Tsjip/Letteren. Jaargang 8
(1998)– [tijdschrift] Tsjip/Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 44]
| |
Literaire analyseIn twee delen, 275 pagina's In Margine en 31 pagina's In Memoriam beschrijft Connie Palmen het ontstaan van haar relatie met Ischa Meijer, vlak na de publicatie van De Wetten, en het verloop van die relatie tot de plotselinge dood van Meijer, februari 1995. Als Palmen een uitnodiging krijgt voor een interview door Ischa Meijer weigert ze eerst, maar besluit meteen daarna dat ze het tóch wil. Als ze Meijer ontmoet, weet ze meteen dat ze hem als man wil. Als ze dan voor het eerst op weg gaan naar elkaar en elkaar ontmoeten ‘openen zich spontaan de sluitspieren’ bij beiden en en ze melden dat met een zekere vanzelfsprekendheid ook meteen aan elkaar. Een opmerkelijke start. Ze leven samen, praten veel, reizen een aantal malen door de VS, en werken over het algemeen erg stimulerend op elkaar. Ze hebben allebei het gevoel ‘thuisgekomen’ te zijn, ze zijn creatief (we volgen het ontstaan van De Vriendschap, vele en een onvoltooid boek over de relatie van Meijer met zijn vader), ze ruziën wel over het geestelijk eigendom van elkaars ervaringen, over trouw, waar Meijer ‘structureel’ problemen mee heeft, maar zijn alles bij elkaar dus erg gelukkig samen. De plotselinge dood van Meijer is dan ook een klap met een moker; Palmen heeft er heel veel tijd voor nodig om überhaupt weer te gaan eten, leven. Ze wordt er letterlijk ziek van. Schrijven over Ischa is uiteindelijk een noodzaak. En het boek IM is het resultaat.
Het boek kwam uit in een eerste druk van 100.000 exemplaren en dat werd niet onder stoelen of banken gestoken. Palmen verscheen in nogal wat praatprogramma's en al dat soort factoren wekken nieuwsgierigheid én roepen bij sommigen wrevel op. Onbevangen beginnen aan zo'n boek - als dat sowieso al ooit mogelijk is - was hier dus volstrekt niet te doen. De recensies waren (dan ook?) nogal kritisch en stipten allerlei zaken aan die ook opgevallen waren aan de amateurlezers van mijn leeskringen, met wie ik IM besprak, en die ook terug te vinden waren in de leesverslagen van de paar leerlingen die het boek tot nu toe in een leesverslag hebben uitgewerkt. Duidelijk is wel dat dit boek niemand koud laat: lezers worden óf meegesleept en ontroerd, of keren zich geërgerd af; ‘neutraal’ heb ik nog niemand horen of zien reageren. Palmen drijft haar lezers uiteen in twee, elkaar vaak hevig bestrijdende kampen.
Dat is overigens niet zo verwonderlijk als je beseft dat het boek over de meest basale zaken van het leven gaat, over de oer-onderwerpen ook van kunst: Eros en Thanatos: een Grote Liefde die eindigt in Dood. En zowel de manier waarop Palmen de liefde beschrijft, haar overgave, hun vertrouwdheid met elkaar, hun ‘simpel’ en toch zo groot geluk, als de wijze waarop zij haar rouw verwoordt, zich op het lijk werpt, als in een Griekse tragedie bijna explodeert in rouw, roepen herkenning en bewondering, én ergernis en afkeer op. | |
Didactische analyseHet thema De dood is al heel vroeg in het verhaal duidelijk aanwezig: op de tweede bladzijde al wordt verteld over een begrafenis die Ischa en Connie bijwonen en die zij afsluiten met een toost: ‘“Op mijn begrafenis”, zei Ischa vrolijk, en hief het glas.’ Op hun eerste reis naar Amerika valt het Palmen op hoezeer de Amerikanen met hun doodsangst bezig zijn en die omzetten in een gezondheidsmanie: ‘fat-free, sugar-free, cholesterol-free’. Aan dat soort eten bezondigen Palmen en Meijer zich dus niet. Wel gaat Meijer gevaarlijk fanatiek zijn dikte bestrijden, parallel met Palmens toezegging dat zij haar drankverslaving zal gaan aanpakken: ‘Hij pakt het goed aan (!JD). Bij het ontbijt in Country Ham 'n Eggs overreikt hij me zijn nog halfvolle pakje Merit en in de namiddag van dezelfde dag trekt hij zijn gymschoenen aan en rent een heel blok door Lauderdale. “Ik moet het langzaam opbouwen”, hijgt hij als hij | |
[pagina 45]
| |
terugkomt. “Over een week ren ik weer een half uur achter elkaar.”’ En dat terwijl beiden het kort daarvoor gehad hebben over de hartaanval die Ischa nog net overleefde! Over allerlei doden wordt verteld: Foucault, Brodkey, een van de Bonanza-boys, allemaal sterven ze op het moment dat Connie in hun nabijheid komt. De vader van een vriend, de vriendin en huiseigenaar van Connie (Connie vindt de grafrede die ze voor haar houdt zo mooi dat ze hem helemaal opneemt in dit boek), Connie droomt over de naderende dood van haar vader, Ischa's moeder en vader sterven kort na elkaar: hun leven samen is een aaneenschakeling van doodstijdingen, van het verwerken van sterfgevallen. De lezer wordt tegen het einde van het eerste deel vanzelfsprekend getroffen door de schitterende toekomstverwachtingen van de twee geliefden: ‘1995 wordt een prachtig jaar’, met hun bruiloft, het verschijnen van hun boeken, terwijl hij al weet dat vroeg in 1995 de dood door al die plannen een abrupte streep zal halen. Met name de beschrijving van de rouwverwerking roept bij lezers tegenstrijdige reacties op. Interessant is de vraag naar het waarom van de eigen reactie: hoezeer hebben wij een vastliggend beeld van ‘normale’, ‘correcte’ verdrietbeleving, vanuit onze eigen beleving of fantasie. Waar liggen onze eigen remmingen en frustraties ten aanzien van zo'n elementair proces dat vroeg of laat iedereen wel moet doormaken? Is haar reactie ‘overdreven’? Vinden we dat niet eigenlijk een kwestie van ‘zoiets zou ik mijzelf nooit (durven? willen? kunnen?) toestaan’?
Een tweede thema is de verhouding fictie/non-fictie, verzinsel vs. werkelijkheid. Wat zou er van dit verhaal overblijven als de schrijfster niet Connie Palmen, en de hoofdpersonen niet Connie en Ischa maar Piet en Truus geheten zouden hebben? Zou het boek uitgegeven zijn? Of als Palmen de hoofdpersonen in haar autobiografische verhaal Piet en Truus genoemd had? Veel lezers hebben moeite met het ‘Story’-karakter van dit boek: we krijgen een blik in de privéwereld van Bekende Nederlanders. Interessant is de vraag waar ‘onze’ nieuwsgierigheid naar dat soort inkijkjes vandaan komt. In een tijd waarin privacy een te pas en te onpas opduikend begrip is, snakken miljoenen onbekende Nederlanders naar blikken over de omheining van het leven van Bekende Nederlanders. Telelenzen zijn bij dit boek niet nodig; de Bekende Nederlander zet haar deuren wijd open. Voelen we ons desondanks voyeurs als we binnentreden? Is een lezer niet per definitie een voyeur? Iemand die om te ontsnappen aan zijn eigen werkelijkheid, of om juist meer greep te krijgen op die eigen werkelijkheid, om anderen en/of zichzelf beter te begrijpen, onbeschaamd de leefwereld binnendringt van mensen, die dan overigens meestal wel verzonnen zijn?
Palmen zet een heel interessante theorie neer over echtheid en onechtheid, over fictie en werkelijkheid (op pag. 30 met name). Wij - ik vat haar opmerkingen even samen - zijn zo vaak gefrustreerd in onze pogingen onszelf te laten kennen door de mensen om ons heen, dat we daar een grote angst voor gekregen hebben. Het resultaat is dat we onszelf in het dagelijks leven voortdurend geweld aandoen in de omgang met de anderen. Wie fictie schrijft, wie acteert, wie in de wereld van het doen alsof functioneert, kan daar eindelijk zich echt laten zien. Geerten Meijsing beaamt dit als hij in zijn meest recente, duidelijk autobiografische roman Tussen mes en keel opmerkt dat hij zijn boek fictie noemt, ‘omdat hij dan zonder gedonder kan vertellen wat hem in werkelijkheid allemaal is overkomen’. In fictie ‘lieg je de waarheid’, wie een verhaal vertelt, vertelt zichzelf. Is fictie dus eerlijker dan de werkelijkheid?
In die publieke presentatie waarin Connie Palmen dus via fictie zich echt laat zien, sleept ze overigens anderen wel mee, zoals overigens elke auteur die ‘autobiografisch’ schrijft. Ischa kan zich niet meer verweren tegen haar annexatie van hem via dit boek; maar met mijn beeld van Ischa voor ogen denk ik dat hij genoten zou hebben van zoveel aandacht. Maar vriendin Paulien (pag. 28/29) raakt ze op deze manier kwijt; Palmen offert hun vriendschap op aan haar schrijfdrang. Al vaker is het ‘recht’ van auteurs ter discussie gesteld om mensen uit hun omgeving te ‘gebruiken’ in hun boeken Getuigt het van moed om je persoonlijke relaties op te offeren aan de Kunst, of dient het eerder gezien te worden als een laffe - want niet te pareren - aanval op de privacy (!) van die personen? (Voskuils haarscherpe analyse van Bart ‘daar ben ik het prin-ci-pieel niet mee eens’ en Ad ‘ik blijf maar thuis want ik heb het zo warm, ik denk dat ik ziek word’, wordt vaak goedgepraat met de opmerking dat hij zichzelf ook te kijk stelt. Tja. Of dat voor ‘Ad’ en ‘Bart’ voldoende is om zich neer te leggen bij hun ‘vereeuwiging’, is de vraag. En het is ongetwijfeld ook prettiger om zelf te mogen selecteren welke onaangename kanten je van jezelf in beeld brengt, dan dat iemand anders dat voor jou kiest.)
Dat Connie Palmen Ischa Meijer geflatteerd afbeeldt, lijdt geen twijfel; in haar presentatie is hij dan wel structureel ontrouw, maar zij slaagt er als eerste in, om allerlei facetten van zijn persoonlijkheid aan het licht te krijgen, ze brengt hem tot nooit eerder bereikte | |
[pagina 46]
| |
geestelijke hoogte; en over andere vrouwen wordt vrijwel niet meer gesproken. De kleine terugval (pag. 212/13) wordt met de mantel der liefde bedekt. Ischa wordt door de bril van Palmen een ander mens dan ‘we’ hem dachten te zijn: klein, kwetsbaar, snakkend naar goedkeuring, erkenning. Zijn strijd tegen zijn ouders komt uitvoerig in beeld en maakt veel van zijn karaktertrekken begrijpelijk, en zeker ook de noodzaak om, via de door hem bewonderde psychiater Tas, met zijn vreselijk verleden in het reine te komen. Dat Palmen in dat portretteren van haar geliefde zelf ook als heel speciaal naar voren komt, is haar door nogal wat lezers, beroeps- en amateurs, verweten: ‘narcistisch’ is nog een van de vriendelijkste etiketten die op haar verhaal, op haar persoonlijkheid zijn geplakt; ‘megalomaan’ liegt er ook niet om.
Het is de vraag of men een boek kan verwerpen, zoals dus op nogal grote schaal is gedaan, op grond van het feit dat de auteur narcistisch is tot in het diepst van haar wezen. Welk type neurose mag de schrijver wél demonstreren zonder dat zijn boek gekraakt wordt? Is de herhaalde opmerking van Palmen dat zij nu eenmaal een ongelooflijk hoog IQ heeft, voldoende om de kwaliteit van haar boeken met een scheef oog te bekijken? Is het feit dat Mulisch bepaald niet aan bescheidenheid lijdt, en daarin ook nog eens bevestigd wordt door crititci uit de Verenigde Staten die hem op een lijn plaatsen met de allergrootste auteurs uit de cultuurgeschiedenis, voldoende reden om zijn werk vanaf dat moment extra-zurig te gaan benaderen? Het zijn interessante vragen die rijzen in een tijd waarin de meeste auteurs de grenzen tussen werk en persoon laten vervagen, waarin ‘autobiografisch’ schrijven erg populair is. Kun je een hekel hebben aan een schrijver als persoon en toch onbevangen het werk lezen? Discussievragen in overvloed, lijkt me. | |
Sterkte/zwakte-analyseAls we proberen de balans op te maken na dit alles, zal het duidelijk zijn waarom, zoals eerder gesteld werd, IM of bewondering of walging en ergernis oproept bij lezers: niemand kan neutraal staan tegenover de thematiek van liefde en dood, en niemand onthoudt zich van een oordeel als een Bekende Nederlander zich op deze wijze op de voorgrond zet. Palmen beschrijft in haar boeken haar zoektocht naar De Wetten, die het leven bepalen, naar ‘het script dat aan mijn leven ten grondslag ligt’. Ze wil zin opleggen aan het leven, maar uit haar debuut komt al naar voren dat het leven pas compleet is door de overgave aan de liefde. Ischa Meijer was de man aan wie zij zich wilde overgeven, maar hij stierf, en dat was in Palmens poging om haar eigen leven te regisseren niet voorzien. Over liefde als zingeving en dood als spelbreker, over schrijven als greep op je leven, op de werkelijkheid, over jezelf niet kunnen zijn in de dagelijkse omgang en eerlijk en echt zijn in het verzonnen verhaal, over beroemd zijn en over gelukkig zijn met jezelf en met een ander, over hemelhoog juichend en ten dode bedroefd zijn, over het boek als gebruiksvoorwerp en als taboe, over niet gewenst zijn als kind en over de warmte van het gezin, over literatuur en over journalistiek, en over nog veel meer gaat IM. IM verwerpen of IM bewonderen, het gebeurt beide vanuit morele normen, vanuit een mensbeeld, niet op de eerste plaats vanuit stilistische of structurele maatstaven. |
|