| |
| |
| |
Duitstalig en toch geen Duits
De groteske vertellingen van Urs Widmer
Afgelopen maanden was zijn satirisch toneelstuk ‘Top Dogs’, onder regie van Franz Marijnen, hét succes in de Koninklijke Vlaamse Schouwburg te Brussel. Urs Widmer. Dat Duitstalig niet noodzakelijk Duits hoeft te zijn, bewijzen de essays en verhalen van deze Zwitser. Zijn ‘Schweizer Geschichten’ kunnen een aangenaam onderdeel vormen van het lezen voor de Duitse literatuurlijst. Wie niet veel tijd heeft, kiest enkele van de dertien verhalen, geestig, eigentijds van problematiek en bij tijden grotesk van sfeer.
Kees Combat
Op doorreis door Zwitserland - want wie kan in dat peperdure land nog onbekommerd wekenlang vakantie houden? - belandden wij in een Luzerner boekhandel. Heel goed gesorteerd, vonden we, want Mulisch stond er; Nooteboom, Margriet de Moor, en 't Hart waren er te krijgen. De Zwitserse literatuur stelde weinig voor, herinnerden we ons, ook al zouden we Die schwarze Spinne van Gotthelf nooit meer vergeten. We kochten een Zweedse roman in Zwitserse vertaling, en Monsieur Malaussène van Daniel Pennac, oorspronkelijk Frans, in het Duits. Maar dat vonden we eigenlijk wel mal, zo'n aankoop van buitenlands in vertaling terwijl we toch in Zwitserland waren, dus vroegen we de deskundige jonge man die de zaak dreef: ‘Hebt U nou ook iets echt Zwitsers voor ons van kwaliteit?’
‘Lees dan Urs Widmer’, zei hij, ‘Een geestig en kritisch man, die, zoals Thomas Bernhard in Oostenrijk, hier de zaken op hun kop zet.’
Jammer genoeg hadden we op dat moment niet veel kennis van de Zwitserse literatuur paraat. Thuisgekomen zouden we grijpen naar nummer 42 van de Duitse kroniek: Die Schweiz: Zwischen Wunsch und Wirklichkeit.
Dat leverde tenminste de kennismaking op met de romanschrijfster Margit Schriber die in een fraaie schets onze gevoelens vertolkte van ‘Die Schweiz als Durchfahrland’. Zij voert een jong meisje op dat niet gelukkig is:
Nichts ist los in diesem Wilimoosdorf, klagt sie. Es wird renoviert. Ein neues Friedhofreglement liegt vor. Eine neue Zonenordnung. Ein Katalog von Forderungen. Ein Stoß unerledigter Begehren. Längere Festtische für die Bierflaschenreihen unserer Festbesucher. Eine Autowaschanlage, die achtzig Autos in der Stunde durch ihre Bürsten treiben kann. Die übliche Ozonbelastung, die üblichen Waldschaden, die übliche Landestemperatur. Der gewonhnte Dunst. Kein Nachtleben. Kein Tagleben. Leute, die dösen oder auf die Autobahn starren, un die erwachen, wenn das Kartenhaus des Nachbarn in sich zusammenfällt.
Die Welt braust vorbei, kaum daß jemand den Kopf nach uns dreht. Sie verläßt das Durchfahrland.
Maarten 't Hart noemde al in 1984, in zijn inleiding op een bloemlezing met verhalen over Zwitserland, kritische auteurs als Franz Böni, Thomas Hürlimann en Bruno Schnyder, die de Zwitsers neerzetten als stroef en wantrouwig, kleinburgerlijk en oerconservatief. Hans Ester en Jetty Enklaar geven in hun Zwitserland-special van de Duitse kroniek een ereplaats aan de domineeschrijver Kurt Marti. Die keuze valt te verklaren uit hun voorwoord waar ze schrijven dat tegenwoordig het vredige Zwitserland van de dichter Ramuz met zijn prachtige landschappen en welvarende stadjes niet meer lijkt te zijn dan een land waarover de staf wordt gebroken. Het gaat dan over de geschiedenis van het land gedurende de Tweede Wereldoorlog. We hebben dat onlangs nog gezien in verband met de vermiste banktegoeden van joodse slachtoffers van de nazi's, over de politiek-economische rol van Zwitserland in de wereld en zijn veiligheidspolitiek. Liever nuanceren Ester en Enklaar het oude en het nieuwe beeld tot dat van een ‘pluriformes Land mit einer weltoffenen und selbstkritischen Kultur’.
Maar, als ik even mag denken aan de leerlingen van 4 of 5 havo/vwo, Marti is intussen al 76 jaar oud en bepaald geen exponent van de huidige generatie
| |
| |
| |
| |
Zwitserse auteurs. Als dominee was hij wel kritisch, als schrijver geëngageerd, een man voor wie kunst, geloof en werkelijkheid met elkaar vervlochten moeten zijn. Zijn roem verwierf hij in de jaren zestig, toen hij allerlei binnenkerkelijke taboes doorbrak, bijvoorbeeld, met Leichenreden (1969), waarin hij het afscheid nemen van een overledene op een heel andere wijze realiseert dan men gewoon was.
Voor onze boekhandelaar in Luzern was dus niet hij het, die ons een beeld kon geven van hedendaagse, Zwitserse literatuur, maar Urs Widmer.
We kochten dus Widmers Schweizer Geschichte, verschenen bij Diogenes in Zürich, de uitgever van een hele reeks door Widmer geschreven boeken en van Erich Hackl en Doris Dörrie. We werden beloond: Widmer is een bijzonder geestig prozaïst die met ontspanning spanning weet te wekken.
| |
Persiflage, fantasie, avontuur
Urs Widmer komt niet voor in de Moderne Encyclopedie van de Wereldliteratuur, maar dat neemt niet weg dat hij in drie decennia een flink oeuvre bijeen heeft geschreven. Van welke aard zijn zijn boeken? Hij debuteerde in de jaren zestig met twee verhalen onder de titel Alois/Die Amsel im Regen im Garten. Als je leest wat hij aan ingrediënten bijeenbrengt, weet je meteen met een kaleidoscopisch en komisch genre van doen te hebben. Alois is een persiflage op de western en tegelijkertijd een parodie op Die Leiden des jungen Werthers. Het gaat net zo goed over de ondergang van de Titanic als over Donald Duck en Kapitein Hornblower, de scheve toren van Pisa en de Ronde van Zwitserland, snelschaken en postovervallen. In zijn avonturenroman Die Forschungsreise zeilt iemand in een buitenwijk van Frankfurt van zijn balkon, sluipt, alsof hij door een gebied van kannibalen moet, de stad door en kruipt via de waterleiding en over de daken van de huizen de stad uit. In Die gelben Männer laat hij robots twee aardbewoners ontvoeren naar hun verre planeten. En zijn ruim voorradige fantasie leeft hij bijzonder uit in Das enge Land, een land zo smal, dat je, als je er rechtdoorheen rijdt, bijna vergeet dat het een apart land is, ongetwijfeld een groteske variant van het eigen Zwitserland. Van Der Kongreß der Palaolepidopterologen is de titel al genoeg om het satirische karakter te proeven van wat toch een ontwikkelingsroman blijkt te zijn. En met Im Kongo gaat de lezer een volslagen oer-land binnen, een Kongo dat barst van de geheimzinnigheden, product van Widmers fantasie, waarover criticus Michael Krüger opmerkt: ‘Eines ist unbestreitbar: Für die Welt, wie sie uns von Urs Widmer vorgestellt wird, würde ich die unsere unbesehen opfern.’
En naast deze romans zijn er de bundels verhalen, de novellen en de essays. Widmer heeft zich veelvuldig uitgelaten over de rol van de schrijver, bijvoorbeeld als ‘Erinnerungselefant’ of als Kassandra die waarschuwend de vinger heft. Schrijven is voor hem een tegengif tegen ongeluk en dood. Lees daarvoor de essaybundel met de merkwaardige titel Die sechtste Puppe im Bauch der fünften Puppe im Bauch der vierten und andere Überlegungen zur Literatur.
| |
Widmers Zwitserland
Hoe subjectief Widmer zijn werkelijkheid beziet en wil bezien, blijkt uit zijn nawoord bij de Schweizer Geschichte. ‘Mijn verhalen beschrijven niet Zwitserland, maar mijn Zwitserland. Ik kan me voorstellen dat ik een vergelijkbaar boek over Duitsland of Oostenrijk graag zou willen lezen. Uit de subjectieve voorkeuren en afwijzingen van een ander kun je, als deze maar duidelijk subjectief blijven, soms net zo veel leren als uit beschrijvingen die objectief willen zijn en het - hoe dan ook - zozeer niet kunnen zijn.’
Wat heeft hij dan wel geschreven? ‘Ich habe versucht, Geschichten zu schreiben, in denen es sozusagen nach Schweiz riecht, nach ihren unverwechselbaren, von Kanton zu Kanton, von Ort zu Ort verschiedenen Eigenschaften.’
Hij vindt zijn verhalen realistisch en toch fantasie. Ze geven uitdrukking aan zijn ambivalente gevoelens ten opzichte van Zwitserland. Sinds 1970 woont deze Zwitser in Frankfurt. Hij vindt zijn landgenoten eigengereid en vergelijkt de situatie, waarin zijn - op zich zo prachtige land - zich na alle grondspeculaties bevindt, met die van een warenhuisconcern in Bern. Het concern wil in de oude stad een geweldige ruimte creëren, maar moet de façade van het middeleeuwse huis behouden, met achter de gevel verzorgingsgangen om de geraniums water te kunnen geven. 's Nachts zal, om de oude sfeer te behouden, achter witte vitrage licht branden. Dat is Zwitserland: ‘keine Idylle, sondern ein großer Bauplatz’. Niet lang meer of de Zwitsers zullen ‘die Alpen zubetonieren’.
| |
Twaalf kantons, dertien verhalen
Schweizer Geschichte telt dertien verhalen, die je, met enig combinatievermogen, ook dertien hoofdstukken van een raamvertelling zou kunnen noemen. ‘Roman’ is te sterk gezegd. Daarvoor vertonen de dertien geschiedenissen te weinig samenhang. Bindend element is het drietal personen - een Engelse piloot, een dikke dame en de ik-figuur, die we later zien opduiken als de man met de snor, zogenaamd Widmer zelf. Om een indruk te geven van Widmers aanpak laat ik hier het begin van zijn eerste verhaal volgen.
| |
| |
‘Die dicke Frau, der Pilot und ich gehen durch die riesengroße Halle des Flughafens von Frankfurt. Die dicke Frau geht in der Mitte, der Pilot und ich haben je einen Arm um sie gelegt. Ich spüre den Wulst [=uitpuiling], den ihr Bauch über dem Gürtel macht. Ich freue mich, daß wir endlich beisammen sind. Monatelang habe ich an die beiden gedacht, an unsern Aufbruch, unsre Reise zu dritt. Wir tragen unsere Ausrüstungen auf dem Rücken: die dicke Frau einen Sportbüdel, aus dem ein
Schmetterlingsnetz ragt, der Pilot einen Armeetornister [= ransel] und eine Angelrute, ich einen alten Skirucksack, an den ich eine Feldflasche mit Sirup und Himbeerschnaps drin gebunden habe. Die dicke Frau trägt einen Koffer mit verblaßten Hoteletiketten, die noch von ihrer Mutter stammen. Das waren noch Zeiten, denke ich. Wir singen. Die dicke Frau macht einige Stepschritte durch die Flughafenhalle, wie am Broadway.
Wir schlagen dazu den Rhythmus auf unsern Oberschenkeln. Passagiere mit Turbanen [= tulbanden] und Fotoapparaten bleiben stehen und sehen ihr zu. Sie wirft die Beine in die Höhe wie beim Cancan, immer schneller, und als sie zum Abschluß den Rock für
eine Sekunde nach hinten hochwirft, applaudieren die Leute frenetisch. Ich küsse die dicke Frau. Lachend gehen wir weiter. Auch der Pilot küßt die dicke Frau. Er ist per Autostop von Manchester gekommen, die dicke Frau von Berlin, und wir haben uns im Restaurant Hellas getroffen. Wir wollen zusammenbleiben, mindestens ein Jahr lang. Wir wollen eine Reise wie noch nie machen.’
| |
| |
Dit begin is in zijn weergave van gekke, onverwachte gebeurtenissen typerend voor het hele boek, en dan bedoel ik vooral de wijze van formuleren, die steeds een gradatie van ironie behoudt, soms sterker, soms minder sterk.
De reis die de drie gaan maken is een reis per luchtballon, en op het uitgestrekte vliegveld van Frankfurt moeten ze zoeken naar hun vervoermiddel. Als ze hem eindelijk ergens achteraf ontwaren, rennen ze er in echte Widmerstijl op af:
‘Wir rennen los. Mein Rucksack hüpft beim Rennen auf und ab, und der schwere Koffer der dicken Frau reißt mir fast den Arm aus. Der Pilot ist viel schneller als wir zwei. Er rennt wie ein Windhund über das Rolltrottoir. Wir hören das sich entfernende Donnern seiner Soldatenschuhe. Die dicke Frau hat einen roten Kopf und schnauft. Sie lächelt mich an. Ihre Brüste hüpfen auf und ab. Ich liebe die dicke Frau, ihre Zärtlichkeit, ihren Mut. [...] Wir gehen im Gras, jetzt viel langsamer. Vor uns steht der Ballon nun schon sehr groß und beinahe rund. Die dicke Frau schlägt ein Rad vor Freude. Wir werden glücklich sein, denke ich, hoffentlich. Wie schwer ist mir das Leben in der Großstadt in der letzten Zeit gefallen! Wie sehr habe ich mich nach Zärtlichkeit, Liebe und Abenteuern gesehnt!’
Aan avonturen geen gebrek. Ze zijn nog niet opgestegen of ze moeten al hoogte winnen om een vliegtuig te ontwijken dat recht op hen af komt. De schrijver zelf is de sukkel die denkt dat je eerst de zandzakken moet openen om het zand te lozen. En als hij dan een volle zandzak naar beneden gooit raakt die precies het vliegtuig. Daarna begint het zalige zeilen door de lucht. ‘Entspannt sitzen wir da, essen Radieschen und lassen eine Flasche mit Rotwein herumgehen.’
Een opgewekt trio, zonder woorden zijn ze alle drie op elkaar gesteld. Ze varen hoog in de lucht over de Rijn, over Widmers geboortestad, nu geïndustrialiseerd en vol rokende schoorstenen, ooit een stad met ‘Biergärten und Kastanien, Handorgelorchestern, stillen Straßen, Kolonialwarenhandlungen’. Het stemt weemoedig. Van Basel gaat het naar Zürich. Ze landen midden op een voetbalveld, waar juist een match wordt gespeeld. Typisch voor Widmer is het groteske tafereel dat volgt:
‘Es regnet jetzt in Strömen. Der Donner ist ziemlich laut. Der Schiedsrichter kommt pfeifend auf uns zugerannt, mit einer roten Karte in der Hand. Vom Spielfeldrand her rennen Polizisten und Sanitäter. Ich gehe auf den Schiedsrichter zu. “Es ist nicht unsre Schuld”, sage ich in meinem Dialekt, “es handelt sich um höhere Gewalt.” Der Schiedsrichter starrt fassungslos auf unseren Ballon, und ich sehe, daß er die rote Karte langsam wieder einsteckt.
Regenwasser läuft ihm übers Gesicht. “In meinem ganzen Karriere als Schiedsrichter ist mir so was noch nie passiert”, sagt er.
“Ich habe acht Länderspiele, zwei Cupfinals, drei Europapokalspiele und ein Uefa-Pokalspiel gepfiffen.” Ich nicke ihm zu. Der Regen prasselt nun wie aus Kübeln. Die Polizisten, die Spieler, der Schiedsrichter, die Sanitäter und wir schleppen den Ballon hinter eines der Tore. Wir vertäuen ihn sorgfältig. Blitze fahren in die Hausdächer rings ums Stadion. Die Donner krachen. Ich packe den Skirucksack und den Koffer der dicken Frau und renne auf die Spielerkabinen zu. Ich schaue über die Schultern zurück und sehe durch die hinter mir rennenden Polizisten hindurch, daß der Schiedsrichter das Spiel mit einem Schiedsrichterball wieder anpfeift. “Wie steht es denn?” frage ich einen Fotografen, an dem ich vorbeirenne. “2:0 für Zürich”, ruft er hinter mir drein,
“die Basler spielen wie die letzten Sennen.”’
| |
| |
Vanuit deze onschuldig ogende verhaaltrant begint de verteller zijn kritiek op de Zwitsers te druppelen.
De ballon wordt geconfiskeerd, want daar konden wel eens drugs in zitten. Als het drietal thee met rum heeft gedronken, moet het flink betalen:
‘Wir lesen das Zettelchen, auf dem der Preis steht. Staunend sehen wir uns an. Wir legen unsern Hundertmarkschein hin und schauen auf die paar Geldstücke, die ons das Servierfräulein herausgibt.’
Er zit niks anders op dan bij het Leger des Heils te gaan pitten! Daar filosoferen ze over Zwitserland, nog geen eeuw geleden een land waar vluchtelingen uit de hele wereld terecht konden, maar ‘seit im Zweiten Weltkrieg so viele Juden hierher wollten, denken die Leute, das soll ihnen nicht nochmals passieren. Jetzt wollen die Schweizer unter sich bleiben.’
| |
Zwitsers onder elkaar
En hoe ziet dat er dan uit, Zwitsers onder elkaar? Widmer tovert een aantal boeiende taferelen uit zijn hoed. In ‘Solothurn’ bijvoorbeeld fietsen twee droevige mannen, elk van een andere kant van het dorp, naar de kroeg in het midden, om hun verregend huwelijk en hun troosteloos bestaan als zetter en baanwachter te vergeten. Terwijl wij, ergens in een hoekje ons trio ballonvaarders waarnemen, nu als toeschouwers, nemen de beide mannen de wereld de maat. Vroeger was alles beter natuurlijk.
‘Heute will jedes Arschloch auf eine Südseeinsel. Aber wenn sie auf einem Velo hocken, haben sie nach hundert Metern einen Herzkollaps. In den Städten fahren die Jungen mit dem Auto zur Schule. Wenn wieder einmal eine Not kommt, dann sitzen die schön da.’
In het bijzonder de Duitse vreemdelingen krijgen er van het tweetal van langs. Het eindigt in dronkenschap en een fikse knokpartij tussen de twee, die de boel kort en klein slaan, en vervolgens elkaar tevreden de hand schudden en heimwarts keren.
Elk verhaal en daarmee elk beschreven kanton heeft in dit boek zijn eigen sfeer. Widmer zet boeren uit Appenzell neer die er heimelijke liefdes op nahouden. De boer bedriegt zijn vrouw zonder te beseffen dat zijzelf hem met de postbode de hoorns opzet. Vooral die postbode weet aardig uit de school van de liefde te klappen, want het briefgeheim is bij hem niet veilig.
| |
Wisselend perspectief
Grappig voor de goede lezer is de manier waarop de ballonvaarders in het ene verhaal slechts op Hitchcockwijze even aan het slot in de lucht worden waargenomen en in het andere prominent aanwezig zijn. Telkens verandert het perspectief van de verteller: nu eens gaat dat in de wij-vorm, bijvoorbeeld als ingezetene van de Aargau, dan weer in de derde persoon of de ik-vorm. In ‘Aargau’ wisselen fantasie en werkelijkheid elkaar af, maar de meeste verhalen spelen toch in één werkelijkheid. Het leven in de bergen krijgt gestalte in bijvoorbeeld ‘Graubunden’, waarin een oude man een liefdesgeschiedenis vertelt aan de ballonvaarders en anderen, en heel sterk in het fantastische verhaal ‘Neuenburg’, spelend in de winter, bij ijzige koude.
Ik zou zeggen: wanneer je vier of vijf verhalen van deze Schweizer Geschichte uitzoekt - en over de beste heb ik hier al iets opgemerkt - lijkt mij Urs Widmer een uitstekende, goed te begrijpen auteur voor leerlingen in de tweede fase. Zijn proza heeft niets belegens. Het is fris, intelligent en ondeugend genoeg om Duitstalige literatuur te bevrijden van het imago ‘zwaar’ dat zij naar veler opvatting heeft en dat zoveel leerlingen en ouderen van haar verwijderd houdt.
- | Urs Widmer, Schweizer Geschichten. Diogenes Taschenbuch, 1977. Zürich. De eerste druk verscheen bij Hallwag Verlag in Bern, 1975. |
- | Die Schweiz: Zwischen Wunsch und Wirklichkeit. Duitse kroniek, jrg. 42, voorjaar 1992, nr. 1-3, is te bestellen bij de administratie: Muurhuizen 11, 3811 EC Amersfoort. Wie weet kunt u dit exemplaar nog krijgen, prijs NLG 13,-/BEF 240. |
|
|