| |
| |
| |
Het limonadegevoel van een kind
De Verhalen van Vonne van der Meer in klas of leeskring
Veertien verhalen zijn het die Vonne van der Meer het selecteren waard heeft geacht, toen zij van De Bezige Bij de uitnodiging kreeg om in de reeks gebonden boekjes De Bezige Bij Kapitaal een deel te vullen. ‘De verhalen’ heet de bundel, niet bijzonder inspirerend, maar wel duidelijk: dit zijn ze die ik wil behouden. Over verbeelding en werkelijkheid, geloof en ongeloof, trouw en ontrouw. Vanuit een zeer vrouwelijk gezichtspunt.
Wam de Moor
Vonne van der Meer
Van der Meer (1952) debuteerde in 1985 met Het limonadegevoel en andere verhalen. Een bundel die buitengewoon goed ontvangen werd en haar de Geertjan Lubberhuizenprijs voor het beste debuut van 1985 opleverde. In 1993 volgde een tweede bundel onder de titel Nachtgoed. Tussen de verhalen in publiceerde zij de romans Een warme rug (1987) en Zo is hij (1991), en liet deze in 1994 volgen door de novelle Spookliefde: een Iers verhaal en in 1995 het toneelstuk Weiger nooit een dans. ‘Literatuur is er om clichés te verpulveren,’ schreef ik bij haar debuut. Die zin sloeg op het titelverhaal van de debuutbundel, ‘Het limonadegevoel’, dat in de reacties op de bundel de meeste aandacht kreeg. Het cliché waarover het hier gaat houdt in dat vrouwen in bladen als Playboy, Mayfair en Penthouse symbolen zijn van de eeuwenlange mannelijke overheersing en mannen ze beschouwen als compensatie voor hetzij een totaal gemis hetzij een geringere lust van de kant der vrouw. Een vervelend cliché, waar ook de ik-vertelster mee worstelt. Zij betrapt, als ze zes maanden zwanger is, de toekomstige vader van haar kind, met wie zij al drie jaar samenwoont, op het bezit van pornobladen. Dat doet haar pijn. Ze kan het niet plaatsen in de heel open verhouding die ze met hem dacht te hebben. En het cliché zit haar dwars, het ruïneert het beeld van haar partner. ‘Mannen die zich van porno bedienden waren zielig. Masturberende vrijgezellen, zonder contacten en arm aan verbeelding. Of getrouwd, maar te verlegen om te bekennen wat ze het liefst wilden, dan wel behept met een vrouw die iedere variant op de oerpuzzel afwees.’
| |
De geheime werkelijkheid
Wat hier gebeurt klopt niet met de gedachte dat ze toch een uitstekende verhouding heeft met Cas, en dus volgt ze het spoor terug. Ze ontdekt enkele aanknopingspunten, praat nu met hem over het hoe en waarom en wordt ten slotte naar haar eigen bestaan geleid. Zijzelf, zo heeft ze al meteen gedacht, heeft ook haar geheime verleidingen: ‘Ik vond het niet nodig verslag te doen van een onbekende, halfontblote arm op een terras.’ Een arm, die bij het vrijen met Cas wel eens op haar netvlies verschijnt. Erotische aandoeningen heeft ze al als kind van zes gehad en die duidt ze aan met ‘het limonadegevoel’: ‘Ik was zelf niet ouder dan zes toen ik op televisie een man en een vrouw elkaar uitgebreid op de mond zag kussen. Daar kreeg ik een gevoel bij, zo nieuw en bijzonder dat er een woord voor bedacht moest worden. Ik noemde het “'t limonadegevoel”. Als ik aan de onderkant van een hond plotseling zo'n felrose staafje te voorschijn zag komen, kreeg ik het ook. En als ik een zwaantje maakte in de ringen en over de blik van de gymleraar heenzweefde. De tong van een hond onverwachts langs mijn been kon het ook veroorzaken. Ik onthield die blik van de man met de eeuwig bruine benen, de staafjes, de tong van de hond die zoveel op de wolf van Roodkapje leek, de kussende paren.’
Dáár durft ze nu best over te praten, maar met de erotische fantasieën die ze nú blijkt te hebben en die haar in haar naaktheid voor anderen tonen, ligt het wat ingewikkelder:
‘Ondenkbaar dat ik die woorden zou
| |
| |
uitspreken. Ik geloof dat ik vooral bang was pervers gevonden te worden.’ Uiteindelijk komt de vrouw tot de bevinding dat de heimelijke Playboyavontuurtjes van haar man en de plaatjes die zijzelf in haar hoofd heeft niet voor elkaar onderdoen. ‘Als ik in paniek raak van zo'n foto is dat, omdat er op dat moment in mijn hoofd een plastic zak (met blootbladen) openscheurt’. Ze praten, de twee; zij beschrijft haar fantasieën, hij reageert, maar uiteindelijk verstaan ze elkaar niet echt. Zullen we naar bed gaan? zegt de man - typisch mannelijk -. Misschien kunnen we eerst nog doorpraten, zegt de vrouw - typisch vrouwelijk -. Waarop de man naar zijn werkkamer gaat en de vertelster de warmte zoekt van de radiator en verzucht: ‘Soms denk ik dat ik nooit zal wennen aan het beeld van twee plastic zakken, bungelend ieder aan zijn eigen verwarmingsknop.’
Het limonadegevoel is voor elke lezer interessant, vrouwelijk of mannelijk. Je ontkomt er niet aan je eigen opvattingen over en ervaringen met seks op een reflectieniveau te toetsen aan die van de vrouw en de man in dit verhaal. En ook al ligt in de overige verhalen het accent nog meer op de emoties en het denken van vrouwen, Vonne van der Meer houdt de ervaringen van vrouwen die zij beschrijft zo klein en geconcentreerd, dat haar verhalen zowel bij mannelijke als vrouwelijke lezers veel in beweging kunnen brengen. Misschien dat jongens zich eventjes net zo'n stoethaspel voelen als de coassistent, die in ‘Afscheid van Phoebe’ de jonge vrouw meent te moeten begeleiden, die ligt te wachten op de geboorte van haar reeds gestorven kind. Maar zij zullen tegelijkertijd de deernis delen van een vrouw en een man die oprecht verheugd uitzagen naar een kind en nu het verlies daarvan moeten dragen.
| |
De vermomming als constante
Vonne van der Meer kent de kracht van de vermomming: als toneelregisseur heeft ze de metamorfose herhaaldelijk beproefd. Een ander zijn dan je bent. Je oude ik afleggen. Een vrouw van vijfenveertig beleeft in ‘Angst voor de achtbaan’ haar onzekerheid over haar uiterlijk, als ze in een warenhuis een zwart zijden nachthemd wil kopen. Ze dagdroomt zich daarbij een jonge minnaar van twintig: ‘Met het aantrekken van het hemd zou ik mijn oude ik - die som van feiten, herinneringen, banden en verantwoordelijkheden - uittrekken. Sterker, veel sterker dan de behoefte ontrouw te zijn, was de wens mezelf ontrouw te zijn.’
‘Angst voor de achtbaan’ is met zijn ruim acht bladzijden uiterst geschikt voor klassikale lezing en toepassing van de suggestie om elke leerling de belangrijkste passage aan te laten strepen. Voor mij is dat het hier geciteerde, maar ik ben er zeker van dat in een klassikale uitwisseling heel wat meer aan de orde komt.
In ‘Nachtgoed’, een verhaal van achttien bladzijden, is het een vrouw van zeventig die in verlegenheid blijkt, nu zij nachtgoed wil aanschaffen. En het is aardig om dit verhaal tegenover ‘Angst voor de achtbaan’ te plaatsen, omdat het deze keer een verkoopster is die met de lezer naar deze vrouw kijkt. Een verliefde vrouw van zeventig, wat kan ze nog aan om haar geliefde te behagen? Tussen klant en verkoopster ontstaat een diepgaand gesprek, waarin de vrouw haar verleden herbeleeft, aangemoedigd door de betrokkenheid van de verkoopster.
| |
Een minnaar verzinnen
Vermomming kan ook bestaan uit het verzinnen van een tegenspeler, een minnaar, als mentale wraak op de echtgenoot die je ontrouw is geweest. Die vorm van verbeelding is te vinden in ‘Eilandliefde’. Een vrouw moet voor haar werk naar een der Waddeneilanden, zal daar enkele dagen verblijven, en creëert zich een minnaar. Zodat ze moet nadenken over hoe je bedrog pleegt, over wat je dan tegen je partner zegt. ‘Ik kon geen naam bedenken voor iemand van wie ik geen beeld had. Nu pas merkte ik dat ik geen idee had hoe een man eruit diende te zien. Geen ideaalbeeld had, zoals sommige vrouwen. Ik verbaasde me ook altijd over de snelheid waarmee gezegd werd: “O, nee, dat is mijn type niet. Ik val alleen op lang. Ik zou nooit verliefd kunnen worden op iemand die dik is en krom loopt. Zo'n verende tred heeft. Geen billen. Een zachte g.” Ik had geen vastomlijnd lichaam in mijn hoofd.’
Precies op het ogenblik dat ze besluit om haar fantasie maar op te geven en de trouwe vriendin te blijven die alleen maar bezig is de ontrouw van haar partner te verwerken, ‘fietste hij langs mijn raam’, de potentiële minnaar, een eilandbewoner die zij in haar fantasie gaat beminnen. En zo komt ze thuis, terug bij haar man, ontrouw geweest in fantasie, voor hem in werkelijkheid. Ik denk dat dit een verhaal is waar je op school niet veel mee kunt doen, maar wel in een leeskring.
Jonge mensen denken wel eens dat je het leven, en met name het seksuele leven, na je vijftigste kunt vergeten, laat staan dat je als 71-jarige vrouw nog verlangt naar de strelende blik van een vreemde. Van der Meer leert ze wel anders. In het verhaal ‘Moed’ vertelt ze over een vrouw, die zich door een jonge Spanjaard mee laat nemen naar de stierengevechten. In sensuele beelden worden vrouw en lezer wegwijs gemaakt in dit wonderlijk wrede en volgens kenners poëtische tijdverdrijf. ‘De matador was de vrouw. Een vrouw die haar rok tussen duim en wijsvinger neemt, een stuk been laat zien, de rok weer laat zakken. Met haar heupen
| |
| |
draait zodat de stof in beweging komt, in plooien valt waar de man zijn ogen niet van af kan houden, naar toe gezogen wordt.’ Als de stieren zijn gedood en de matador gebogen heeft om voor het applaus te danken, gaan de oude vrouw en de jongen wat eten. Nog voor zij in gedachten met hem heeft kunnen slapen, is de jongen al gevangen door verschijning van een leeftijdgenote op het podium, dat daar staat te zingen ‘met een rauwe, raspende vrouwenstem’. Zo is het leven mevrouw, denken we dan.
| |
Morele oordelen
Afkeer van commercialisering en kinderexploitatie liggen ten grondslag aan het verhaal ‘Op de plek van de snor’. Daarin vertelt een moeder haar volwassen geworden zoon - hij wordt vader - de geschiedenis van een foto, waarop hij als kleuter staat afgebeeld, zijn knuffelbeest tegen zich aangedrukt. Ooit heeft de moeder zich laten verleiden om mee te werken aan een fotosessie voor een reclamecampagne. Zij is dat altijd blijven voelen als verraad aan haar kind. Het verhaal is een biecht en levert tegelijkertijd felle kritiek op reclamemakers voor wie gevoelens en verhoudingen niet tellen, als er maar gescoord kan worden.
Dat Vonne van der Meer niet vrijblijvend mooie verhalen schrijft, maar, net als haar man, Willem Jan Otten, ook over morele oordelen beschikt die zij onder woorden wil brengen, blijkt te meer uit het slotverhaal van De verhalen, met de omineuze titel ‘Bericht uit de bezemkast’. Die bezemkast is de ruimte waarin onze maatschappij de afgeschreven, dement verklaarde mensen het liefst zou achterlaten. Over dat gegeven laat Van der Meer een 84-jarige vrouw aan het woord. Schrijnend.
| |
Noodlottige verbeelding
Zevenentwintig bladzijden telt het spannendste verhaal van deze bundel, ‘Take me to the bullfight’.
Compositorisch een heel geschikt verhaal voor een persoonlijke analyse, met een wisseling tussen heden en verleden en een goede plot. Vijfendertig jaar is ze, de vrouw, net gescheiden, die haar kinderen bij haar ouders onderbrengt om op vakantie te kunnen gaan. En wel: alleen. En de beste manier om niet voortdurend wildvreemde mannen achter zich aan te krijgen is de zwangere vrouw te spelen. Alweer vermomming! Ze bindt zich dus een kussentje voor en verwacht dusdoende een hartelijke, maar van avances vrije, bejegening. Aan één factor is ze voorbijgegaan: aan haar eigen gevoelens. Want in het Portugese dorpje waar ze neerstrijkt, zoekt nog iemand anders zijn heil: een Deen die juist op haar, als zwangere vrouw alleen, verliefd wordt en een rol als substituutvader wel ziet zitten. De vrouw dagdroomt van een heftige liefde. Die krijgt ze ook, maar op een andere manier dan ze had gedacht.
Fantasieën die dreigen werkelijkheid te worden of daarmee pijnlijk in strijd blijken te zijn. Daar gaat het heel vaak om in de verhalen van Vonne van der Meer. Ijzersterk is in dit opzicht ‘Bedrog’, het verhaal van een nette vrouw, die haar man trouw heeft gezworen, maar onverhoeds valt voor een randfiguur. Namens een ideële stichting die dergelijke jongens op het goede pad tracht te houden, gaat ze hem schminken tot Zwarte Piet, en met de aanraking die grimeren noodzakelijkerwijs met zich meebrengt, wordt een nauwelijks uitgesproken fantasie werkelijkheid. Spannend en sterk van sfeertekening.
| |
Geloof en ongeloof
Er is een tweede Sinterklaas-verhaal: ‘Het zingen, het water, de peen’. Wie leest hoe een jongen hardnekkig in Sinterklaas blijft geloven, moet denken aan het lot van de schrijfster zelf. In Opzij verklaarde ze vorig jaar waarom ze katholiek is geworden: een daad als consequentie voor haar gedrag in de vakantie, wanneer ze zich overgaf aan de diensten in kleine Ierse kerkjes: geloof is niet een kwestie van inspiratie maar van willen. Een soort vasthoudendheid is ook de bron van Toms geloof in de heilige van Myra. Als hij om die vasthoudendheid zijn eerste vriendinnetje verliest, wordt manifest dat iemand voor zijn geloof kan lijden.
Het verhaal roept voor een klas zeker vragen op, om te beginnen de vraag: Wie is er zo gek dat hij in Sinterklaas wil blijven geloven? ‘Als je dan zo'n behoefte hebt aan ritueel’ zegt ook de ikfiguur, de moeder, ‘als je wat je gelooft per se in een vorm moet gieten, word dan katholiek, of luthers of boeddhist. Boeddhisten hebben ook hele mooie gezangen, en ze doen van alles met schaaltjes, wierook en...’ Maar Tom legt uit dat het gaat om een ritueel waarmee je bent opgegroeid en dan bleef alleen het ritueel van het schoen zetten over.
Trouw en ontrouw, geloof en ongeloof, verbeelding en werkelijkheid, het zijn tegenstellingen waarvan Vonne van der Meer in haar zinvolle verhalen de betekenis onderzoekt. En daarmee is zij een auteur, die, door de diversiteit van haar proza, zowel voor leeskringen als voor leerlingen in de tweede fase van het havo/vwo, het nodige heeft te bieden.
Vonne van der Meer, De Verhalen.
Een keuze uit eigen werk. De Bezige Bij Kapitaal. Amsterdam, 1997, 230 blz., geb. NLG 39,50/BEF 720.
|
|