idolaat bent van dit dierenepos. En dat ben ik niet. Misschien komt dat omdat de voorstelling van de wolf als schijnheilige monnik, abt en bisschop, in beperkte mate bekend van de Reinaert, op zo uitmuntende wijze is benut door Louis Paul Boon in zijn roman
Wapenbroeders, een literair juweel waaraan dit Latijnse epos niet kan tippen.
De Ysengrimus is het oudste dierenepos van de Middeleeuwen. Kenmerkend voor de satirische kant van dit verhaal is dat het gaat om een spiegelverhaal, waarin bij wijze van spreken alles wordt omgedraaid: slecht wordt als goed voorgesteld, deugdzaam als ondeugend, slachtoffers worden winnaars, moordenaars en dieven krijgen een koekje van eigen deeg. Waarbij dan gezegd moet worden, dat de spiegel zelf regelmatig zijn niet reflecterende achterkant laat zien - zo absoluut omgekeerd is het nu ook weer niet - en met name Reinaert onomwonden te kennen geeft dat de geestelijken niet deugen: ‘Bisschoppen plunderen en dekens volgen hun dievenspoor, want als zij [niet?] zouden plunderen zouden ze spoedig zelf tot prooi worden.’ (p. 198).
De wolf staat model voor die vraatzucht van de middeleeuwse geestelijkheid, herders die hun schapen tot en met uitkleden. Vandaar dat het de tijdgenoot een groot genoegen moet hebben gedaan te vernemen hoe deze Isengrim, veelal dankzij Reinaerts slimme oplossingen en suggesties, vaak geducht te grazen wordt genomen. Het is Reinaert die inspeelt op de vraatzucht van zijn ‘oom’, bijvoorbeeld door deze de suggestie aan de hand te doen een geschil tussen vier bokken te beslechten door als landmeter op te treden. Isengrim hoeft dan alleen maar in het midden van het betwiste terrein te gaan staan om vervolgens door de aanstormende bokken zo ongeveer gevierendeeld te worden.
En zo komt Isengrim keer op keer in de nesten, blijft de staart waarmee hij de vetste vissen hoopte op te halen in het ijs zitten, tuigen woedende burgers hem af, zoals Brune in de Reinaert, wordt hem zelfs zijn huid afgestroopt en eindigt hij zijn bestaan als lekkerbekje voor een kudde varkens. Juist in dit slotgedeelte wordt de Isengrimus meer en meer tot een pamflet tegen de bespotte clerus en blijkt overduidelijk dat de auteur ervan de vorm van het dierenepos koos om zijn bezwaren tegen het gedrag van de geestelijkheid breed uit te kunnen meten.
Wat Isengrim in de aanvang van het epos met Reinaert probeerde te doen, overkomt hem nu zelf: de zeug Salaura volgt haar zesenzestig varkens in hun strijd om het wolvenlijf naar binnen te vreten onder het uitspreken van van zinnen als: ‘Geen enkele non heeft ooit