Het schrijven
En toen de praktijk van het schrijven. Dat betekende voortdurend keuzes maken: hoe de uitgangspunten te vertalen naar de concrete lesstof; op welke manier welke termen en begrippen te presenteren, hoe vorm te geven aan literatuurgeschiedenis, hoe een structuur op te zetten om leerlingen te begeleiden in hun persoonlijke ontwikkeling tot lezer? (Stencils voor eigen gebruik op school, of een ‘echt’ boek, dat maakt toch wel enig verschil!). De theorie moest ‘lekker weglezen’ en voortdurend vanuit de praktijk met behulp van korte verhalen worden ondersteund: de werking van een vertelwijze ervaren, bijvoorbeeld, zorgt ervoor dat de theorie veel gemakkelijker wordt geleerd en onthouden. Er werd gekozen voor complete verhalen omdat die -vind ik- prettiger lezen en in de meeste didactische situaties beter functioneren dan romanfragmenten (die eerst ingeleid moeten worden en dan ook nog ‘onaf’ eindigen). Bij de thema's die ik wilde opnemen, was dit natuurlijk niet vol te houden, maar in de rest van de methode wilde ik complete verhalen.
Die moesten niet te lang zijn (daardoor vallen er al een heleboel af), boeiend voor een groot deel van de leerlingen (daardoor vallen er nog veel meer af), en thematisch en/of ‘technisch’ interessant.
Dan kom je voor een deel uit bij wat oudere verhalen die de docent over het algemeen allang kent. Dat is vervelend, want afwisseling houdt de boel levendig. Maar die allang bekende teksten zijn voor elke nieuwe generatie leerlingen weer nieuw. Een verhaal als ‘De verrassing’ van Jan Donkers stond al in de ‘paarse Drop’, maar is nog steeds een onovertroffen tekst om te laten ervaren hoe verwachtingen van de lezer te manipuleren zijn, hoe spanning opgebouwd kan worden, hoe verrassend alledaags de werkelijkheid ook kan zijn.
Er moest echter zoveel mogelijk voor recente(re) teksten gekozen worden: eigentijdse verhalen zijn verfrissend voor iedere lezer: docent en leerling. Eigentijdse verhalen zijn echter vaak nogal expliciet op het gebied van sex en erotiek, en agressie en geweld, en dat kan lezers afschrikken. Maar een boek van deze tijd met en over literatuur (o.a.) uit deze tijd kan natuurlijk niet om dit soort onderwerpen heen.
Uit commercieel oogpunt zou een prudentere keuze misschien te verdedigen zijn geweest, want ongetwijfeld zullen er docenten -en dus scholen- afhaken bij sommige van de gekozen tekst (fragment)en. Het taalgebruik van een van de hoofdpersonen in het verhaal ‘Call me superbad’ van Joris Moens is niet bepaald salonfähig; het verhaal ‘Vrijnacht’ van Ronald Giphart gaat ontegenzeglijk over sex, maar voor wie deze verhalen goed leest, is het al heel snel duidelijk dat deze verhalen heel veel meer te bieden hebben dan wat ‘semipopulair sexgedoe’.
De verhalen stammen allemaal uit de laatste decennia, variëren in toegankelijkheid en moeilijkheidsgraad, van erg eenvoudig tot redelijk gecompliceerd. Zowel in het VWO-deel als in het HAVO-deel zijn ook verhalen opgenomen die eisen stellen aan de leerlingen. Allemaal zijn ze aan verschillende klassen voorgelegd en ze spraken daar een groot deel van de leerlingen aan. Datzelfde geldt voor de opgenomen gedichten.
Bij literatuurgeschiedenis is gekozen voor een thematische benadering, gekoppeld aan een overzichtelijk chronologisch schema-met-toelichting. De overwegingen voor die keuze heb ik in Tsjip/Letteren 7.3 uitvoerig uiteengezet. Kort samengevat vind ik dat leerlingen de hoofdlijnen van de cultuurgeschiedenis van West-Europa moeten kennen, dat is een kwestie van algemene ontwikkeling (én het is een exameneis!); ze moeten kennisgemaakt hebben met literaire teksten uit ons verleden die ‘museumkwaliteit’ hebben (zoals ze bij CKV 1 ook ‘oog’ moeten leren krijgen voor hoogtepunten uit de beeldende kunst, uit ons verleden), doch ze moeten vooral (literair-)historisch inzicht krijgen door geconfronteerd te worden met en/of gewezen te worden op opvallende overeenkomsten en opvallende verschillen in toon, stijl en benadering van het onderwerp, maar met name in normen en waarden tussen ‘toen’ en nu. Daarvoor is niet een complete, uitputtende (in beide betekenissen van het woord!) behandeling van de literatuurgeschiedenis nodig.
De thema's aan de hand waarvan bovenstaande aspecten belicht zouden gaan worden, moesten met zorg gekozen worden. Immers, gedurende de gehele ‘schrijftijd’ van Dossier Lezen was onduidelijk wat er precies in CKV 1 zou gaan gebeuren; dat veranderde met de regelmaat van de klok. Te verwachten was wel dat ook in CKV 1 the matisch gewerkt zou gaan worden, en dus moest aansluiting mogelijk zijn tussen de literatuurthema's bij Nederlands en de Moderne Vreemde Talen enerzijds, en CKV 1 anderzijds.
De tekstkeuze binnen de gekozen thema's geschiedde vanuit de boven aangegeven overwegingen: ‘klassiekers’