| |
| |
| |
Leeswijzer
Tanja Janssen
Literatuuronderwijs bij benadering:
prikkelende lectuur!
Twee krantekoppen. In NRC-Handelsblad van 7 maart 1998: ‘Literatuur beklijft, de leraar vervliegt’. In de Volkskrant van 4 maart 1998: ‘Literatuur is niet alleen maar leuk’. De kop van de NRC benadert enigszins de uitkomst van het onderzoek dat Tanja Janssen zeven jaar lang deed, die van de Volkskrant slaat er nauwelijks op. Ze pakt uit een gesprek met de Amsterdamse onderzoekster een zinnetje dat de koppenmaker goed uitkomt. Zoals dat sinds jaar en dag gebeurt wanneer de journalistiek zich even met ons vak bemoeit. Met kreten als: literatuur voor de lijst is kommer en kwel, literatuur is leesplezier, literatuur hoeft niet alleen maar leuk te zijn. Dan heb je alle opinies op één hoop. Klaar tot het volgende jaar. Toch doet die kop in de Volkskrant onrecht aan het artikel dat eronder staat. Want daarin is door de journaliste Esther Bakker correct weergegeven waar Janssens proefschrift over gaat en bovendien heeft ze de juiste vragen gesteld naar áánleiding van het proefschrift. Tanja Janssen laat zien waar ze staat in de literatuurdidactiek; gewoon in het midden, opterend voor een literatuuronderwijs dat uit de verschillende benaderingswijzen de goede mogelijkheden kiest, niet bang voor het komende literatuuronderwijs. Lezen leerlingen minder? Dan misschien ook grondiger. Ze is voor geïntegreerd literatuuronderwijs, ze ziet literatuur als een instrument tot socialisatie en individuele ontplooiing. En het stuk van Esther Bakker maakt duidelijk dat een van Janssens opmerkelijkste conclusies is, dat het er achteraf niet zoveel toedoet of leraren leerlinggericht of leerstofgericht hebben gewerkt, gemikt hebben op cultuuroverdracht of individuele ontplooiing. Dus ook boven dit stuk had de kop van het NRC kunnen staan: Literatuur beklijft, de leraar vervliegt.
Geven die journalistieke wegwijzers de essentie weer van wat Tanja Janssen op donderdag 5 maart van dit jaar heeft staan verdedigen in de senaatszaal van het Utrechtse Academiegebouw? Literatuuronderwijs bij benadering biedt de geïnteresseerde lezer een mixture van kwalitatief en kwantitatief onderzoek. Die vertelt ons veel over wat een groot aantal moedertaaldocenten zegt na te streven in hun literatuuronderwijs; op welke manier en met welke leerstof ze dat zeggen te doen; wat daar in werkelijkheid van is terug te vinden bij een viertal ervaren, wat Janssen noemt ‘prototypische’ docenten in relatie tot het voor hun dominante doelstelling vereiste gedrag van de leerlingen; hoe de leerlingen van deze zelfde docenten naar hun zeggen - volgens de methode Van der Kamp - de lessen hebben ervaren; wat de oud-leerlingen van deze zelfde vier hebben overgehouden aan hun lessen; en hoe de docentprofielen eruit zien die de onderzoekster op basis van het voorgaande heeft geconstrueerd onder de etiketten van de vier voornaamste doelstellingen van literatuuronderwijs: cultuuroverdracht of culturele vorming, literair-esthetische vorming, maatschappelijke vorming en individuele ontplooiing.
Janssen werkt na haar studie Nederlands in Leiden sinds 1986 als onderzoeker bij het SCO-Kohnstamm Instituut van de Universiteit van Amsterdam. Ze heeft in onderzoeken naar opvattingen van lerarenopleiders voor de Nederlandse Taalunie, naar de effecten van schrijfdidactieken en van één specifieke literatuurdidactiek haar kwaliteiten als onderzoeker laten zien. En uit het laatstgenoemde onderzoek, verricht samen met Gert Rijlaarsdam, is het onderzoek voortgekomen dat geleid heeft tot deze dissertatie.
Er is voor ons alle aanleiding om daar in een volgend nummer uitgebreid op in te gaan. Hier mag ik volstaan met de signalering van een interessant proefschrift, dat mij wel spontaan tot één bedenking bracht. Dat is de volgende: zijn vier ervaren, kwalitatief bekwame ‘prototypische’ docenten wel degenen voor wie de didactiek is uitgevonden? In Janssens proefschrift worden aan de gevolgen van hun handelen bij leerlingen en oud-leerlingen nogal veel conclusies verbonden die bij andere ‘prototypische’ docenten mogelijk heel anders hadden uitgepakt. Laat staan, dat ze maatgevend kunnen zijn voor de categorieën minder bekwame docenten die zij vertegenwoordigen. Ik wil deze studie daar wel eens heel goed op nalezen. Zou Tanja Janssen namelijk gelijk hebben, dan heeft dat consequenties voor de manier waarop we bepaalde opvattingen over literatuuronderwijs moeten verdedigen. Of moeten laten vallen. Die vraag maakt haar Literatuuronderwijs bij benadering bij voorbaat tot prikkelende lectuur. WdM
Volledige titel: Literatuuronderwijs bij benadering. Een empirisch onderzoek naar de vormgeving en opbrengsten van het literatuuronderwijs Nederlands in de bovenbouw van het havo en vwo. Diss. R.U. Utrecht. Promotor: J.S. ten Brinke. Co-promotor: G. Rijlaarsdam. Thesis Publishers Amsterdam. NUGI 724/951. ISBN 90-5170-446-1. 317 blz.
| |
| |
| |
Fictie Gouden Uil: opmerkelijk sukses ‘joodse’ auteurs
Na de AKO-prijs 1993 voor Het grote verlangen heeft Marcel Möring zijn tweede grote prijs binnengehaald, de Gouden Uil 1998, voor zijn roman In Babylon. Een groots werk waarin de auteur volop put uit de joodse verhaalcultuur, de lezer aan het nadenken zet over het bestaan en dat alles benut voor een spannend verhaal met interessante personages, een buitengewone lokatie met een sterke symboliek en een bezielde moraal. We zullen er in dit blad zeker nog aandacht aan schenken. Voor de literatuurles is het een nogal omvangrijk boek en er is alle reden om enkele duidelijke accenten te leggen.
Fascinerend in de voorkeur van de Vlaamse jury van de Gouden Uil is het joodse accent. Want met nominaties voor Mörings epos, Helga Ruebsamens in Nederlands-Indië en Den Haag spelende roman Het lied en de waarheid (uitg. Contact) en Arnon Grunbergs hilarische roman Figuranten heeft zij getoond geboeid te zijn door auteurs die in hun werk de joodse geschiedenis en cultuur, het joodse familieleven en het leven van losgeslagen jongeren uit de joodse leefwereld centraal stellen.
Met de nominaties van Ruebsamen, Möring en Grunberg wordt aandacht gevraagd voor drie generaties joods-georiënteerde schrijvers. In Ruebsamens intieme boek ligt het accent, zeker wat de eerste tweehonderd bladzijden betreft, op de levenssfeer van een heel jong meisje in het oude Indië, dat als enig kind haar wereldje schept tussen een hysterisch kindvrouwtje als moeder, een moederlijke tante, een vrolijke schuinsmarcheerder als oom en een ernstige, geestelijk zeer afwezige vrouwenarts als vader, en dat een tegenwicht vindt in haar omgang met het inlandse personeel, de ‘nachtmensen’, zoals zij ze noemt. Maar in de tweede helft van het boek, als het gezin, met de tweede wereldoorlog in aantocht, is teruggekeerd naar Nederland, wordt de lezer steeds meer binnengetrokken in het naderend leed van een grote joodse familie met een abundante ‘echt joodse’ grootmoeder als hoofd van de clan.
Een generatie jonger, legt Möring een veel zwaarder accent op de joodse oriëntatie. Zijn In Babylon is nu door werkelijk alle mogelijke jury's als het beste boek van 1997 getipt. De Gouden Uil is al binnen en voor de AKO-prijs die Generale Bank-prijs is geworden en de Libris-prijs gooit hij eveneens hoge ogen. Een halve generatie verder en het dichtst bij de huidige schoolbevolking staan de personages in Figuranten en in het boekenweekgeschenk dat Grunberg, 27 jaar oud, mocht laten weggeven aan meer dan 700.000 Nederlanders. Wie Figuranten heeft gelezen, komt een oude bekende tegen, Ewald Krieg, een man die in Figuranten al leefde van de nep en daar in De heilige Antonio rustig mee doorgaat. Grunberg schiep ook hier personages die bij gebrek aan ambities doen alsof ze ze hebben. ‘Het gaat er niet om hoe burrito's echt in Mexico worden gegeten, het gaat erom hoe men denkt dat ze worden gegeten. Alles is suggestie’ (p. 49). Grunberg hilariseert de werkelijkheid. ‘Als ik een verzinsel ben, dan ben ik toevallig wel het beste verzinsel van de wereld’ citeert hij Karlsson van het dak van Astrid Lindgren, een boek dat hij in zijn tegelijkertijd verschenen essaybundel De troost van de slapstick met grote instemming bespreekt. Tirriteren, figureren en poetsen bakken, dat is wat Karlsson doet, dat is wat Grunberg wil. De heilige Antonio, naar wie hij zijn binnendringer in de Nederlandse huisbibliotheek noemde, is ‘de heilige van het onmogelijke’ (p. 79). Aan een novelle als deze, zo gemakkelijk geschreven en zo wijd verspreid, en voor jongere lezers getuigend van een attitude ten opzichte van het bestaan die hun instemming zal hebben of om een reactie vraagt, kunnen we natuurlijk niet voorbijgaan. WdM
| |
Melvin Burgess
Junkies, .Een buitengewone adolescentenroman
J.H. Gottmer, 1997
f 29,90
Wanneer de zestienjarige David voor de zoveelste keer door zijn dronken vader in elkaar is geslagen, loopt hij van huis weg. In zijn radeloosheid vraagt hij zijn vriendinnetje Gemma van 14 of ze met hem mee gaat. En hoewel ze vindt dat ze alle reden heeft om het wel te doen, besluit ze om niet mee te gaan. Maar dan wordt ze thuis geconfronteerd met de sancties van haar ouders, die niet willen geloven dat ‘er niks gebeurd is’ tijdens de nacht dat Gemma David gezelschap gehouden heeft. Die sancties verzieken haar leven uiteindelijk zo erg dat ze er toch vandoor gaat en zich in Bristol bij David meldt.
Aanvankelijk loopt het allemaal nog wel los. Ze worden min of meer bemoederd door een stel krakers, met wie ze dolgraag mee willen doen, maar die niet in de gaten hebben dat voor van die jonge kinderen ook blowen gevaarlijk kan zijn. Zeker als ze zichzelf zo volkomen afhankelijk maken van diegene die hen de stuf verstrekt. Het komt dan ook van kwaad tot erger wanneer Dave en Gemma verhuizen naar het onderkomen van Rob en Lily, van wie ze nog niet weten dat ze echte junks zijn. Lily is de eerste die in een noodsituatie ‘even in een uurtje’ genoeg geld bij elkaar verdient op straat om drugs te kopen. Zo ver komt het met Gemma niet, lijkt het aanvankelijk, want die werkt ‘alleen maar’ in een massagesalon, maar binnen de kortste keren zijn zowel zij als David, die door haar Teer wordt genoemd vanwege zijn kritiek op haar roken, hopeloos verslaafd.
| |
| |
De rest van het verhaal toont de onafwendbare ondergang van deze jonge mensen. Zowel Lily als Gemma worden zwanger en krijgen hun baby. Die van Lily ook verslaafd, die van Gemma hoogstwaarschijnlijk niet, want die komt er uiteindelijk weer min of meer uit. Teer/David echter is hoogstwaarschijnlijk net als Lily voorgoed verloren. Voorwaar een ongewoon einde voor een boek voor de jeugd. Maar dat einde is meteen ook representatief voor de manier waarop Burgess de zaken voorstelt. Niks geen ‘het valt allemaal wel mee’, maar ook geen hel en verdoemenis. De kracht van het boek is juist dat het de onafwendbaarheid van het afglijden voelbaar maakt. Geen gemoraliseer, geen goedpraterij, maar een van binnenuit verteld verhaal waarin alle personages hun visie geven, maar waaraan maar één conclusie verbonden kan worden: BLIJF ERVAN AF!!! Ik moet eerlijk bekennen dat ik de grootste moeite gehad heb om dit boek uit mijn hoofd te zetten toen ik het rond Kerstmis las. Alles wat je zo in publikaties en gesprekken tegenkomt, passeert de revue. Maar niet in prekerige zin, maar via de dramatis personae zelf. De afglijdende Gemma en David vergoelijken het blowen, het chinezen en zelfs het spuiten, want ‘ik doe het niet elke dag. Zo nu en dan sla ik een dag over. Als ik wil, kan ik morgen stoppen’, etc. etc. Bovendien is hun verslaving niet erger dan die van de rest van de maatschappij en met name natuurlijk hun ouders. Die roken immers, drinken en eten vlees dat stijf staat van de hormonen. Alsof dat geen verslavingen zijn. De vaders en moeders (die er absoluut niet genadig afkomen) worden in al hun armzalige goede bedoelingen of hypocrisie neergezet via hun eigen woorden. En dat is misschien het sterkste punt van het boek: ieder personage schrijft als het ware zijn eigen veroordeling. Ze krijgen allemaal om beurten een hoofdstuk om hun gelijk te laten zien en het gevolg is dat je als lezer diep inzicht krijgt in ‘schijn en
wezen’, in ‘moedwil en misverstand’, in de werkelijkheid en het verdraaide beeld ervan dat ieder mens zich vormt om zijn eigen gedrag in dit leven te rechtvaardigen.
Of het effectief zou zijn, weet ik niet, maar het zou aanbeveling verdienen als de overheid een flinke portie geld van Postbus 51 zou spenderen aan de verspreiding van dit boek onder alle jongeren van 14/15 jaar via de scholen of anderszins. En als ik overheid was zou ik tegen jongeren die daarna toch nog aan de drugs geraken zeggen: ‘Eigen schuld, dikke bult. Zeg niet dat je niet beter had kunnen weten.’
Burgess verdient voor dit boek de hoogste prijs die Nederland te vergeven heeft. Junkies is een niet te negeren bewijs voor het bestaansrecht van adolescentenliteratuur in het voortgezet onderwijs. Chapeau!! Koos Hawinkels
| |
Karlijn Stoffels
Stiefland
Querido
NLG 24,90/ BEF 450
‘Ik moet op mijn broertje passen’, zegt Osei.
Ik begin te lachen. De grap van het broertje gebruiken wij als we ons huiswerk niet af hebben. Die smoes is ijzersterk. De leraren hebben een cursus gehad over werken met kinderen van landverhuizers. Dat het daar thuis anders aan toegaat. Ze doen er niet moeilijk over, onze brave juffen en meesters. Waar we vandaan komen is voor hen één pot nat. Van China tot Pakistan via de eskimo's hebben buitenlandse kinderen de heilige plicht om op hun kleine broertje te passen. Daar heb jij je als inboorling buiten te houden. Dat is tolerantie.
Dit citaat treft mijns inziens precies de sfeer van Stiefland: ze bedoelen het goed, maar wat ze ervan terechtbrengen? Het verhaal wordt verteld door Sjid (spreek uit shit), een ‘Arabier’ die eigenlijk Rashid heet. Hij is zuinig met woorden en sterk in het typeren. Voorbeeld op blz. 5:
Aan het begin van het schooljaar kwam hij (Osei) binnenschuifelen. (...) We hadden Engels, van mevrouw Fels. Dat is er zo een die modern wil doen. Wij moesten in een kring gaan zitten en haar bij haar voornaam noemen.
‘Als ik in een kring wil zitten, blijf ik wel thuis’, zei Osei, ‘hier kom ik om te leren.’
Ik verwachtte dat ze boos zou worden. Op een moderne manier. Maar nee.
‘Wat wou je dan leren?’ vroeg ze poeslief.
‘Shakespeare’, zei Osei.
Daar keek ze van op.
‘Shakespeare?’
‘U weet wel, van Hamlet en Othello en zo.’
‘O, die Shakespeare’, zei ze na enig nadenken.
Voor een moderne lerares was ze wel ouderwets grappig.
‘Wat wil je leren van Shakespeare?’
‘Alles’, zei Osei stralend. ‘Shakespeare, dat is net Ghana.’
‘Een literaire analyse van de bovenste plank’, zei mevrouw Fels.
‘Plank?’ vroeg Osei.
Na de les liep ik naar hem toe. ‘Waarom lijkt Ghana op Shakespeare?’ vroeg ik. ‘Vertel me dat nou eens.
‘Heb je Shakespeare gelezen?’ vroeg hij.
‘Nee’
‘Ken je Ghana?’
‘Nee’
‘Hoe moet ik het je dan uitleggen, man?’
Het verhaal vertelt de wederwaardigheden van een klein groepje allochtonen en hun verwanten. Hun onderlinge relaties en hun technieken en tactieken om tussen ‘de inboorlingen’ te leven. De humor waarmee ze het leven leefbaar houden en de immense invloed die ambtelijke maatregelen en fouten hebben op hun dagelijks leven. En hoe het illegalen kan vergaan. Doordat het van binnenuit verteld wordt, is de impact
| |
| |
enorm. Al moet de lezer zich steeds voor ogen houden dat hij niet de realiteit, maar Sjids interpretatie ervan onder ogen heeft. Een zeer gekleurde, maar ook met ironie bekeken realiteit. Ik zelf dacht geregeld tijdens het lezen: ‘ik hoop dat dit niet echt waar is, want dan staan we er weer eens gekleurd op als blanke Nederlanders.’
Ik denk dat een samenvatting van de gebeurtenissen het boek alleen maar hevig te kort kan doen. Ook omdat het niet in een bepaalde stijl geschreven is, maar die stijl zelf is, barstensvol snelle levendige dialogen. Relativering en zelfspot, maar soms ook met vlijmscherp understatement als je dat zo kunt zeggen. Voor mij een topper, echt ‘unputdownable’ als een onvervalste thriller. In de eerste aflevering van Jeugdliteratuur in de basisvorming van 1998 biedt Petra Molenaar er enkele lessen bij. KH
| |
Alice Mead
Gebrandmerkt
Veel meer dan geïntrigeerd was ik bij het lezen van het boek Gebrandmerkt van Alice Mead. Het is het verhaal van Amed in Kosovo. Zijn land is bezet door de Serviërs en die doen er alles aan om de in Kosovo wonende Albanezen het leven letterlijk onmogelijk te maken, hen te onderdrukken en zelfs botweg te vermoorden. Amed is 13 als het verhaal begint, maar 14 tijdens de belangrijkste episode. Hij is er getuige van dat zijn iets oudere zus Fatmira door de soldaten wordt doodgeschoten als zij tijdens een vreedzame demonstratie een gedicht wil voorlezen. Hij meent mede schuldig te zijn aan die dood. Wanneer bij de begrafenis van Fatmira honderden mensen verschijnen, wordt Ameds familie ervan beschuldigd een demonstratie tegen de Serviërs opgezet te hebben. Als vergelding wordt hun huis grondig ‘verbouwd’ door Servische soldaten en zijn vader zodanig mishandeld voor het oog van zijn gezin dat hij aan een kant doof blijft. Amed zelf, die ervan overtuigd is dat de soldaten ook hem te pakken zullen nemen, bereidt een vlucht naar Macedonië voor. Hij wordt echter toch nog door de Serviërs te grazen genomen. Ze breken zijn vingers en kerven met een mes het Servische kruis in zijn borst. Motieven of redenen voor dit alles lijken er niet te zijn, behalve dat de een tot de groep van Serviërs en de ander tot de groep van Albanezen behoort. Zoals indertijd het zijn van Dreckjude ook genoeg was.
Een aangrijpend boek dat verplichte lectuur voor iedere Nederlander zou moeten zijn, niet alleen voor jongeren. Juist vanwege de redeloze wreedheid en de kennelijke kracht van propaganda die vrienden tot onverzoenlijke vijanden maakt. Ook als die propaganda niet fijnzinniger is dan ‘Joden eten bij hun riten christenkinderen.’ Die Nederlander zou dan ook nog een stilistisch prima boek gelezen hebben.
Omdat de structuur eenvoudig is, denk ik dat brugklassers er al mee geschokt kunnen en dus moeten worden. Ze zullen dan met mij vinden dan het Joegoslavië Tribunaal niet alleen Karadzic moet veroordelen, maar ook Milosevitch, de aanstichter van dit alles. Het boek is mooi uitgegeven met een overzichtskaart voorin en een inleiding waarin kort de geschiedenis van voormalig Joegoslavië verteld wordt. KH
| |
Abbing & Van Cleeff
Struisvogelkoorts en De zwarte rugzak
Leopold, 1996
Mijn eerste associaties waren met advocaten- of beleggingsadviesbureaus, maar ook speelde snel door mijn hoofd: ‘Abbing & Van Cleeff, voor al uw discrete opdrachten.’ Maar het zijn gewoon twee vrouwen die samen puike thrillers schrijven voor de jeugd. Volgens de achterflap hebben ze elkaar leren kennen in de openbare bibliotheek bij het zoeken naar hetzelfde boek. Het klikte en uit hun samenwerking zijn tot nu toe twee werkelijk voortreffelijke thrillers voortgekomen. Abbing moet Marja Roscam Abbing van NRC/Handelsblad zijn, maar Van Cleeff? Doet er ook niet toe, want aan hun stijl zijn ze niet uit elkaar te houden.
Hun eerste boek draait om een ‘gekke professor’. We leven in een toekomstige wereld en er ontstaat een rage met speeltjes die veel weg hebben van de Tamagochi's: kinderen raken eraan verslaafd en zijn dan nagenoeg willoos overgeleverd aan de speeltjes. Er verdwijnen er verontrustend veel en dat is voor twee andere kinderen aanleiding om te gaan uitzoeken wat er nou eigenlijk aan de hand is. In de beste traditie van het genre dringt een van hen het domein van de ‘booswicht’ binnen en ontrafelen ze samen het geheim. Dat is van een gehalte waar een goede Bondfilm zich niet voor zou hoeven schamen (zoals de NRC als eerste opmerkte).
Het tweede boek, De zwarte rugzak, is van tenminste hetzelfde niveau. vijf kinderen van 8 tot 14 jaar besluiten om niet naar het Franse vakantiekamp te gaan waar ze vanuit Nederland naartoe vertrokken zijn. Op het dorpsplein, waar de rest braaf in de gereedstaande bussen stapt, maken zij zich uit de voeten en ondernemen hun eigen zwerftocht aan de hand van een gevonden kaart van de omgeving met kruisjes erop. Vanzelfsprekend zijn zij geïntrigeerd. Ze worden onderweg geconfronteerd met onverklaarbaar vandalisme en heel duidelijke doodsdreiging. En zelfs de Nederlandse kunstenaar bij wie ze onderdak krijgen, lijkt niet helemaal koosjer. Natuurlijk ontdekken ook zij wat er aan de hand is, maar voor het zover is, hebben ze heel wat enge gebeurtenissen meegemaakt.
| |
| |
Ik moet heel eerlijk zeggen dat ik beide boeken zeer gespannen gelezen heb en met niet minder gretigheid dan ik zo nu en dan thrillers van mensen als Grisham of Forsyth lees. Beide boeken bevatten goddank ook humor, zodat voor de jonge lezertjes de spanning geregeld doorbroken wordt. Mij lijkt dit een schrijversduo dat het heel wat verstokte niet-lezers erg moeilijk gaat maken om bij hun standpunt ‘lezen da's niks voor mij’ te blijven. KH
| |
Bart Moeyaert
Wespennest.
Querido f 24,90.
Net als bij vorige boeken van Moeyaert, De kus en Blote handen, moet de lezer goed opletten om alle informatie die hij nodig heeft, bij elkaar te sprokkelen. Moeyaert houdt niet van luiaards. Dit verhaal vertelt hij in twee gedeeltes die hij min of meer om en om presenteert. Het ene vertelt de belevenissen van Suzanne tot haar zevende levensjaar, wanneer er iets noodlottigs gebeurt dat haar hele leven ondersteboven gooit. Suzanne heeft een gelukkige jeugd gehad. Haar ouders waren mooi, lief voor haar en elkaar en hadden status in het dorp. Op haar zevende verjaardag wordt haar vader per ongeluk door jagers gedood, onder het verstoppertje spelen met Suzanne. De dorpsbewoners kunnen er niet goed mee uit de voeten, haar moeder houdt er migraineaanvallen en in het algemeen een prikkelbaar humeur en een labiele geest aan over. De verhouding tussen moeder en dochter lijdt er ernstig onder.
Het andere vertelt van één dag. Suzanne is dan inmiddels 14 en ook dan gebeurt er, maar dan door haar eigen toedoen iets dramatisch. Op die dag, als er voorbereidingen getroffen worden voor een groot feest in het dorp, verschijnt er een raadselachtige jongen, Wolf, op het toneel. Hij intrigeert Suzanne, maar haar meisjesachtige avances worden door hem afgewezen. Aan hem vertelt Suzanne het verhaal over de dood van haar vader. Diezelfde dag veroorzaakt een actie van Suzanne een noodlottige uitbarsting, zowel tussen de dorpelingen als tussen haar en haar moeder.
Moeyaert is een kei in het beschrijven of liever suggereren van een beklemmende sfeer. Hij geeft slechts aan, maakt weinig expliciet. Dat geldt vooral voor de verhoudingen tussen de verschillende personages en groepen. Zijn techniek maakt dat je wel enige leeservaring moet hebben voor Wespennest. KH
| |
Sue Welford
Schaduw over augustus
Ploegsma.
Wat moet je als je leven één grote leugen blijkt te zijn? Dat is de kern van dit boek. Mattie's moeder Mary sterft aan kanker. Vlak voor haar sterven heeft zij halfslachtig geprobeerd haar dochter ‘iets te vertellen’. Bij de notaris blijkt later dat er iets heel vreemds aan de hand is met Mattie's vroege jeugd. Het lijkt wel alsof zijn voor haar derde jaar niet bestaan heeft. Samen met haar vriendje Bram gaat zij op onderzoek uit en ontdekt dat Mary niet haar echte moeder was, maar haar heeft gekidnapt.
In een tweede verhaallijn maken we kennis met haar zusje en echte ouders die nog steeds niet van de klap genezen zijn en blijven proberen hun verloren dochter terug te vinden. Natuurlijk komen ouders en kind uiteindelijk bij elkaar zoals dat in de meeste jeugdboeken zou gebeuren.
Door de opbouw is het verhaal echt spannend, zeker voor leerlingen uit de onderbouw. Welford geeft genoeg suggesties, raadsels en open vragen om de aandacht vast te houden. De relatie tussen Mattie, die nu kost wat kost haar eigen weg wil gaan en Bram die haar graag wil helpen, maar beseft dat dat al gauw als betutteling wordt ervaren, is heel geloofwaardig.
De stijl is onopvallend met soms een uitglijder naar de triviale, dramatische kant: Hij (Kelly's vader) zuchtte. ‘Het zal niet echt makkelijk voor je geweest zijn, Kelly, om al die tijd te leven met een stel ouders die verdriet hadden om iets waar jij niets aan kon doen.’ Ze hoorde de smartelijke toon waarop hij sprak. Ze keek hem aan en zag de rauwe pijn van verdriet in zijn ogen.
Desondanks waarschijnlijk gefundenes Fressen voor heel wat leerlingen. KH
| |
Anke Kranendonk
Hoe gaat het? Goed.
Lemniscaat f 19,50
Ter gelegenheid van Wereld-Aids dag, 1 december 1997, heeft Lemniscaat dit boekje uitgegeven. Het gaat over Don, een jongetje van een jaar of zes, zeven, dat aids heeft. Hij is een fervent skater, maar kan vaak niet meedoen omdat hij te ziek is. Moet hij de anderen nu wel of nog niet op de hoogte stellen? En dan?
U begrijpt dat de ouders besluiten om hun omgeving in te lichten en dat dat goed ontvangen wordt.
Ik heb het boekje (77 pgs heel ‘dun’ geschreven met heel veel dialogen) met plezier gelezen en denk dat dat voor heel veel brugklassers ook wel zal gelden. Dat Don zo jong is, is helemaal geen bezwaar.
Naast dit boekje is er nog een andere publikatie in diezelfde tijd verschenen, waar ik graag uw aandacht op vestig: Mijn kind kreeg aids; het verhaal van de moeders. Een uitgave van het NIZW, het Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn. Het bevat 15 verhalen van moeders, opgeschreven door journalisten. Verhalen van wanhoop en berusting meestal, die de lezer niet onberoerd laten. Heel bruikbaar lijkt me bij het onderwerp of thema in de klas, of gewoon voor leerlingen die er belangstelling voor hebben. KH
|
|