| |
| |
| |
Leeswijzer
door Koos Hawinkels
Thera Post-Hofman
Literatuur in klank en beeld; audiovisuele en digitale media bij het literatuuronderwijs Nederlands.
NBLC, 1997, NLG 27,50/BEF 500.
Deze gids is een bijgewerkte versie van de indertijd door Bernard Schut opgezette en door de SLO uitgebrachte handleiding Lezen en kijken. De IVN, de vereniging ter bevordering van de neerlandistiek extra muros, heeft het NBLC gevraagd deze uitgave bij te werken. Het NBLC heeft die gelegenheid te baat genomen om niet alleen het materiaal te actualiseren, maar ook de gegevens te vermeerderen en te verbeteren. Tegelijk heeft men zich beperkt tot de media na 1975, omdat ouder materiaal toch niet of nauwelijks meer te krijgen is. Ook is geen materiaal meer opgenomen met betrekking tot kinderliteratuur.
In een Handleiding voor het gebruik wordt de lezer wegwijs gemaakt. Het boek bevat een auteurscatalogus, een themacatalogus, een bronnencatalogus en ‘In het hoofdstuk “Literatuur en nieuwe media” wordt onder andere beknopt ingegaan op de informatie over Nederlandstalige literatuur die via Internet beschikbaar is.’ Tot slot ook nog ‘adressen uitgevers en distributeurs’.
Een voorbeeld de categorieën per item in de auteurscatalogus: titel, soort informatiedrager soort informatie, serie, duur, regisseur/programmamaker, uitgever/distributeur, jaar van uitgave, verkrijgbaarheid (inclusief prijs), inhoud en uitzenddatum. Een aanwinst in iedere sectiekast.
| |
Susan D. Bachrach
Zeg dat we het niet vergeten; het verhaal van de Holocaust.
United States Holocaust Memorial Museum/Lemniscaat, 1997, NLG 29,50/BEF 535.
Vraag aan een jongere: ‘Wat betekent bevrijdingsdag nou voor jou?’ en hij zal niet verder komen dan een wat schaapachtig grinniken en ‘Een vrije dag, ja, maar verder zou ik het echt niet weten.’ Een onbedoelde, maar ijzersterke illustratie bij de discussie in de Volkskrant over de wel of niet gevoelde noodzaak van geschiedenisonderwijs.
Dit boek is ook meer bedoeld, als materiaal voor geschiedenislessen, maar iedere talenleraar weet dat bij het lezen van (jeugd)literatuur over de Tweede Wereldoorlog dit onderwerp onvermijdelijk aan de orde komt.
Zeg dat we het niet vergeten doet het relaas van de Holocaust niet vanuit het perspectief van kinderen, maar wel met veel aandacht voor wat het voor hen betekend heeft. De auteur bereikt dat onder andere door veel foto's af te drukken van jonge en wat oudere kinderen wier lotgevallen naast de lopende tekst een soort illustratie geven van hoe die abstracte politiek in een kinderleven uitpakte.
Het boek biedt een nuchtere opsomming van de ‘oorzaken en aanleidingen’ van de machtsovername door Hitler zonder te dramatiseren of te moraliseren. Wanneer de Kristallnacht was en wat er toen gebeurd is, dat er niet alleen joden vermoord zijn, maar wie nog meer en waarom, of er überhaupt een joods ras bestond, wat de houding van de burgers tegenover de ‘Entlösung’ was etcetera. Kortom, alles wat het meisje uit het journaal had dienen te weten om met recht bevrijdingsdag te vieren.
Het boek is prachtig uitgegeven, in een harde kaft met heel veel foto's en een mooie typografie.
Er hoort lesmateriaal bij, dat ook heel mooi verzorgd is, onder de titel Een van ons, maar dat is vooral voor de geschiedenisles bedoeld. Dat neemt overigens niet weg dat het in literatuurlessen zeer goed bruikbaar zou zijn.
| |
Ted Hughes
Hoe Walvis een walvis werd. Meer verhalen uit de vroege wereld.
Querido, NLG 24,90/BEF 455.
Mogelijk zou Toon Tellegen dit type verhaaltjes ook kunnen schrijven. Het gaat om individuen in de zeer prille wereld die zich tot een soort ontwikkelen. God is nog volop bezig het dierenrijk te stofferen. Hij doet dat in zijn werkplaats, waar hij de dieren boetseert, waarna hij ze in de oven van de zon te bakken legt om ze daarna weer leven in te blazen. Vanaf dat moment hebben ze kennelijk zelf een grote mate van zeggenschap over hoe ze zich ontwikkelen. Er wordt heel wat afgedacht en gepiekerd door deze halffabrikaten, maar het leuke is natuurlijk dat ze zich uiteindelijk ontplooien tot de dieren die wij kennen. Al geloof je tijdens het lezen zonder aarzeling dat het ook heel, heel anders had kunnen uitpakken.
Sluwaard had het ook best wel van Ronduit kunnen verliezen, maar met de wetenschap die wij nu hebben over de echte en toegedichte aard van vos en hond blijkt dat onwaarschijnlijk. En als de ijsbeer wegens verregaande ijdelheid uiteindelijk zich aan de Noordpool gevestigd heeft, zou je verwachten dat bij voorbeeld Fregatvogel als mooiste dier uit de competitie zou komen, maar niks hoor: ‘Maar die eerste wedstrijd werd gewonnen door Kleine Bruine Muis vanwege haar roze pootjes.’ Magnifiek. Kost voor licht poëtische zielen.
| |
Karlijn Stoffels
Mosje en Reizele
Querido, 1996, NLG 29,90/BEF 545.
Mosje Schuster is gepensioneerd. Hij leeft in Tel Aviv en is op zijn manier gelukkig, overtuigd als hij is de oorlog achter zich gelaten te
| |
| |
hebben. Nu mag dat ook wel, want het is 1995. Er komt een radiojournalist langs die hem vraagt deel te nemen aan een herdenkingsuitzending van het weeshuis van dokter Korczak uit Warschau. Eerst wil Mosje daar niks van weten. Sterker nog, hij gooit de journalist min of meer letterlijk de deur uit. Maar ja, de geest laat zich kennelijk niet dwingen en het herinneringsproces komt op gang.
Hij is terug in Polen in 1939 in het weeshuis van dokter Korczak. Een door het leven getekend straatjoch dat zich met een dikke laag stoerdoenerij gepantserd heeft tegen de buitenwereld en zich niks laat wijsmaken. Alleen Meizele, daar weet hij niet goed raad mee. Ondanks zichzelf wordt hij langzamerhand steeds verliefder, zo zelfs dat hij het haar op zijn manier bekent.
Hij maakt mee hoe de situatie in Warschau steeds nijpender wordt en, omdat hij geleerd heeft alleen op zichzelf te vertrouwen, gaat hij kijken waar het getto ingericht wordt. Daar komt geen mens levend uit, is zijn oordeel en dus gaat hij niet mee als de andere kinderen geëvacueerd worden. Meizele wel. Zij beschouwt het als haar plicht om voor de kleintjes te blijven zorgen. Mosje komt in het verzet terecht, waar hij koeriersdienten verricht. Natuurlijk is zijn joodse identiteit een constant gevaar, maar hij slaat zich er goed doorheen. Omdat hij jong en roekeloos is, bezoekt hij Meizele nog een keer in het getto om haar de tekst te brengen van een favoriet liedje. Hij neemt afscheid van haar in de stellige overtuiging dat dat de laatste keer zal zijn.
Jammer voor de volwassen lezer, maar wellicht heel goed voor de jeugdige lezers, ontmoet hij Meizele bij de radio-uitzending, waar hij natuurlijk uiteindelijk toch naar toe gaat. De hele flash back heeft daar immers naartoe gewerkt.
Karlijn Stoffels vertelt geserreerd, vanuit het perspectief van de 14-jarige Mosje. Haar taal is levendig en soms beeldend met een heel lichte, ironische ondertoon. Als Mosje gaat kijken naar de plek waar het getto wordt ingericht, staat er bij voorbeeld: ‘De versperring loopt midden door de Krochmalnastraat. Fabrikanten van prikkeldraad zullen nu wel rijk worden. Of wordt het met de hand gemaakt? Kilometers en kilometers van dat spul voor één getto in één stad in één land. Hoeveel kilometer voor alle getto's in het bezette Europa? Nieuwe rekensommen voor Duitse scholieren.’
Een boek dat bewijst dat niet het onderwerp van belang is, maar de manier waarop daarover geschreven wordt en de taal waarin dat gebeurt. Over WO II kan nog steeds zeer roerend geschreven worden. Voor volwassenen maar ook voor eerste-, tweede- en derdeklassers.
| |
Marion Bloem
De droom van de magere tijger
Leopold, 1996, NLG 24,90/BEF 455.
‘Heel erg lang geleden in een land hier ver vandaan, aan de voet van een dode vulkaan, in een grote villa gelegen langs een brede bruine rivier met daarachter een uitgestrekte suikerplantage, werd een meisje geboren - en nooit eerder was er in het huis van mevrouw en meneer Horrorstitch zoveel vreugde.’
Een verhaal dat lijkt op een sprookje, maar het is het niet. Marion Bloem vertelt een hele tijd lang een realistisch verhaal over een vooroorlogse plantersfamilie waar iets mis is met de genen waardoor alle kinderen wel een of andere afwijking hebben. Behalve dus deze ene. Dus daar zal wel wat mee zijn, denk je dan. En jawel hoor, tegen het eind komt de aap uit de mouw. Het gaat hier om een wisselkind. Dan is er nog een mongoolzoontje geboren, dat direct wordt ‘weggedaan’, samen met een Indische vrouw en wat geld over de berg gestuurd buiten bereik van moeder Horrorstitch, die daar zeer ongelukkig door wordt. Vader heeft zo zijn eigen inlandse manieren om daar niet al te zeer onder te lijden.
De oorlog breekt uit en het gezin wordt uiteengerukt. De ‘gele ventjes’, zoals de Japanners consequent genoemd worden, interneren vrouwen en kinderen en zetten de mannen aan het werk. Over die tijd in het Jappenkamp is het boek erg summier. Dan komt de bevrijding en vanaf dat moment ontspoort het hele verhaal. Bloem slaagt er mijns inziens niet in de sociale en politieke informatie die ze van belang vindt in het verhaal te integreren.
De familie gaat naar Holland, ‘het land van de windmolens’, maar wordt ook daar niet gelukkig. Als Cindy, de ik, zeventig jaar is en haar man overlijdt, dan wordt ze door hem verplicht om zijn as uit te strooien in zijn geboortedorp. Hij heeft namelijk al die jaren met duidelijke tegenzin in Nederland gewoond en gewerkt. Onderweg in een Indonesische trein komt de ik in aanraking met een haar volslagen onbekend medium dat haar namens haar moeder op de hoogte brengt van het feit dat zij een wisselkind is. De stille kracht, denk je dan, op kinderniveau gebracht. En hierna is niets meer te dol: Cindy vindt in het dorp achter de berg haar verloren broertje Mongo terug met zijn stokoude verzorgster. Zij besluit dan dat zij een roeping heeft en blijft als een soort hulpverpleegster voor de rest van haar oude dagen in het dorp wonen.
Een aanvankelijk aardig en boeiend verhaal, verteld door de hoofdpersoon, Cindy op zeer hoge leeftijd. Daardoor vind ik het kinderperspectief te lang volgehouden. Mijn belangrijkste bezwaren zijn in het voorgaande
| |
| |
gegeven: vanaf het eind van de oorlog is het geheel niet meer harmonieus en de terugkeer naar Indonesië levert een slordig en niet geloofwaardig einde.
Ondanks dat denk ik toch dat tweede- en derdeklassers het een aardig boek zullen vinden.
| |
Frances Temple
Dochter van de Bedoeïenen
Lemniscaat, NLG 24,50/BEF 455.
De vorige boeken van Temple Vannacht op zee en De pelgrimsschelp, hebben ervoor gezorgd dat ik met hoge verwachtingen aan dit nieuwe werkje begonnen ben. Het telt nog geen 160 bladzijden, is heel mooi gebonden uitgegeven, ruim gezet en daardoor erg verleidelijk. En na lezing kan ik u melden dat wie voor de verleiding bezwijkt, niet bedrogen uitkomt. Ik vind het een heel poëtisch verhaal in heel fraaie beeldende taal verteld. Enkele staaltjes van de taal: ‘Er kwam plotseling een vlucht zwaluwen door de ochtendschemering aangevlogen, snel als een vuist vol weggegooide kiezelsteentjes.’ ‘Wie is jouw jonge vriendin, wier gezicht glanst als het maanlicht op weg naar huis?’ ‘Als Halima dood zou zijn, zou er een zwart gat zijn in mijn ziel, zo diep als de ruimte tussen de sterren.’ Met deze taal wint Temple het glansrijk van die andere auteur over woestijnbewoners, Federica de Cesco.
Waar gaat het om? Het is 1302. Een jong ‘paartje’, voor elkaar bestemd bij hun geboorte, wordt wreed gescheiden. De jongen moet naar Fez om daar aan de universiteit te gaan studeren om zich voor te bereiden op zijn latere positie als sjeik van zijn stam. Het meisje, Halima, verdwaalt in de woestijn en komt terecht bij een vijandige stam, waar zij door de sjeik bestemd wordt om zijn zoveelste vrouw te worden. Ze heeft geluk, want een nieuwe vrouw moet eerst drie maanden bij de nieuwe stam verblijven alvorens te kunnen trouwen. In die periode vindt Atiyah haar. En de vijandige sjeik, plots mild als Bassa Selim, doet afstand van Halima, waardoor de kinderen kunnen trouwen en de vrede tussen de twee stammen getekend wordt.
Als je het zo opschrijft te flauw voor woorden, maar in de woorden van Temple een bij vlagen ontroerend verhaal, dat veel trekken heeft van een sprookje. Het eerste hoofdstuk heet dan ook: ‘Er was eens...’. In het verhaal wordt alles wat van belang is via een verhaal verduidelijkt en het geheel is waarschijnlijk een naderhand geconstrueerde story om de vriendschap tussen twee oorspronkelijk rivaliserende woestijnstammen te beklinken.
Jonge lezertjes met een licht romantische aard en een enigszins poëtische instelling zullen van het verhaal smullen.
Ter overweging van collega's die nog moeten discussiëren over dé moderne trend in het vaderlandse onderwijs tot slot een citaat: ‘Weet je waarom ik net een valk ben? Ik wil leren op de manier waarop een valk wil jagen. Mijn geest is bereid om nieuwe kennis te zoeken zoals een vrije valk bereid is om rond te cirkelen en op zijn prooi te duiken. Maar iemand anders bepaalt wat ik moet leren en zelfs de tijden waarop ik dat moet leren. En iemand anders heeft een bedoeling met mijn leren, en aan mij wordt gevraagd iets te leren zonder te weten wat die bedoeling is, zonder vragen te stellen.’ Hij zou zo bij het PMVO terecht kunnen, deze Atiyah.
| |
Leon Garfield & Edward Blishen
De god beneden de zee; het verhaal van de Griekse goden.
Querido.
Wie wel eens op een wat afwijkende manier de Griekse mythen en sagen verteld wil zien, kan zijn hart ophalen bij deze twee auteurs. Niet dat zij de verhalen op een of andere manier geweld aandoen of ze door elkaar husselen zoals Roberto Calasso dat gedaan heeft in De bruiloft van cadmus en Harmonia (Wereldbibliotheek '91).
Integendeel zelfs, ik heb de indruk dat ze heel getrouw de gebruikelijke verhalen volgen, maar het aardige van deze bewerking van klassieke stof is dat de auteurs zoveel lege plekken voor de lezer invullen zonder dat deze zich betutteld hoeft te voelen. De verhalen worden er alleen maar levendiger van. Mij lijkt dat deze versie bij de jeugd veel beter kan aanslaan dan de ouderwetse van bij voorbeeld Schwab in de Prisma-serie, waar veel scholen zich toch nog mee behelpen. Het taalgebruik is ook veel gevarieerder.
| |
Kare Bluitgen
De martelaren van Chatila
Lemniscaat, 1993, NLG 28,90/BEF 525.
Lemniscaat staat nog steeds garant voor spannende boeken. Actueel thema en zeer leesbaar, ook voor niet zo grage lezers. Ik heb er voor deze Tsjip/Letteren twee uitgekozen van oorspronkelijk Deense auteurs waar ik nog nooit van had gehoord en u dus hoogstwaarschijnlijk evenmin.
Het eerste gaat over een vliegtuigkaping, uitgevoerd door jonge slachtoffers van het bombardement en daaropvolgend bloedbad in een van de Palestijnse vluchtelingenkampen. ‘De ouderen onder ons’ herinneren zich nog wel de verbijstering waarmee we kennis namen van de door niets te rechtvaardigen slachting in 1982 van vluchtelingen in Libanon. Chaba en Chatila zijn twee namen op de lijst van misdaden tegen de mensheid. Alleen daarom al is het goed dat er voor de jeugd aandacht voor gevraagd wordt. Ook,
| |
| |
en dat kan geen kwaad in een tijd dat Netanjahu het alleen maar heeft over de terreurdaden aan Palestijnse kant, vanwege het feit dat Israël daarbij op zijn zachtst gezegd medeplichtig was. Al vind ik van dat laatste aspect weer dat de auteur iets genuanceerder had mogen zijn.
Maar goed, het verhaal: drie Palestijnse jongeren, geholpen door een Japanner, en naar later blijkt nog een Palestijnse vrouw, kapen een vliegtuig van Kenya Airways om daarmee hun gevangen zittende strijdmakkers te bevrijden. Er wordt ook nog geëist dat de 23.000 gevangenen in Israël vrijgelaten worden.
Het verloop is voor dit soort gevallen min of meer standaard. Die zal ik u dus besparen. Alleen de afloop is enigszins verrassend, doordat er een onverwacht vervolg aan de actie komt. De auteur heeft het perspectief wisselend gelegd bij de drie ‘partijen’, de terroristen, de slachtoffers en de bestrijders/politici. Het doelwit van de terroristen is de jongste van twee deelnemende broers, van wie hun kleine zusje op beestachtige wijze is omgebracht in '82. Hij is in een opleidingskamp gehersenspoeld en opgeleid voor dit type acties, waarbij een hoop onzin over ‘de vijand’ en ‘het geloof’ en ‘ons vaderland’ kennelijk verplicht is. Onder de slachtoffers is het de dertienjarige zoon van de tweede secretaris van de Deense ambassade in Sana, de hoofdstad van Jemen, op de terugweg naar Denemarken.
De bestrijders krijgen van de alwetende verteller een telkens wisselend perspectief bij het op dat moment belangrijkste personage plus de zo nu en dan nodige ironische distantie dat de lezer informatie wordt onthouden. Allemaal zeer standaard dus, maar ik vermoed dat het boek door jongens en meisjes vanaf een jaar of twaalf best gewaardeerd zal worden.
Nog een laatste opmerking. Ik vind het verheugend dat het boek een kaart van het Midden-Oosten heeft en een nawoord waarin enige informatie over het bloedbad van Chatile gegeven wordt. Maar ik ben bang dat de neiging om dat soort informatie beknopt te houden hier verkeerd uitpakt. Jeugdige lezers weten volgens mij heel zeker niet wat de plaats en rol was van de falangisten in dit conflict, waardoor de toelichting wel erg veel verantwoordelijkheid voor het bloedbad aan Israëlische kant legt. Mogelijk is het dan weer mijn persoonlijke preoccupatie die maakt dat mij dat stoort, maar dat bewijst in elk geval dat die informatie uitvoeriger had gemoeten. Iemand die wat met dit boek in zijn onderwijs wil, zal zich er dus goed op moeten voorbereiden dat er nogal wat informatie toegevoegd zal moeten worden.
| |
Bjarne Reuter
De jongens van St. Petri
Lemniscaat, 1992.
Tot de beste traditie van het spannende jongensboek behoort ook dit tweede Deense verhaal. Geheel in stijl wijst een groepje gymnasiasten (met de onontbeerlijke hulp van een ‘proletariër’ overigens) de volwassen Denen op hun plicht als vaderlander tegenover de Duitse bezetter.
De oudste zoon van dominee Balstrup, kleinzoon van ‘de befaamde bisschop Balstrup, in wiens voetsporen hij wellicht ooit zal treden’ - hij wil na zijn eindexamen theologie gaan studeren - is de leider van een klein groepje scholieren dat ‘verzet’ pleegt. Aanvankelijk is het niet meer dan plagerij. Ze stelen nummerborden van Duitse auto's, soldatenmutsen en vlaggen en wimpels (zonder dat overigens duidelijk wordt wat ze met die buit doen of hoe ze de Duitsers daarmee te kakken zetten). Zijn elf maanden jongere broer wil dolgraag ook tot de groep toegelaten worden, maar vanzelfsprekend gaat dat niet zo maar. In de beste traditie moet hij een proef afleggen en een eed van trouw en geheimhouding zweren. Als dat achter de rug is, is hij ook degene die een nieuw lid aanbrengt in de persoon van de volksjongen Otto Hvidemann - die dus ook door de anderen consequent met zijn achternaam wordt aangeduid en aangesproken, want standsverschil moet er zijn, nietwaar? - die nogal eigenzinnig handelt, ook in ogenblikken dat hij eigenlijk ondergeschikt zou moeten zijn aan ‘commandant’ Gunnar. Deze Hvidemann bezit een Duits Lugerpistool, en kan daar voortreffelijk mee omgaan.
En zoals het in dergelijke gevallen gaat, van het een komt het ander, de leden van de groep zijn niet tevreden, zij willen groter verzetsdaden plegen. Dus wordt een depot overvallen en, je raadt het al, het gaat bijna mis dankzij Hvidemann en ook dankzij hem komt het toch nog goed. Na hun laatste grote daad worden de jongens gearresteerd en afgevoerd, maar Hvidemann, van wie eerst nadrukkelijk gesuggereerd werd dat hij bij die actie was omgekomen, is de dans ontsprongen.
Tussen deze bedrijven door speelt uiteraard een verliefdheid, die niet door gaat en voor complicaties tussen de broers zorgt, valt een van de groepsleden uit, omdat hij het met het beleid niet eens is, worden onderlinge ruzies bijgelegd, blijkt de vader van Hvidemann eigenlijk een held (hij is in de Spaanse burgeroorlog gesneuveld) en blijken vrienden wel of niet waard wat je ervan verwachtte. Alles volgens de beste traditie van dit soort boeken.
De volwassenen komen er bekaaid af, de een vindt dat je je nu eenmaal moet aanpassen, de ander ziet eigenlijk wel wat in het systeem van die Duitsers, want, zeg nu zelf, de wereld gaat toch
| |
| |
aan wanordelijk gedrag ten onder, weer een ander vindt zich al een verzetsheld als hij in zijn preken in een tussenzinnetje laat blijken dat er wellicht enige kritiek op de Duitsers mogelijk zou kunnen zijn.
De stijl past bij het verhaal: ik ben nergens een zin, uitdrukking of vergelijking tegengekomen die verrassend was, maar ook nergens iets dat mij echt stoorde. En ook van dit boek weet ik zeker ‘dat het zijn weg naar de jeugdige lezers wel zal weten te vinden.’
| |
Akky van der Veer
Gezworen woorden
Leopold, 1996, NLG 34,90/BEF 635.
Ik kende gezworen kameraden. Ook de kleffe van Leon Uris die bewezen dat oorlog een puike gelegenheid is om de kameraadschap onder echte mannen te laten opbloeien in dienst van het vaderland en de wereldvrede. Wat ik me bij gezworen woorden moest voorstellen, speelde slechts vaag door mijn hoofd, maar ik vond de titel meteen mooi assonerend en allitererend. Ook het omslag trok mij aan, een mythische wereldkaart waarop de plaats van de mensen omgeven wordt door water, waaromheen een slang ligt die in zijn eigen staart bijt en waarboven en - onder goden en demonen huizen. En op de binnenkant van voor - en achteromslag een fraaie overzichtskaart. Dan blijkt er ook nog een Inleiding te zijn, een Bij de kaart en een Proloog. Lezen dus. ‘Dit verhaal speelt in de Romeinse tijd van circa tweeduizend jaar geleden. Maar als je denkt dat dit boek daarom een geschiedenisboek geworden is, dan heb je het mis. Het verhaal dat ik wilde vertellen, over het onvermogen van de mens om trouw te zijn - aan zichzelf, aan zijn medemens, aan zijn principes en idealen -, zou ook net zo goed in onze tijd passen, omdat het een thema is van alle mensen uit alle eeuwen.’
Het vergt moed om zo de moderne trend van vertellen aan je laars te lappen. Maar ik hoop van harte dat ooit een of andere jury het met mij eens zal zijn, dat dit verhaal een hoogtepunt is uit de productie van 1996. Niet alleen vanwege de wederwaardigheden van de mensen, maar zeker ook omdat de natuur en het weer min of meer zelfstandige personages in het geheel zijn. Ze zijn zozeer een structurerend element van het leven dat het verhaal zonder die twee zelfs niet goed mogelijk was geweest. ‘Over het wad kwam een mistbank aangerold. De vissers haastten zich met de slikslee en de buit in de bunkist naar huis. Het was eb geweest en nu werd het weer vloed... De zee trok en de zee duwde, ademde in en ademde uit.’ of ‘Fro van de vruchtbaarheid zegende ons met overvloed, maar ze had het wel eens wat beter kunnen verdelen.’ Men leeft in dit verhaal in de natuur, van de natuur, maar evenzeer met en door de natuur en de taal die Van der Veer daarvoor gebruikt is ronduit meesterlijk. Het is ondoenlijk om alle met bewondering aangestreepte passages te citeren. Maar: ‘Het grasland lag op de zeis te wachten, op het bouwland was het vlas binnenkort klaar voor de zicht, de rogge rijpte, de gierst pluimde, de haver groeide, de gerst en de tarwe begonnen hun goudgele oogstkleur te krijgen, de erwten rankten om de staken en de duivebonen bloeiden... Behalve over het onkruid hadden we werkelijk nergens over te klagen.’ ‘We ploegden en we zaaiden en we slachtten de eerstelingen in de donkere nacht van de nieuwe maan en we sprenkelden bloed op de akker van Fro. Mame bestudeerde de ingewanden en bekeek de opengesneden nieren en levers en vertelde wat Fro ons te bieden had. Ze zei dat de grote moeder het goed met ons meende en dat het gedijen van veldvrucht en veestapel verzekerd was. En ze voorspelde een zomer die ons lang zou heugen en een oogst die nog beter dan best zou zijn.’ Deze schrijfstijl geeft het verhaal epische
allures, wat de pretentie van ‘van alle tijden’ te zijn onderstreept.
Waar gaat het nu over? Eigenlijk is het heel lang een kleine kroniek van een dorpsgemeenschap op de rand van zee en land in Friesland aan het begin van onze jaartelling. Geboorte, dood, ziekte, ruzie, vriendschap, trouw en ontrouw, geloof en ongeloof, politiek en de natuur. Maar net als je denkt ‘gebeurt er nou nog wat belangrijks?’ komen de Friezen in opstand tegen de steeds opdringeriger wordende Romeinen en richten een ongebreideld bloedbad aan. Als ultiem bewijs voor de stelling van de auteur dat de mens niet trouw kan zijn aan wat dan ook en dus min of meer een speelbal is in de stroom der gebeurtenissen. Daarna sluit het verhaal magnifiek af als de schrijfster met identieke woorden uit het begin de eeuwige kringloop van het leven suggereert.
Mogelijk heeft het verhaal wat introductie nodig bij veel jonge lezers. Een wat gedragen wijze van voordragen lijkt me daartoe zeer geëigend.
|
|