column
God giveth and God taketh away
Jacques de Vroomen
In mijn blijde jeugd was ik diep religieus. Maar ik had ook kritiek. Als ik deelnam aan de eredienst, luisterde naar predikanten of bad uit mijn kerkboek, ergerde ik me regelmatig aan de antieke taal waarin de ‘Heer der Heerscharen’ kennelijk diende te worden aangesproken. Het deftige U, met hoofdletter, was voor God nog veel te minnetjes, je moest Gij tegen hem zeggen. Je knielde niet voor hem neer maar neder. Naamvalsuitgangen waren in kerkelijk Nederlands nog springlevend en ook de aanvoegende wijs: ‘God geve, God neme, de naam des Heren zij geprezen’ was nog een alledaagse categorie. Ik vond dat als godsdienst van belang was voor het actuele leven, je er ook in normale actuele taal in en over moest kunnen communiceren. Daarom stoorde dat archaïsch gedoe me.
Vlak voor kerstmis kreeg ik bezoek van kennissen uit Canada. Ik liet ze de oude stad van Nijmegen zien en bracht ook een bezoek aan het Canadees kerkhof in Groesbeek. Bij dat bezoek las ik een aantal teksten op grafstenen van gesneuvelden: ‘God giveth and God taketh away’, Be thou faithful into death’, Their name Liveth for evermore’. Ik vond die teksten prachtig. Waarom? De pijn maar ook het houvast en de hoop van de overlevenden kregen door de klassieke taal een historische dimensie. Hun levensovertuiging maakte deel uit van een cultuur van vele, vele eeuwen. Daardoor werd de pijn niet minder. Maar door de wijze van formuleren kreeg die pijn ‘waardigheid’. Ook een heel antieke term.
Wat is er met mij gebeurd tussen 1958 en 1998? Het is duidelijk, ik ben een oude man geworden. De geschiedenis van eigen leven omvat heel wat meer jaren dan de te verwachten toekomst. De tijd is er debet aan dat mijn kijkrichting een koerswending van 180 graden heeft ondergaan.
ik wil uit het bovenstaande een conclusie trekken voor de inrichting van de nieuwe ckvprogramma's. Als je jonge mensen warm wilt laten lopen voor kunst, zul je ze op de eerste plaats moeten confronteren met hedendaagse producten. Dat die hedendaagse kunstproducten in heel wat gevallen naar de maatstaf van ouderen weinig voorstellen, is niet van belang. Natuurlijk is het beste wat voorbije eeuwen hebben nagelaten, klassieke kunst dus, beter dan de hedendaagse doorsnee. Jongeren bekijken de zaak echter nog van de andere kant. Hun blikrichting moet het vertrekpunt zijn bij de didactische inrichting van het nieuwe kunstenprofiel. Die klassieken komen wel. Die zijn al zoveel eeuwen oud dat hun toekomst, ook bij deze jongeren, heus wel verzekerd is.