en vervolgens ontwikkeld en gefixeerd. De gemaakte ‘foto’ wordt getoond en de kinderen roepen ‘Ooh’ en ‘Aah’ als ze het kleine wonder zien.
Er is een mooi opdrachtenboekje gemaakt waarin de informatie uit de inleiding herhaald wordt. De leerlingen gaan opdrachtjes maken en vragen invullen. Bij één van de opdrachtjes moeten ze door een camera kijken en opschrijven wat ze zien. Tijdens het beantwoorden van deze vragen is er voor de leerlingen ook gelegenheid het ‘dokameraatje’ eens van dichtbij te bekijken.
De docenten van de basisscholen krijgen een correctie-boekje, zodat ze de opdrachten later met de leerlingen kunnen bespreken.
Tijdens de tweede les gaan de leerlingen in kleine groepjes zelf fotograferen. Met kleine wegwerpcamera's gaan ze op pad, bijvoorbeeld op de speelplaats of in de school. Verder krijgen ze een handleiding mee met opdrachten voor de verschillende soorten foto's die ze moeten maken. Deze handleiding wordt van te voren met ze besproken. De leerlingen worden dan geattendeerd op begrippen zoals: kader, compositie, standpunt, licht en beweging.
Aan het eind van de les wordt de leerlingen uitgelegd wat een zelfportret is. De leerlingen krijgen de opdracht thuis spullen of attributen te zoeken die bij hen horen en waarmee ze op de foto willen. Bijvoorbeeld sportkleding of een verzameling, of spullen die bij een hobby of een cultuur horen.
Voor de derde les hebben de leerlingen de spullen voor hun zelfportret meegebracht. Om de beurt vertrekken ze naar een aparte ruimte in de school waar
een kleine fotostudio is ingericht. De leerlingen bepalen zelf hoe ze op de foto willen en op welk moment de foto
wordt genomen. Hiervoor krijgen ze een draadontspanner in de hand of onder de voet.