zijn dat ik ook inga op verhalen die leerlingen zelf hebben geschreven naar aanleiding van passages uit mijn boeken.
Welke relatie zie jij tussen zo'n schrijversbezoek en het fictieonderwijs in het voortgezet onderwijs? Je merkt vaak aan de reacties van leerlingen dat ze na je bezoek toch wel het plan hebben om iets van je te gaan lezen. Dan bereik je wat ook het fictieonderwijs wil bereiken: dat leerlingen uit zichzelf gaan lezen. Maar ik ben niet iemand die vindt dat lezen zo goed voor iedereen is en dat je er een beter mens van wordt. Ik heb eens een bibliothecaresse meegemaakt die boeken nadrukkelijk verdeelde in geschikte boeken (literatuur) en niet-geschikte boeken (de rest). Van de zogenaamde literaire boeken kon je als mens groeien, zo zei ze tegen iedereen Zijzelf zou daarvan het beste bewijs moeten zijn, maar ik vond het zwaar tegenvallen wat de literatuur van haar gemaakt had.
Welk beeld heb jij van de leescultuur onder vmbo-leerlingen? Lezen ze jouw boeken? Wat zeggen ze erover? Geldt dit zowel voor jongens als voor meisjes? De meeste vmbo-leerlingen zijn geen lezers, maar doeners; daarom zitten ze deels ook op het vmbo. Alleen met toegankelijke, vlotte boeken kun je ze aan het lezen krijgen. Mijn Daan-boeken zijn wat dat betreft een schot in de roos, maar een ander boek van mij, Ruben, dat een veel trager tempo heeft, wordt door hen minder gewaardeerd. Een verschil tussen de leesbeleving van jongens en meisjes zie ik niet zo als het om mijn boeken gaat.
Zijn er bepaalde criteria waaraan bijvoorbeeld ‘leesboeken’ moeten voldoen willen ze succesvol kunnen zijn in het vmbo? Moet de hoofdpersoon van dezelfde leeftijd zijn, van hetzelfde geslacht? Moeten de leefwerelden overeenkomen wil er van identificatie sprake kunnen zijn? Ligt dit voor jongens en meisjes hetzelfde of zijn er duidelijke verschillen? Het belangrijkste criterium is volgens mij dat er vaart in moet zitten. In vrijwel al mijn jeugdboeken heb ik die vaart er nadrukkelijk in proberen te stoppen. Verder vind ik, zeker voor | |
[pagina 35]
| |
vmbo-leerlingen, humor een belangrijk criterium. En de eigen belevingswereld moet centraal staan.
In het tijdschrift Jeugdliteratuur in de basisvormingGa naar eind3. wordt Toffe knokkels en windwakken uitgewerkt voor 3 vbo/mavo en voor 2 en 3 havo. In de inleidende tekst staat: ‘Als Daniëls Dingen voor Daan schrijft, heeft hij een leerling uit 4 havo voor ogen.’ Is dat jouw publiek? Toen ik begon met het schrijven van jeugdboeken had ik echt de leerlingen van 4 havo voor ogen. Met die leerlingen had ik zelf in de jaren daarvoor ook veel gewerkt. Het redelijk vrije taalgebruik in mijn boeken over een onderwerp als seksualiteit vond ik ook goed bij die groep leerlingen passen. Nou ja, en als je uitgaat van 4 havo, moeten 3 havo-leerlingen en 5 havoleerlingen er ook mee uit de voeten kunnen. Maar ik merkte al snel dat mijn boeken ook bij vbo- en mavo-leerlingen tot de verbeelding spraken, terwijl vwo-leerlingen er over het algemeen iets minder van gecharmeerd zijn, behalve dan weer van mijn roman Ruben. En de leeftijd van 15, 16, 17 jaar bleek al heel snel ook 13 en 14 te kunnen zijn. En naar boven toe blijken er ook veel volwassenen te zijn die met veel genoegen mijn boeken lezen. Over enkele dagen moet ik naar Venlo, naar de scholengemeenschap Venlo & Omstreken. Daar organiseren ze voor vmbo-leerlingen een project in het kader van leesbevordering. Het gaat om een geheel nieuwe aanpak. Ze noemen het ‘Leescafé’. Het ‘Leescafé’ is bedoeld om leerlingen te motiveren tot het actief, zelfstandig en met plezier aanleggen van een leesdossier in de bovenbouw vmbo. Het is een combinatie van leesbevordering en literatuuronderwijs. Voorafgaand aan de schrijversbezoeken worden boeken van de auteurs gelezen. Na de bezoeken vindt de verwerking plaats in het leesdossier. De leerlingen zijn actief betrokken bij de voorbereidingen en organisatie van het ‘Leescafé’. Zo staat het tenminste in hun folder. Het werkelijke bezoek bestaat uit 2 × 2 uur, waarvoor een heel schema is opgesteld: binnenkomst, voorstellen schrijver, interview, intermezzo (lied en dans), vragen uit het publiek, dansact, voordracht leerlingen, vervolg interview. De leerlingen lijken er daadwerkelijk bij betrokken te zijn. Ik ben door een leerling uitgenodigd. Die heeft me later nog eens gebeld om het een en ander door te nemen. Misschien moet u het gewoon eens proberen, zo'n schrijver in de klas. | |
[pagina 36]
| |
|