Een duik in Het Bureau van J.J. Voskuil
Mooie zinnen, mooie passages
Misschien wel dé literaire sensatie van het afgelopen jaar waren de eerste delen uit de romancyclus ‘Het bureau’ van J.J. Voskuil. Zowel ‘Meneer Beerta’ als ‘Vuile handen’ werden lovend ontvangen door de literaire kritiek, maar wat nog veelzeggender is: de relatief dure romans werden goed verkocht en gewaardeerd bij een groot lezerspubliek. Ervaringen van enkele lezers staan in deze bijdrage centraal. Duik mee in ‘Het bureau’.
Kees Combat
Een in onze naoorlogse literatuur ongekend avontuur: de romancyclus Het bureau die de voormalige wetenschappelijk ambtenaar J.J. Voskuil na zijn pensionering te boek stelde. In februari 1996 verscheen het eerste deel, Meneer Beerta, in augustus van dat jaar deel 2, Vuile handen, en net voor de Boekenweek van dit jaar Plankton. Achtereenvolgens 773, 583 en nog eens 829 bladzijden! Ik kan willekeurig een der delen open laten vallen en ben onmiddellijk geboeid, zo scherp is de etsnaald die hier over het vergeelde papier van de verambtelijkte wetenschap wordt getrokken.
Wie de moeite neemt om aan deze boeken te beginnen en ze van voor naar achter te lezen, wordt nog meer beloond; voor het lezersoog ontvouwt zich een gesloten klein heelal waarin allerlei mannen en vrouwen met beperkte capaciteiten zich toch van elkaar blijken te onderscheiden, van streber tot luilak, van kontlikker tot serieus te nemen wetenschapper. En dan: waar zij zich mee bezig houden! Maarten Koning is druk met na te gaan hoe ‘de ophanging van de nageboorte van het paard’ in de verschillende regio's al of niet wordt geregeld en onder woorden gebracht.
We weten ook dat Bij nader inzien, de twaalfhonderd pagina's tellende roman waarin Voskuil in 1963 zijn studentenjaren tot uitgangspunt nam, jarenlang een winkeldochter is geweest. Zo vanzelfsprekend is de waardering voor het tergend gedetailleerde realisme van deze auteur dus niet.
De televisieserie, door Frans Weisz gemaakt naar Bij nader inzien op een scenario van Jan Blokker en Leon de Winter, heeft zeker bijgedragen aan de waardering voor Voskuils eerste geesteskind en voor diens werk in het algemeen.
En nu zijn de eerste delen van Het bureau bij duizenden verkocht. En bovendien zeer gewaardeerd door de professionele kritiek. Die heeft ze ook genomineerd, Meneer Beerta en Vuile handen voor de Gouden Uil en Vuile handen ook nog voor de Libris-literatuurprijs. Het derde deel, het nog dikkere Plankton, gaat wellicht eenzelfde verkoopsucces worden. Wie een zekere leesmoeheid had verwacht, komt bedrogen uit.
Een reeks realistische romans, zo zouden we ze toch kunnen noemen, die het leven beschrijft op een wetenschappelijk instituut vanaf 1957 tot in de jaren tachtig. Voskuil windt er geen doekjes om dat voor het bureau waarover hij zo kritisch en naar mijn mening amusant schrijft, het huidige P.J. Meertens-Instituut model heeft gestaan. Dit is het Instituut voor Dialectologie, Volkskunde en Naamkunde, dat tot 1969 was gevestigd achter het Trippenhuis aan de Amsterdamse Kloveniersburgwal waar ook de Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen zetelt. Na 1969 kwam Voskuil met zijn collega's terecht in het gebouw aan de Keizersgracht.
Als ook de laatste vier delen zijn verschenen, we zijn dan het volgende millenium binnengetreden, kunnen we ons een weg banen door vijfeneenhalfduizend bladzijden en de balans opmaken van het fraaiste sociogram van een wetenschappelijke samenleving die ooit in onze literatuur gemaakt is.