Alles op de fiets
Zelf had ik toen al de fietsroute gedaan, de dinsdag ervoor, toen de organisatoren de boel al gereed hadden. Maar zo heet als het die zaterdag 9 mei was, zo nat en vol regenvlagen de dinsdag daarvóór. De fiets uit de achterbak getild, de broekspijpen in de sokken, het jack stevig aangesnoerd en op weg. Je rijdt meteen over de Maasdijk tussen bermen met hoog opschietend fluitekruid richting Demen en Dieden. Het boekje ‘Cultuurhistorische fietstocht en poëzieroute’ laat meer dan zestig plaatjes met uitleg zien van bijzondere kerkjes, boerderijen, herenhuizen, poeltjes en andere plekken die van historische waarde worden geacht. Ik zou er onderweg een paar over het hoofd zien, maar voor de meeste een diepe buiging maken. De regen deerde me niet echt, het lentegroen maakte de lichte ontberingen de moeite waard. Het vertrekpunt is mooi gelegen, op de Maasdijk. Aan de overkant springt de brug in vier bogen naar het noorden, het geel van de trein uit Roosendaal naar Nijmegen glijdt er tussendoor. Op een bordje in de berm is het gedicht ‘Rivier’ van Els van Stalborch, ook zonder (beslagen) bril leesbaar, afgedrukt. Ik lees onder meer dit:
Ik zie de horizon vergloeien
Ik zie mijn schaduw groeien.
Verlegen stroomt de rivier
haar bedding uit. Zoveel regen
Wilgen schragen het water
Dat laatste gevoel deel ik, hier staande, gebogen over mijn zadel, niet bepaald, maar daar kan Els niets aan doen. Ik stap op. Daar is het kleine kerkje van Neerlangel. Bij de hoeve Sint Isidorus oefenen twee meisje in tennisslagen, tegen de muur van de boerenschuur. Even verder trotseren andere meisjes de regen. Hun schommel, hangend aan de tak van een stevige beuk, zwiept half over de dijkweg heen. Verder is er in de verste verte geen voertuig of fietser te zien. Wel schapen in een wei. Tussen Demen en Dieden in met hun kerkjes en boerderijen stap ik uit bij wat in het boekje de Waardjes worden genoemd, poelen, bestaande uit wilgebomen langs sloot na sloot, hoog opschietend groen, moerassig. En dan is er dat heel boeiende gedicht van H.H. ter Balkt uit zijn bijna twintig jaar oude bundel Waar de burchten stonden en de snoek zwom. Over ‘Moerassen’, zeven kwatrijnen met elk een andere verwijzen naar het moerassige in het bestaan. Een paar van die strofen:
De deur die niet opengaat,
Verdriet dat niet overgaat,
Vreugde die ten onder gaat,
En ik denk aan de afgelopen weken, aan alles wat we moesten zien en horen in de media naar aanleiding van de verkiezingen, en lees:
Geknikte tongen van leugens
en microfoons van 't wollegras
daar dichtbij is 't moeras,
en zij die poses aannemen
Het is een gedicht dat ik ook aan de klas zou durven voorleggen, met een duidelijke parallelle structuur van de zeven strofen waaruit het bestaat. Ik word er bijna even regenachtig van als mijn jack, maar het gedicht is voor eeuwig in mijn geheugen gegrift. Voort naar het gedicht ‘Je bent zo stil en zacht’ van Pieter Boskma, dat wonderlijk contrasteert met de betonnen kolos van PTT Telecommunicatie achter mij, maar inderdaad uitnodigt om op een bankje te gaan zitten en naar de oude Maasarm te turen. Dat is een wiel, zó mooi, met rietpluimen van het vorige jaar, laag akkermaalshout, lisdodden in aanbouw, het groene land daarachter, en weer een torentje waar een van de befaamdste kunstenaars uit de streek, Harrie Gerritz uit Wijchen, een signaal van zou maken, een teken. Met een zwaai moet je nu links af en min of meer terug, naar het vlekje Dennenburg, waar ze geducht aan het bouwen zijn. Maar dat merk ik pas na de pittigste trap van de hele tocht, de wind en de regen tegen voorhoofd en wangen, koud alsof het december is, mijn broek nat tot in het kruis.
Deursen-Dennenburg. Lieve kleine meisjes met staartjes - ik zie jaren van jong ouderschap in een flits in mijn geheugen terugkeren - met hun rugzakjes op de fiets, met z'n drieën naast elkaar. Waarom ook niet? Ik blijf staan, even voorbij de school ‘De Vier Heemskinderen’, en vraag met Johanna Kruit
Waar komt de wind vandaan
kun je zien wat je voelt?
Johanna wist het antwoord wel. Zij was zeer gelovig. Maar zij weet mij pas echt te boeien met het gedicht dat ik, als ik door Huisseling ben gefietst - heerlijk, die bocht door de smalle Burgemeester van der Wielstraat met zijn statige herenhuizen - en neerstrijk bij een populierenbosje, een plek waar Jac. P. Thijsse een plaatje van zou hebben gemaakt of Willem Maris een schilderij. Een stukje uit een gedicht, dat tot in de details toe voor deze omgeving lijkt geschreven. ‘Mijn plek’ heet het: