Tsjip/Letteren. Jaargang 8
(1998)– [tijdschrift] Tsjip/Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 11]
| |||||||||||||||||||||
Culturele en Kunstzinnige Vorming - ervaringen binnen een museumBij de invoering van een nieuw systeem of discipline zijn er altijd hindernissen die genomen moeten worden. Als het gaat om een nieuw schoolvak openbaren deze problemen zich meestal op scholen. Bij de invoering van het schoolvak Culturele en Kunstzinnige Vorming zijn echter meer organisaties betrokken, namelijk de culturele instellingen die in samenwerking met de scholen het vak vorm moeten geven. De samenwerking tussen scholen en instellingen is niet nieuw; er moet echter op een andere manier samengewerkt worden dan de instellingen gewend zijn. | |||||||||||||||||||||
Pilot projectGedurende drie maanden heb ik als stagiaire gewerkt voor een museum stammend uit de achttiende eeuw, waar kunst en wetenschap met elkaar verenigd worden. Met mijn kennis van CKV, opgedaan tijdens mijn studie Nederlandse taal- en letterkunde in Nijmegen ter voorbereiding op de postdoctorale lerarenopleiding, heb ik lespakketten ontwikkeld. Dit deed ik in het kader van een pilotproject dat gaande was in de gemeente waar het museum gevestigd is. In dit artikel beschrijf ik eerst meer algemene moeilijkheden die binnen het project een rol speelden. Vervolgens zal ik ingaan op de problemen die specifiek voor het museum golden. Uit het overzicht dat op deze manier ontstaat, zal ik voorzichtig mijn conclusie trekken.Ga naar eind1
De gemeente, in het noorden van het land, zag al in 1996 de problemen aankomen rond de invoering van het nieuwe schoolvak Culturele en Kunstzinnige Vorming 1. Om tijdig hierop in te springen, nam zij het initiatief tot de oprichting van de Werkgroep CKV. Hierin waren, naast uiteraard de gemeente zelf, enkele culturele instellingen en een scholengemeenschap vertegenwoordigd. De werkgroep besprak de mogelijkheden voor een project waarin een samenwerkingsverband tussen scholen en culturele instellingen gerealiseerd kon worden om het schoolvak soepel te introduceren. In december 1997 werden andere scholen en instellingen uit de gemeente benaderd met de vraag of zij wilden deelnemen aan het project dat op stapel stond. In maart 1998 werd bekend wie de deelnemers waren. Vervolgens werd een begin gemaakt met de praktische invulling van het project. De scholen werkten samen aan een werkboek voor de leerlingen. In dit werkboek werden informatieve lessen opgenomen, die de leerlingen moesten voorbereiden op een bezoek aan culturele instellingen. Deze instellingen maakten op hun beurt weer een programma voor de bezoekdagen van de leerlingen. Het eerste bezoek werd een korte kennismakingsronde die een eerste indruk geeft van wat de betreffende instelling te bieden heeft. De twee daarop volgende bezoeken waren CKV-lessen, verzorgd in en door de instelling. | |||||||||||||||||||||
KloofTussen culturele instellingen en scholen, die nu in het kader van CKV met elkaar gaan samenwerken, bestaat echter een kloof. Dit komt mijns inziens door de verschillende doelstellingen die de instanties hebben. Een culturele instelling is een bedrijf waar verschillende activiteiten plaatsvinden. Zo houdt het Historisch Museum zich vooral bezig met het conserveren van de collecties, het maken van tentoonstellingen, het organiseren van de daarbij behorende openingen, de verkoop in de museumwinkel, het bijhouden van een website en reclame om het bezoekersaantal te vergroten. Voor het museum is het laatstgenoemde punt waarschijnlijk nog het meest van belang. Kortom: het Historisch Museum is een bedrijf, waarvan de educatieve afdeling een klein deel uitmaakt. Een school daarentegen is een instelling die zich alleen maar bezighoudt met educatie. Alle activiteiten binnen een school zijn gericht op educatie voor jonge mensen. Docenten zijn meer dan museummedewerkers op de hoogte van | |||||||||||||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||||||||||||
de leefwereld van leerlingen en van de manier waarop de school hierop kan inspringen. Dit geldt ook voor de ontwikkelingen in het onderwijs: voor docenten is het bijhouden van deze ontwikkelingen immers van belang, terwijl een museum daar tot nog toe weinig mee te maken had. De twee nieuwste ontwikkelingen in het onderwijs, de invoering van het studiehuis en de invoering van het nieuwe schoolvak Culturele en Kunstzinnige Vorming, zorgen weliswaar voor een raakvlak, maar daarmee is de kloof nog niet overbrugd. Het Historisch Museum moet dan ook eerst een inhaalslag maken en op de hoogte komen van studichuis en CKV. | |||||||||||||||||||||
Culturele instellingen en studiehuisDe invoering van CKV gaat zoals gezegd vergezeld van de invoering van het studiehuis. Deze nieuwe manier van werken is weliswaar nog niet op alle scholen volledig ingevoerd, maar dit is een kwestie van tijd. Het Historisch Museum wil daarom nu al inspringen op deze ontwikkeling. De onbekendheid met het studiehuis vormt hierbij een eerste obstakel. Een oplossing hiervoor lijkt informatieverstrekking te zijn. Dit is een stap die al op grote schaal wordt uitgevoerd: het aantal folders, internetsites, congressen en symposia is niet van de lucht. De ervaring van het Historisch Museum is echter dat op een bepaald moment de grens is bereikt. Meer materiaal levert dan geen nieuwe informatie op. Het vinden van ideeën is niet zo'n probleem meer, het vinden van ideeën die binnen de grenzen van de instelling uitgevoerd kunnen worden wel. Het Historisch Museum blijft een eigen uitgangspunt houden, namelijk de eigen collectie en de voorzieningen binnen het gebouw. Van hieruit moet het een lespakket gaan opstellen. De instelling stoot daarin echter op hindernissen voortkomend uit de eigen aard van het museum. Ik leg dat uit: Voor de medewerkers van de educatieve dienst van het Historisch Museum is de nieuwe onderwijsvorm niet te bevatten. Hun eigen schooltijd bestond uit het volgen van lessen, de zelfstandigheid van het studiehuis hebben zij nooit gekend. Het zelfstandig werken van de leerlingen binnen hun kostbare museum is voor hen eerder een last dan een verbetering en de realisatie van de nieuwe plannen is in hun ogen onmogelijk. Het gaat met name om de rondleidingen, waarmee de educatieve activiteiten in ‘vroeger tijden’ vormgegeven werden. De zelfwerkzaamheid die in het studiehuis van de scholieren verlangd wordt, wordt in een rondleiding echter teniet gedaan. Het gehoorzaam volgen van een gids en het aanhoren van een praatje over de collectie van het museum draagt waarschijnlijk niet bij aan de ontwikkeling van eigen ideeën en gedachten. De gids zal daarom de rondgang anders moeten inrichten. Het activeren van leerlingen om hen zélf dingen uit te laten zoeken, hen zélf te laten kijken naar die delen van de collectie die hen het meeste aanspreken, staat voortaan voorop. Voor de gidsen betekent dit echter een mentaliteitsverandering die te vergelijken is met de verandering van de rol van de docent: van ‘leider’, die uitgaat van wat het museum aan te bieden heeft, worden ze ineens ‘begeleider’ van de zelfwerkzaamheid van leerlingen. Een dergelijke verandering is helaas niet van de ene op de andere dag in te voeren. | |||||||||||||||||||||
CKV in de culturele instellingenHet probleem van de onbekendheid en onervarenheid met het studiehuis, geldt ook voor CKV. Hoewel alle medewerkers van het Historisch Museum het een prima idee vinden dat jonge mensen al op school kennis maken met kunst en cultuur, kunnen zij zich heel moeilijk een voorstelling maken van de invulling van dit plan. Hiervoor is een goed inzicht nodig in wat het vak inhoudt. De kennismaking met CKV verloopt niet overal even soepel. De einddoelen voor CKV staan weliswaar vast en worden in verschillende folders en programma's kenbaar gemaakt, maar veel uitvoerders hebben een eigen programma. De scholen hebben allereerst veel vrijheid als het gaat om de invulling van CKV. Per school wordt bepaald hoe het CKV-dossier wordt gebruikt, welke onderwerpen aan bod komen en hoe de leerlingen les krijgen. Daarnaast speelt vaak de persoonlijke voorkeur van de CKV-docent of kunstcoördinator een grote rol bij de keuze voor de lesstof. Dit is over het algemeen geen probleem, tenzij de lessen in een groter geheel samengesteld worden, zoals bij het project waaraan het Historisch Museum meewerkt. Voor een culturele instelling wekt deze verscheidenheid aan programma's alleen maar verwarring. Als verschillende scholen een instelling met hun eigen verwachtingen benaderen, is het voor deze instellingen lastig om positie te bepalen en een programma op te stellen. | |||||||||||||||||||||
CommunicatieHet project wil de kloof tussen de verschillende instanties overbruggen door een samenwerkingsverband te realiseren. Om de openheid tussen de verschillende deelnemers te creëren werd iedere culturele instelling gekoppeld aan een school. Dit had tevens als doel de praktische zaken sneller en efficiënter te kunnen regelen. Daarnaast konden de instellingen en scholen elkaar zo van de broodnodige feedback voorzien. Op deze manier konden afspraken gemaakt worden die deelnemende instanties voorzagen van een kader waarbinnen ze een programma konden opzetten. Ook binnen het project bleken echter ver- | |||||||||||||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||||||||||||
schillende meningen over de invulling van studiehuis en CKV te bestaan. Hoewel een grote stap is gezet in het samenbrengen van scholen en culturele instellingen, laat de communicatie soms nog wel wat te wensen over. Het koppelen van de verschillende instanties werkte goed door een wederzijds verantwoordelijkheidsgevoel. Het had echter ook een nadeel: het contact bleef beperkt tot de gekoppelde eenheden. Hoewel de informatie die binnen deze eenheden werd uitgewisseld in principe voor het project voldeed, is het nu zaak de communicatie tussen de verschillende culturele instellingen te intensiveren. Dat is nodig om te kunnen leren van elkaars ervaringen. Het is met name nodig om elkaars visie op leren te leren kennen en die samen verder te ontwikkelen in de richting van de door het studiehuis veronderstelde leerling-zelfstandigheid. | |||||||||||||||||||||
Het Historisch MuseumNaast deze algemene knelpunten bestaan er in het Historisch Museum ook moeilijkheden specifiek voor deze instelling. Het museum krijgt met de invoering van CKV een aantal nieuwe taken. Waar vroeger een docent zijn scholieren mee op sleeptouw nam naar het museum, moet dat museum nu de individuele scholier aantrekken, ontvangen en onderwijzen. Dit zijn drie taken die op heel verschillende gebieden liggen. Het aantrekken van scholieren hoort thuis op de afdeling Public Relations, de ontvangst is een aangelegenheid voor de receptie en onderwijzen is een taak voor de educatieve afdeling in samenwerking met de rondleiders. Op het eerste onderdeel, dat van de PR, wil ik hier niet ingaan. In het project stond immers al vast dat de scholieren zouden komen. Aan reclame is dan ook niet veel gedaan, behalve de enthousiaste presentatie van het museum tijdens het kennismakingsbezoek. Ook het tweede aspect is minder van belang. De mensen bij de receptie zijn gewend aan het ontvangen van bezoekers, of dit nu volwassenen zijn die voor hun eigen plezier naar het museum komen, of scholieren die er verplichte activiteiten verrichten. De grootse hindernis moet genomen worden door de educatieve dienst en de rondleiders. Concreet betekent de invoering van CKV dat deze twee intensief met elkaar moeten samenwerken. In het Historisch Museum is dit een nieuwe ontwikkeling. De rondleiders hebben binnen de instelling uiteraard wel contact met de afdeling, maar vormen een autonome groep. Ze kunnen hun eigen rondleiding bepalen, omdat deze zich alleen naar algemene gedragsregels dienen te richten. De gidsen zijn niet in dienst van het museum, maar worden betaald door de bezoekers die een rondleiding hebben aangevraagd. Het Historisch Museum heeft ervoor gekozen de rondleiders in eerste instantie buiten het project te houden. Dit is enerzijds vanwege het al genoemde probleem dat een rondleiding niet goed samengaat met de zelfwerkzaamheid van het studiehuis. Op de tweede plaats kwam de vraag door wie de rondleiders betaald zouden worden, de scholen of het museum, zo niet aan de orde. Wel werden de gidsen op de hoogte gehouden van de ontwikkelingen binnen het project. | |||||||||||||||||||||
‘Dode’ kunstEen museum is een moeilijke instelling om als uitgangspunt te nemen voor een manier van werken zoals die in het studiehuis wordt aanbevolen, omdat er alleen maar sprake is van statische, ‘dode’ kunst. Waar een schouwburg een acteur uitnodigt een CKV-les te verzorgen en een concertgebouw een muzikant, moet een museum uitgaan van schilderijen aan een muur of voorwerpen in een vitrine. Dit vergt een actievere houding van de leerling, die zich moet verdiepen in wat hij ziet. Het Historisch Museum heeft in grote mate last van dit probleem, omdat de collectie oud is. De wetenschappelijke instrumenten stammen uit de achttiende en negentiende eeuw. Voor de ‘gewone’ twintigste-eeuwse jongere zijn ze op het eerste gezicht niet interessant, omdat hij nog niet beschikt over een relevant referentiekader. De collectie is zonder enige uitleg niet herkenbaar en daardoor onaantrekkelijk. De scholieren die voor CKV naar het Historisch Museum komen, moeten zich eerst verdiepen in de geschiedenis. Overigens blijkt in het Historisch Museum dat, als scholieren zich eenmaal hebben verdiept in de collectie - dus als ze eenmaal de actieve studiehouding van het studiehuis hebben aangenomen - ze de collectie wel interessant vinden. De geschiedenis komt tot leven aan de hand van de verhalen rond de gebouwen en rond de verzameling. Het ontbreekt scholieren echter nog vaak aan de actieve studiehouding - een probleem dat het museum deelt met de school. Het museum tracht met andere woorden in te spelen op ene verandering, die nog maar zelden echt heeft plaatsgevonden! De leeftijd van het Historisch Museum speelt op nog een andere manier een grote rol: het gebouw, de inrichting en de collectie zijn kwetsbaar. Dit betekent dat bezoekers alleen van een - kleine - afstand mogen kijken. Leunen op het glas van de vitrine met mineralen om de voorwerpen die achterin liggen wat beter te bekijken is niet toegestaan; evenmin mogen de wetenschappelijke instrumenten gebruikt worden. Docenten en scholieren zouden dit nu juist het leukst vinden: het ‘actief bekijken’ van de collectie. De actieve houding wordt hierbij niet van de scholieren verwacht, de collectie wordt verondersteld dynamisch te zijn. Helaas is dit in het Historisch Museum onmogelijk en moet er dus een beroep gedaan worden | |||||||||||||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||||||||||||
op het inlevingsvermogen van de leerlingen. Ik heb de fantasie van de leerlingen proberen aan te spreken door lessen op te zetten waarmee de scholieren zelf een zoektocht door het Historisch Museum kunnen maken. Tijdens deze tocht wordt het museum voorgesteld en wordt duidelijk gemaakt dat het bekijken van statische kunst net zo leuk en levendig kan zijn als het beleven van dynamische kunst. Een probleem dat hierbij een rol speelt, is dat scholieren moeten leren kijken. De belangstelling voor de prachtige oude museumzalen verdwijnt snel na de eerste aanblik, omdat er te veel te zien is. En wat moet je dan gaan bekijken, helemaal als je er eigenlijk niets van weet? Ik heb daarom een poging gewaagd de leerlingen te laten merken dat ze met goed kijken al veel te weten kunnen komen, en dat ze dat ook op eigen kracht kunnen. | |||||||||||||||||||||
VoorbeeldHet lessenpakket is nog in ontwikkeling en nog niet geschikt voor publicatie. Maar ik kan wel wat voorbeelden geven van vragen die leerlingen helpen kijken, die leerlingen tot reflectie over kunst kunnen aanzetten. Ik geef voorbeelden voor het bekijken van ‘munten en penningen’ en voor het beschouwen van schilderijen.
1 Munten en penningen:
Na een kort tekstje over het gemak van geldverkeer boven ruilverkeer, en over het belang van het standaardiseren van munten, volgen vragen als:
Deze vragen worden uitgebreid met informatie over zeldzaamheid van munten, het signeren door muntmeesters, etc. Deze informatie wordt soms gevolgd door vragen in die richting, soms worden kijkers vragen gesteld die hen als het ware om die informatie doet vragen.
2 Schilderijen Als je de eerste zaal binnenloopt, is er vast wel een schilderij dat er voor jou direct uitspringt. Zoek dit op.
In de schilderkunt bestaan, net als in de literatuur, genres. Zo heb je bijvoorbeeld stillevens, portretten en stadsgezichten.
Tot zover de eerste opdrachten voor leerlingen. Natuurlijk worden opdrachten en vragen op den duur specifieker, laten ze leerlingen meer naar een bepaald schilderij kijken. Maar ook dat zijn het vragen en opdrachten die enerzijds sturen, anderzijds de leerlingen zelf laten ontdekken. | |||||||||||||||||||||
Niet onmogelijkHoewel het af en toe onmogelijk leek, ben ik ervan overtuigd dat het museum, waar een statische en zeer individuele kunstbeleving bestaat, wel degelijk in te passen is in een algemeen project. Niet alle scholieren zullen het museum even leuk vinden, maar dat is ook niet het streven. Dit punt wordt regelmatig uit het oog verloren door de musea. Een museum wil uiteraard dat zijn bezoekers tevreden naar huis gaan. Binnen de CKV-lessen is het echter belangrijker dat scholieren weten waarom ze het museum waarderen of juist niet. Een leerling die naar buiten stapt met een beargumenteerde mening dat hij het museum niets vindt omdat de collectie hem niet interesseert en de presentatiemethode van het Historisch Museum in zijn ogen niet deugt, heeft meer geleerd dan een scholier die het museum alleen maar leuk vindt en niet weet waarom. De eerste leerling zal niet terug komen naar het Historisch Museum, maar heeft wel het meeste geleerd van het CKV-project. Hier blijkt nogmaals de kloof tussen instelling en school. De belangrijkste stap die genomen moet worden is het verkleinen van de kloof tussen culturele instelling en school. Goede communicatie en openheid, inclusief de uitwisseling van de negatieve ervaringen, dragen bij aan een productieve en constructieve samenwerking. |
|