Redactioneel
Freek de Jonge kreeg het er benauwd van, maar CDA-politicus Jaap de Hoop Scheffer zag er nog wel wat in, in dat gezin als de hoeksteen van de samenleving. Voor de briefschrijver van de Limburgse Koerier die in 1910 met zoveel overtuiging de huisbibliotheek voor het gezin aanbeval, in het bijzonder met het oog op de lectuur van het opgroeiende kind, stond het gezin absoluut niet ter discussie. Wij gaan ervan uit dat ieder van ons daar zo zijn eigen gedachten bij heeft, maar denken wel dat het, vanuit het gezichtspunt van het onderwijs, nuttig is na te denken over de vraag of jonge lezers zonder leiding kunnen. We menen eigenlijk van niet, ook niet als het om de tweede fase gaat. We denken dat wie wat deze vernieuwing betreft het somberste scenario voor ogen heeft en meent dat hierin het recept ‘zomaar lezen waar je zin in hebt’ ligt opgesloten, de gemiddelde literatuurdocent onderschat. Diens steun aan de leerling begint niet bij het leesdossier, ze eindigt daar en begint in het aanbod van leesbare, zinvolle, niet te omvangrijke literaire teksten. Een interessant concept lijkt ons in elk geval de ‘begeleide confrontatie met het literaire goed’ zoals deze doorgaans in reformatorische en gereformeerd vrijgemaakte scholen wordt nagestreefd. We gingen in beraad met docenten en oud-leerlingen van dat literatuuronderwijs en doen verslag. En we namen de proef op de som door ons te buigen over het nieuwe christelijke literaire tijdschrift Liter. Buiten de kring der reformatorischen lijken scholen hun leerlingen in moreel opzicht alle vrijheid te laten.
Hoe érg de druk van een kerkelijke overheid kan zijn, zodra deze zich wél bemoeit met de lectuur van haar gelovigen, leert ons de Zendbrief die de Bisschop van Breda, monseigneur Petrus Leijten, op 8 februari 1910 uitgaf voor publikatie. Inspireerde al onze ‘tsjip’ zin voor zin tot nadere vergelijking van ‘toen’ met ‘nu’, als men een zendbrief als deze van bisschop Leijten over zich heen laat komen, kan men nauwelijks begrijpen dat hij en wij mensen zijn uit dezelfde twintigste eeuw. Als curiositeit, maar toch ook, omdat bezinning op normen en waarden thans tot een ánder antwoord uitdagen dan deze brok bevoogding.
Ook aan ons is de tachtigste verjaardag van Hella Haasse niet zomaar voorbijgegaan. Een persoonlijk verhaal om haar te eren, met enkele fragmenten uit haar autobiografische kanttekeningen bij haar werk. En dan is er de Zuid-Afrikaanse literatuur. Breyten Breytenbach was al lang bij ons bekend, André Brink en Etienne van Heerden laten zich steeds meer zien. Van Heerden was het afgelopen najaar in ons land. Over schrijvers die de literatuur van Zuid-Afrika het nieuwe gezicht laten zien gaat onze bijdrage. Wat de oudere literatuur betreft wijzen we op de verschijning van Ysengrimus in vertaling uit het Latijn, interessante pendant van onze Reinaert. We vergelijken de vertaling ook met Boons dartele bewerking van Reinaert en Isengrimus in Wapenbroeders.
Steeds weer ontwikkelingen binnen het didactisch domein. Bijvoorbeeld, terzake CKV 1, een wijsgerige verdediging door de musicoloog Constantijn Koopman van de receptie van muziek als haalbaar en belangrijk element van de muzikale opvoeding tegenover de aanspraken van het zelf actief bezig zijn met muziek als wezenlijke voorwaarde voor die muzikale opvoeding door David Elliott. Koopman promoveerde onlangs op een een vijftal ‘keynotes’ in de muziekopvoeding; u leest er in dit nummer over. Meer op de praktijk gericht is het gesprek dat we hadden met Cor Geljon, docent en auteur van Palet, een der methoden voor het vak CKV 1. Een onzer redacteuren, Joop Dirksen, schreef ook zijn methode voor het nieuwe onderwijs: Dossier Lezen. Wij vroegen hem zijn eigen verhaal te vertellen. En Alfons Graafsma heeft een uitgewerkt idee hoe in de tweede fase literatuurgeschiedenis behouden kan blijven op een wijze die past binnen de mogelijkheden. Wat Na-schooltijd betreft: Ine Pels doet een voorstel voor de organisatie van CKV 1 op school, dat ons nuttig en haalbaar lijkt. Moge dit nummer inspireren! WdM